Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Groen van Prinsterer - Kuyper - De Sa vornin Lohman Een staatkundig anti-revolutionair driemanschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Groen van Prinsterer - Kuyper - De Sa vornin Lohman Een staatkundig anti-revolutionair driemanschap

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. van der Zwaag’

Het politieke optreden van het hier genoemde driemanschap viel in een tijd, die globaal begrensd wordt door de Franse omwenteling van 1789 en de Russische van 1917. Droeg eerstgenoemde historische gebeurtenis het karakter van een burgerlijke revolutie met ingrijpende gevolgen voor ons continent, de tweede bracht de zegepraal van het proletahaat en had mondiale uitwerking. Trok de eerste omwenteling diepe sporen door ons werelddeel, de tweede verdeelde de wereld in twee diametraal tegenover elkaar staande kampen.

Deze ontwikkeling is des te betreurenswaardiger, aangezien onze natie, zowel wat de kerk als wat de staat betreft, haar aanzien te danken heeft aan de Reformatie, een geestesbeweging die in principieel opzicht tegengesteld is aan de Revolutie. De Revolutie poneerde immers de soevereiniteit van de wilsvrije mens en de autonomie van de menselijke rede, de Reformatie stelde het gezag van de Heilige Schrift centraal en de soevereiniteit Gods.

Groen van Prinsterer, de vader van de anti-revolutionaire hchting, heeft de beide begrippen Reformatie en Revolutie als een onverzoenlijke tegenstelling beschouwd en Kuyper en Lohman volgden - zij het genuanceerd - zijn voetspoor. De liberale histohcus en tijdgenoot R. Fruin taxeerde Reformatie en Revolutie echter als twee verwante begrippen, waarvan de tweede niet van verder, maar van breder strekking was. Naast de door de Reformatie verkondigde vrijheid van geweten diende vrijheid van godsdienst, ja vrijheid op elk terrein van staat en maatschappij te worden verwezenlijkt. De Verlichtingsidealen, door de achttiende-eeuwse democratischgezinde patriotten aangehangen, werden als nieuwe leuzen door de negentiendeeeuwse liberalen weer luide aangeheven en eindigden meestal in een lofzang op het vooruitstrevend 'staatsburgerschap' en de parlementaire monarchie. Dat in dit kader de afschaffing van een toonaangevende gereformeerde religie en een heerschappijvoerende Hervormde kerk, de gelijkstelling van alle gezindheden voor de wet en een voor alle gezindten toegankelijke staatsschool mede op het programma stond, behoeft geen betoog. Een intolerant en lang overleefd 'theocratisch calvinisme' met zijn onwetenschappelijke vooroordelen was nu voorgoed verleden tijd geworden.

Maar de Reformatie had niet alleen een tegenstel­ling gevormd tot de Revolutie, zij had ook en primair diametraal gestaan tegenover Rome! Ook hier lag in het licht van Schrift en historie een kloof, die slechts in een weg van beginselverzaking kon worden overbrugd. Conflictstof dus te over voor beginselvaste staatkundige leiders, die enerzijds het principe tot gelding zochten te brengen, anderzijds de aansluiting met de politieke werkelijkheid niet begeerden te missen. Hier wordt het spanningsveld, waarbinnen ons dhemanschap optrad, enigermate zichtbaar!

Mr. G. Groen van Prinsterer (1801-1876) was opgevoed in een 'liberale dampkring' maar onder invloed van het Franse Reveil (Merle d' Aubigné) en van zijn vrouw overgegaan tot 'de Secte die altijd en overal tegenspraak ontