Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Politiek en vreemdelingschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Politiek en vreemdelingschap

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Bijbel leert ons dat een christen een vreemdeling, een pelgrim in deze wereld is. Hij is op doorreis naar het nieuwe Jeruzalem, naar de stad waarvan God de Kunstenaar en de Bouwmeester is. De gelovigen zijn getrokken uit deze tegenwoordige boze wereld. Vandaar dat zij zich in hun gedrag van de kinderen der wereld onderscheiden. Is nu het feit dat een christen een vreemdeling is in deze wereld verenigbaar met actieve deelname in de politiek? Zo ja, op welke wijze bedrijft een christen dan politiek? Wat zijn de voorwaarden waaraan in ieder geval voldaan moet worden wil er voor een christen in de politiek ruimte zijn? Hoe verhoudt zich het vreemdelingschap enerzijds met het staan in de wereld, waaronder deelname aan de politiek dan ook kan vallen, anderzijds? Op deze vragen probeer ik in dit artikel antwoorden te geven.

De mens als beelddrager Gods

Bij de beantwoording van bovengenoemde vragen start ik bij het gegeven dat de mens geschapen is naar Gods beeld. Als beelddrager Gods was de mens geroepen Gods lof te bezingen. Daartoe had de HEERE hem van de nodige kwaliteiten voorzien. Voor de zondeval leefde de mens zowel in volkomen harmonie met Zijn Schepper als met de wereld om hem heen. Alles wat God geschapen had, was immers zeer goed. In het paradijs was er dan ook geen sprake van vreemdelingschap. Het vreemdelingschap op de aarde is geen gegeven dat teruggeleid kan worden op de schepping van de mens.

Het kwade zit niet in de materie op zich. Tengevolge van de zondeval ligt heel deze wereld in het boze. Zo is de satan de overste van deze wereld geworden. Hij was dat niet vanaf het begin. Het vreemdelingschap van de christen is een gevolg van de zonde. Als er geen zondeval was geweest, dan was er van vreemdelingschap op aarde nooit sprake geweest.

In deze wereld die in het boze ligt, laat God Zijn Evangelie verkondigen, opdat zondaren zalig worden. Het Evangelie van Gods ontferming is al direct na de zondeval aan Adam en Eva bekend gemaakt.

Op de eerste beloften aan Adam en Eva gegeven zijn tal van andere gevolgd. Toen de volheid des tijds was aangebroken, heeft God tenslotte Zijn eigen Zoon gezonden. 'Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zi)n eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe' (Joh. 3 vers 16). Door Woord en Geest vergadert Christus Zijn Kerk. Dat is begonnen direct na de zondeval en gaat door tot aan de jongste dag. God gebruikt het Evangelie om Zich een volk te formeren dat Zijn lof verkondigt. Wanneer door de werking van de Heilige Geest het Woord ons hart treft, worden we overgezet uit de macht van de duisternis in het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde. Van een onderdaan van de vader der leugenen worden we een onderdaan van Chhstus. We gaan de deugden verkondigen van Hem Die ons riep uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Deze belijdenis wordt door ons met een godzalige levenswandel versierd. We leven niet meer voor onszelf, we wandelen niet meer naar het vlees, maar we leven tot eer van Hem, Die ons heeft liefgehad en ons van al onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed. In het Nieuwe Testament - en dan wel met name in de evangeliën - wordt gesproken over het koninkrijk van God. In deze bedeling bestaat het koninkrijk Gods in de liefdesheerschappij van God in Christus over de Zijnen. God stort Zijn liefde, geopenbaard in Christus, door de Heilige Geest uit in het hart. Het koninkrijk van God is geen maatschappelijke of politieke werkelijkheid. Tot Pilatus zei Jezus: 'Mijn koninkrijk is niet van deze wereld'. In deze bedeling is de kerk de enige zichtbare gestalte van het koninkrijk van God. De christelijke kerk ziet uit naar de wederkomst van Christus. Met de wederkomst van Christus zal het koninkrijk Gods in heerlijkheid geopenbaard worden. Dan valt ook het onderscheid tussen het koninkrijk Gods en de wereld weg. Tot aan de wederkomst van Christus zal de wereld echter in het boze blijven liggen. De Bijbel geeft geen grond voor de gedachte dat de wereld steeds meer gelijkvormig zal worden aan het koninkrijk Gods. Op grond van Gods Woord moet met klem benadrukt worden dat het koninkrijk

Gods in deze bedeling een geestelijk karakter draagt. De gerechtigheid Gods en de vrede Gods zullen nooit in de maatschappelijke en politieke verhoudingen van deze wereld verwerkelijkt worden. Het koninkrijk Gods bestaat hier op aarde in het ontvangen van de vergeving der zonden en het proeven van een voorsmaak van het eeuwige leven.

Calvijn

Betekent dit alles dat de christen geen verantwoordelijkheid behoeft te gevoelen voor het functioneren van de maatschappij? Houdt dit dan in dat hij geen taak heeft in deze wereld? Heeft de komst van het koninkrijk Gods in deze wereld door middel van de verkondiging van het Evangelie dan geen maatschappelijke consequenties?

Ik geef bij de beantwoording van deze vragen nu eerst een paar gedachten weer van Calvijn uit het laatste hoofdstuk van de 'Institutie', waarin hij spreekt over de burgerlijke regering. Tegenover allerlei doperse radicalen, die het koninkrijk Gods in deze wereld wilden oprichten, heeft Calvijn het onderscheid tussen het geestelijke rijk van Christus en de burgerlijke ordinantie beklemtoond. Zo schrijft hij in boek IV, hoofdstuk 20, 1 het volgende: 'Maar hij, die tussen lichaam en ziel, tussen dit tegenwoordige, vergankelijke en het toekomende, eeuwige leven een onderscheid weet te maken, die zal ook gemakkelijk begrijpen, dat het geestelijke rijk van Christus en de burgerlijke ordinantie zaken zijn, die zeer veel van elkaar verschillen. Daar het dus een joodse ijdelheid is Christus' rijk onder de elementen van deze wereld te zoeken en daar in te sluiten, zo laat ons liever bedenken, hetgeen de Schrift duidelijk leert, namelijk, dat het een geestelijke vrucht is, die verkregen wordt uit de weldaad van Christus en laat ons eraan gedachtig zijn om deze ganse vrijheid die ons in Hem beloofd en aangeboden wordt, binnen haar eigen grenzen te houden'. Anderzijds wil Calvijn met van wereldmijding weten. Een christen is niet van de wereld, maar staat wel in de wereld. Hij is daar door God geplaatst en heeft daar ook zijn taak en roeping te vervullen. Het volgende citaat laat ons zien hoe Calvijn de verbinding ziet lussen het geestelijke karakter van het koninkrijk Gods en de taak van een christen in deze wereld. 'En toch strekt die onderscheiding niet daartoe, dat wij zouden menen, dat de ganse burgerlijke regering een onreine zaak is, die de christenen niet aangaat. Dweepzieke mensen, die behagen scheppen in ongebonden teugelloosheid, schreeuwen en pochen wel aldus: Daar wij door Christus de elementen van deze wereld gestorven zijn, en overgebracht zijn in het koninkrijk Gods, zitten temidden van hemelingen, is het ons onwaardig en ver gelegen beneden onze uitnemendheid om ons bezig te houden met die onheilige, onreine zorgen, die betrekking hebben op zaken, welke een christen vreemd zijn. Waartoe, zeggen ze, dienen wetten zonder rechtspraak en rechtbanken? En wat heeft een christen met rechtspraak te maken? Ja, indien het een christen niet geoorloofd is te doden, waartoe dienen dan voor ons wetten en rechtspraak? Maar evenals we er tevoren op gewezen hebben, dat die soort van regering onderscheiden is van dat geestelijke en innerlijke rijk van Christus, zo moet men ook weten dat ze in niets tegen elkaar strijden. Want dit rijk vangt wel reeds nu op aarde aan in ons te werken enige beginselen van het hemelse rijk, en begint in dit sterfelijke en vergankelijke leven enigermate de onsterfelijke en onverderfelijke gelukzaligheid; maar de burgerlijke regering heeft tot taak om, zolang wij onder de mensen leven, de uiterlijke godsdienst te ondersteunen en te beschermen, de gezonde leer der vroomheid en de staat der kerk te verdedigen, ons leven in te richten tot de maatschappij der mensen, onze zeden te vormen naar de burgerlijke gerechtigheid, ons met elkaar te verenigen, en de algemene vrede en rust te voeden' (Institutie, boek IV, hoofdstuk 20, 2). Calvijn handhaaft enerzijds het onderscheid tussen het koninkrijk Gods en de maatschappelijke en politieke werkelijkheid, terwijl hij anderzijds laat zien dat het koninkrijk Gods en het politieke en maatschappelijke gebeuren niet volkomen los van elkaar staan. Deze beide gezichtspunten dienen we vast te houden. Alleen zo doen we recht aan al de Schriftgegevens die ons iets zeggen over het staan van een christen in deze wereld.

Taak van de overheid

We gaan nu nader bezien hoe de relatie tussen het geestelijk koninkrijk van God en de burgerlijke overheid die leiding geeft aan het maatschappelijke leven gezien moet worden. In de eerste plaats vraagt dan onze aandacht wat we in het licht van de Bijbel over de oorsprong en de taak van de overheid moeten zeggen. Meerdere gereformeerde theologen hebben gesteld dat de oorsprong van het overheidsgezag voor de zondeval gesteld moet worden. Deze theologen wijzen er dan op hoe het huwelijk al voor de zondeval is ingesteld en leiden dan het overheidsgezag af van het ouderlijk gezag. We kunnen wat het laatste betreft nog verwijzen

naar de uitleg van het vijfde gebod In de Heidelberger Catechismus. Vraag 104 luidt: 'Wat wil God In het vijfde gebod? ' Het antw/oord is dan: 'Dat ll< mijn vader en moeder en allen die over mii gesteld zlin (cursivering van mij, PdV) alle eer, liefde en trouw bewijze enz.'. Andere gereformeerde theologen hebben het overheidsgezag In verband gebracht met de verdorvenheid van het menselijke geslacht. Zo staat er In artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: 'Wij geloven dat onze goede God, uit oorzaak der verdorvenheid des menselijken geslachts, koningen, prinsen en overheden verordend heeft, willende dat de wereld geregeerd worde door wetten en polltiën, opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de mensen toega'. Het verschil tussen belde opvattingen heeft overigens geen praktische consequenties. Duidelijk Is dat de overheid haar gezag aan Godzelf ontleent en dat het haar taak is de samenleving te ordenen. De overheid dient ervoor te zorgen dat de samenleving leefbaar is.

Het ordenen van de samenleving is geen neutrale zaak. Dat wordt altijd gedaan vanuit bepaalde beginselen. Die beginselen mogen heel verschillend zijn, maar achter elke wijze van ordenen van de samenleving ligt een bepaalde principiële keuze. Het is dan ook onmogelijk dat een overheid In levensbeschouwelijk opzicht neutraal is. Absolute neutraliteit bestaat niet. Ook al wordt dat wel beweerd, dan blijkt toch bij nader onderzoek dat ook hiervan een levensbeschouwelijke keuze sprake is.

Gods dienares

In Romeinen 13 wordt van de overheid gezegd dat zij Gods dienares is. Zij is geroepen de samenleving te ordenen in het licht van Gods Woord en wel met name in het licht van de tien geboden. Alleen zo zal de samenleving werkelijk leefbaar zijn. Het recht van God is de norm waaraan de samenleving dient te beantwoorden. In dit verband is het onderscheid tussen de wet als richtsnoer voor het maatschappelijk leven en als regel van dankbaarheid van belang. Wanneer we gesteld hebben dat de overheid de samenleving dient te ordenen in het licht van de wet der tien geboden, is dit niet de wet als regel van dankbaarheid. De wet kan immers alleen die door het bloed van Christus met God verzoend zijn een regel van dankbaarheid zijn. De overheid kan niet verder gaan dan van degenen die onder haar gesteld zijn burgerlijke gerechtigheid te eisen. Het is niet haar taak en roeping mensen tot waarachtige bekering te brengen. Om mensen tot bekering te brengen laat God het Evangelie verkondigen. De verkondiging van het Evangelie is niet opgedragen aan de overheid, maar aan de kerk. Om kortsluiting te voorkomen is het van groot belang dat we helder voor ogen hebben dat aan de overheid en aan de kerk een verschillende taak is gegeven. Verderop in dit artikel zullen we zien dat kerk en overheid geroepen zijn elkaar wederzijds bij te staan. Kerk en overheid behoren de hun door God opgedragen taken niet volledig los van elkaar te verrichten.

Nooit moeten we echter uit liet oog verliezen dat kerk en overheid elk een eigen taak en verantwoordelijkheid hebben. Het geestelijke rijk van Christus en de burgerlijke regehng mogen niet met elkaar vermengd worden. Dan kom je terecht bij een dopers fanatisme.

Als Gods dienares is de overheid niet alleen aan de tweede, maar ook aan de eerste tafel van Gods wet gebonden. De twee tafelen van de wet kun je trouwens wel onderscheiden van elkaar, maar het is niet mogelijk deze volledig te scheiden. Denk bijvoorbeeld aan het zevende gebod: 'Gij zult niet echtbreken'. De achtergrond van het zevende gebod is dat het huwelijk een instelling van God is. Wanneer de overheid het gezin als hoeksteen van de samenleving ziet en haar wetgeving daarop afstelt, vooronderstelt dat een levensbeschouwelijke keuze. Wanneer omgekeerd een overheid niet bereid is als overheid het geloof in de levende en waarachtige God te belijden, zal zij zeker na verloop van tijd de Goddelijke normen en waarden, neergelegd in de tweede tafel van de wet, meer en meer van zich af zoeken te schudden. Dit is dan ook wat we in onze tijd zien gebeuren. Van een christelijke staat is Nederland een neutrale staat geworden, in onze tijd ontwikkelt zich de staat steeds meer in anti-christelijke richting.

Wanneer de kerk haar roeping verstaat, zal zij - zonder zich met concrete, praktische politieke zaken te bemoeien - de overheid voorhouden dat zij de eer van God op het terrein van het maatschappelijk leven dient te bevorderen. Opdat de overheid op deze wijze haar ambt vervullen mag, wordt in de kerk voorbede voor de overheid gedaan. De overheid is op grond van het eerste gebod verplicht om de ware, christelijke religie te bevorderen. Aan de kerk moet ruimte gegeven worden, dat zij een stil en gerust leven kan leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. De ordening van de samenleving door de overheid heeft mede tot doel dat de kerk haar vreemdelingschap kan beleven.

Gewetensvrijheid

Het gegeven dat de overheid het als haar taak moet zien de ware, christelijke religie te bevorderen, brengt ons bij het vraagstuk van gewetensvrijheid en tolerantie. Deze kwestie vraagt om een afzonderlijke behandeling en daarom gaan we daar hier niet uitvoehg op in. Wel merken we op dat de overheid op haar terrein - het terrein van het openbare leven - de eer van God dient te bevorderen. Zij mag niet over de gewetens van haar onderdanen heersen. Het is niet de bedoeling dat door middel van dwang mensen zich bij de ware chhstelijke kerk voegen. Een overheid mag niet uitgaan van de stelling dat alle godsdiensten gelijk zijn. Ook de overheid heeft zich te laten gezeggen door wat er staat in Deut. 6 vers 4: 'Hoor, Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE'. Om mensen voor de chhstelijke kerk te winnen mag echter nooit en te nimmer geweld of meer verfijnde vormen van dwang gebruikt worden. De overheid dient aan de christelijke kerk alle ruimte geven en medewerking te verlenen om het Evangelie te verkondigen. Het Evangelie is het middel waardoor de kerk des Heeren gebouwd wordt en het rijk van de vorst der duisternis wordt afgebroken.

De roeping Gods dienares te zijn geldt elke overheid. Aan de hand van deze norm dient een overheid beoordeeld te worden. De vraag is dus of de overheid haar beleid afstemt op datgene wat God in de wet der tien geboden aan ons geopenbaard heeft. Alhoewel we zonder de Bijbel als het boek van Gods openbaring nooit tot zuivere kennis van God en van Zijn wil kunnen komen, leert de Bijbel onszelf dat het werk der wet in de harten van de heidenen is geschreven. Ook degenen die geen weet hebben van Gods bijzondere openbaring hebben een zeker besef van goed en kwaad. Zo kan er tot op zekere hoogte waardering zijn voor een niet-christelijke overheid, die het gezin ziet als de hoeksteen van de samenleving, het leven wenst te beschermen enz. Hoe meer in het beleid van een overheid de eisen van Gods wet te herkennen zijn, des te groter zal ook onze waardering zijn. Het is een groot verschil of een overheid - al ziet zij het niet als haar taak de ware, chhstelijke godsdienst te beschermen - uitgaat van bepaalde onopgeefbare normen en waarden of dat zij uitgaat van het absolute zelfbeschikkingsrecht van de mens. In een samenleving die niet chhstelijk, maar wel godsdienstig is, is het eerste het geval. Onze westerse samenleving en zeker de Nederlandse samenleving is feitelijk post-christelijk. Welbewust schudt men het christelijk verleden van zich af. Tegenover het recht van God wordt het zelfbeschikkingsrecht van de mens geplaatst. De leuze van de Franse Revolutie 'Geen God en geen meester' doortrekt meer en meer onze samenleving. Deze leuze is in de loop van de tijd meer en meer het beleid van de overheid gaan stempelen. Men zoekt af te rekenen met God. De woorden uit Lukas 19 vers 14 'Wij willen niet, dat deze over ons Koning zij' kunnen boven de westerse, post-christelijke samenleving gezet worden. De positie van de kerk in deze post-christelijke samenleving zal dan ook steeds moeilijker worden.

Christen en overheidsambt

Van de kerk wordt niet gevraagd dat zij zich zo veel mogelijk uit de samenleving terugtrekt. Integendeel, het is haar roeping het zout der aarde en het licht der wereld te zijn. Vandaar ook dat christenen in principe een overheidsambt mogen aanvaarden. De Heere is het immers waard dat Zijn rechten op het terrein van het openbare leven verwerkelijkt worden. Om de woorden van Calvijn nog eens aan te halen: 'De burgerlijke regering is geen onreine zaak die christenen met aangaat’.

Mag een christen alleen een overheidsambt aanvaarden als de overheid zich uitdrukkelijk wenst te binden aan de Bijbel en op die uitdrukkelijke verbintenis aangesproken kan worden, of geldt die roeping ook ten aanzien van een overheid die zich niet bindt aan de Bijbel? Het laatste is het geval. De Bijbelse voorbeelden van Daniël en Jozef laten ons dat zien. Overigens blijft altijd staan dat we God meer gehoorzaam moeten zijn dan mensen. Wil een chnsten een overheidsfunctie kunnen bekleden bij een overheid die zich niet uitdrukkelijk aan de Bijbel bindt, dan moet in ieder geval aan de volgende twee voorwaarden voldaan worden. In de eerste plaats moeten van ons persoonlijk geen zaken gevraagd worden in strijd met het christelijk geloof. In de tweede plaats moeten we geen directe verantwoordelijkheid behoeven te dragen voor de van Gods Woord afwijkende meningen en gedragingen van anderen. Daniël en zijn drie vrienden stonden in dienst van een overheid, die zich bond aan de dienst van de afgoden. De samenleving waarin zij verkeerden en werkten, was helemaal doortrokken van de afgodendienst. Zelf vervulden zij hun ambt in gehoorzaamheid aan de God van Israël. Voor de drie vrienden kwam het breekpunt toen zij voor het beeld dat Nebukadnezar had laten maken, moesten neerknielen en voor Daniël toen het gebod werd uitgevaardigd dat men in dertig dagen geen verzoek mocht doen aan enig god of mens behalve aan koning Darius. In deze omstandigheden geldt wat Groen van Prinsterer schrijft in hoofdstuk 8 van zijn boek 'Ongeloof en Revolutie': 'Niemand is genoodzaakt voor den afgod zijner eeuw te buigen. Niet het onvermogen om te wederstaan, de bereidvaardigheid om mede te werken, zal worden ten laste gelegd'. In een voetnoot voegt hij daaraan toe: 'Dan geldt het "wij kunnen niet" van den christen. "Ik kan niet anders", was het woord van Luther en de martelaarsleus. Thans zegt men: "Het kan niet anders”.

Elke overheid is Gods dienares en behoort dienovereenkomstig te handelen. De roeping Gods dienares te zijn geldt ook die overheid die niet weet van Gods bijzondere openbaring en die zich er welbewust tegen keert. Overheidspersonen zullen op de jongste dag ook van het ambt dat zij vervuld hebben, rekenschap moeten afleggen. Dan zal de vraag zijn of zij op het terrein van het openbare leven de ere Gods bevorderd hebben. Abraham Kuyper was van mening dat de overheid neutraal dient te zijn. Binnen de neutrale staat moesten naar zijn overtuiging christenen door middel van christelijke partijvorming de doorwerking van de eisen van Gods wet in de samenleving bevorderen. Het leiden van het volk naar Gods geboden verbond Kuyper aan christelijke overheidspersonen. De overheid zelf diende neutraal te zijn. Op grond van Gods Woord moeten we de visie van Kuyper afwijzen. Een neutrale overheid kunnen we onmogelijk als het ideaal zien. Overigens aanvaarden we als christenen wel het gezag van een neutrale overheid en zullen we in zo'n situatie van de ons gegeven mogelijkheden optimaal gebruik moeten maken.

Op grond van Gods Woord en in overeenstemming

met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zien we het als de roeping van de overheid de samenleving te ordenen in het licht van Gods geboden. In tegenstelling tot Kuyper is het niet zo dat we deze opdracht in de eerste plaats en uitsluitend via chnstelijke overheidspersonen zien lopen. Dat neemt niet weg dat het ideaal van een overheid die de ware christelijke godsdienst bevordert en op het terrein van het openbare leven opkomt voor de eer van God nooit bereikt of benaderd kan worden als er geen christenen overheidsambten bekleden. Wanneer in een samenleving iets terecht komt van het leven naar Gods wet, dan is dat nooit los te maken van de goede invloed van ware christenen.

Roeping van de kerk

De Nederlandse overheid is een neutrale overheid, zegt een neutrale overheid te zijn. De Nederlandse overheid zoekt niet bepaald op het terrein van het openbare leven de ere Gods te bevorderen. Nu moeten we de oorzaak hiervan niet alleen bij de overheid zoeken. Hoe kunnen we verwachten dat de overheid haar taak verstaat als er van de kerk zo weinig uitgaat? ! Het overgrote deel van het Nederlandse protestantisme bevindt zich in de greep van de moderne theologie. De synodes van de twee grootste protestantse kerken in ons vaderland, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken, laten naar de overheid toe niet bepaald een duidelijk geluid horen als het gaat om de betekenis van huwelijk en gezin en om zaken als abortus en euthanasie. Juist het tegendeel is het geval. Rapporten van synodes gaan er in voor om door middel van allerhande scherpzinnige redeneringen de duidelijke taal van de Schrift aangaande deze zaken te ontkrachten. In plaats dat de kerk haar stem verheft tegen het kwaad, gaat zij de overheid erin voor. Nu weet ik wel dat men in de rechterflank van de gereformeerde gezindte - het volksdeel dus dat zich verbonden weet met de Staatkundig Gereformeerde Partij - nog buigt voor Gods Woord, als het gaat om de betekenis van huwelijk en gezin en zaken als abortus en euthanasie. Maar kunnen we nu zeggen dat er van de kerken van de rechterflank van de gereformeerde gezindte een getuigenis uitgaat naar de wereld? Is het merkbaar en zichtbaar dat de Heere door Zijn Heilige Geest krachtig onder ons werkt? Ik kan deze vragen onmogelijk bevestigend beantwoorden. Ik denk alleen al aan de treurige verdeeldheid van de kerk. Die verdeeldheid heeft niet louter betrekking op de veelheid van kerken binnen de gereformeerde gezindte, maar ook op de situatie binnen de desbetreffende kerken zelf. Wat wordt in de gereformeerde gezindte weinig de ware gemeenschap der heiligen beoefend zowel over de kerkmuren heen als binnen de kerken zelf. Er is ook onder ons zoveel wereldgelijkvormigheid. Zeker als het gaat om onze handel en wandel onderscheiden wij ons veel te weinig van de wereld. Wat voor een indruk moet de buitenwacht wel van ons krijgen? ! Niet zonder reden heb ik in de laatste zinnen over 'wij' en 'ons' gesproken. Omdat wij tot de kerk behoren is de droevige situatie waarin de kerk verkeert mede onze schuld. Niemand gaat hierin vrijuit.

Nu weet ik dat ons ook nog vele goede dingen gelaten zijn. Zoals we enerzijds veel te weinig oog hebben voor de nood van de kerk, zo hebben we anderzijds veel te weinig oog voor de zegeningen van God. De belangrijkste zegen waarmee God tot ons komt, is wel de verkondiging van het Evangelie. Meer dan in enig ander land in West-Europa wordt in ons vaderiand nog de zuivere bediening van het Evangelie gevonden. Dat is een zeer opmerkelijk verschijnsel. Als het namelijk gaat om zaken als abortus, euthanasie, gelijke behandeling enz. dan loopt men in Nederland niet achteraan. Het is Gods onuitsprekelijke goedheid en barmhartigheid dat in vergelijking met de ons omliggende landen in nog zoveel plaatsen van Nederland de boodschap van vrije genade gehoord mag worden.

Wat voor de kerken van Nederland nodig is, is verootmoediging voor de Heere. Ziende op de wereldgelijkvormigheid binnen de kerken, op het geringe waarachtige geestelijke leven, past ons belijdenis van schuld. De taal van psalmisten en profeten was: 'Wij hebben gezondigd'. Laat dat ook onze taal zijn. Langs deze weg komt de Heere over met Zijn geestelijke zegeningen. Als wij ons schuldig kennen, zal Hij aan Zijn verbond gedenken. Hoe behoren wij allen uit te zien naar een geestelijke opwekking in onze kerken. De situatie is zodanig dat een opwekking hoogst noodzakelijk is. Een opwekking is niet alleen noodzakelijk; ze is ook mogelijk. We geloven namelijk in God de Vader de Almachtige. Onze God is een God van wonderen. Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij Hem. Het feit dat ons tot op de dag van vandaag de zuivere verkondiging van het Evangelie gelaten is, is daarbij een teken van hoop. Zou de Heere Zijn dienstknechten uitzenden en niet de bedoeling hebben om door middel van het Evangelie dat zij verkondigen Zijn kerk te bouwen? Overigens mogen we wel bidden of de Heere nog meer arbeiders in Zijn wijngaard wil uitstoten, of Hij ook het getal van Zijn getrouwe knechten wil vermeerderen! Ik

heb de noodzaak van een opwekking in de kerken ter sprake gebracht naar aanleiding van het feit dat het de taak van de overheid is om de w/are, christelijke godsdienst te bevorderen. Dat laatste kan alleen gestalte krijgen in een samenleving w/aarin de kerk groeit en bloeit en dat niet alleen numeriek, maar ook in geestelijk opzicht. De overheid dient de ware, christelijke godsdienst te bevorderen. Dat is de ene zijde van de zaak. De andere zijde is dat de kerk een zoutend zout en een lichtend licht dient te zijn. Aan dit laatste facet wordt in het algemeen veel te weinig aandacht geschonken. Wanneer we naar aanleiding van artikel 36 alleen spreken over de taak van de overheid en niet meteen ook over de roeping van de kerk schieten we ernstig tekort. Dan vervallen we ongemerkt in een formalistische en wettische houding.

Persoonlijke verantwoordelijkheid

Afgezien van de situatie in de kerk en in de samenleving dient iedere christen in gehoorzaamheid aan God zijn taak te vervullen op de plaats waar God hem heeft gezet. We moeten werken zolang het dag IS. Dat geldt zowel in de kerk als in de samenleving. God vraagt van ons getrouwheid. De vrucht daarvan is uiteindelijk niet onze zaak, maar Zijn zaak. Dit weten we wel, dat in elke samenleving, ook in een samenleving waar de overheid (iets van) haar roeping verstaat om de ware, christelijke godsdienst te bevorderen, de kerk een vreemdelinge blijft. Christenen hebben hier op aarde geen blijvende stad, maar zij zoeken de toekomende. De bede van de kerk van alle eeuwen is dan ook 'Kom Heere Jezus, ja kom haastig'. Pas als Christus wederkomt en het nieuwe Jeruzalem neerdaalt uit de hemel is de kerk echt thuis. Dan valt ook het onderscheid tussen kerk en wereld definitief weg. Allen die het Evangelie ongehoorzaam bleven zullen voor eeuwig buiten geworpen worden. In het nieuwe Jeruzalem komen alleen degenen die gereinigd zijn door Christus' bloed en vernieuwd zijn door Zijn Geest. In het nieuwe Jeruzalem is de Heere dan ook alles en in allen. Daniël had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan. Hij vervulde een zeer hoge functie aan het hof te Babel. Nauwgezet deed hij zijn plicht. Zijn hart lag echter te Jeruzalem. Hebben wij een opperzaal met open venster tegen het nieuwe Jeruzalem aan?

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1987

Zicht | 32 Pagina's

Politiek en vreemdelingschap

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 1987

Zicht | 32 Pagina's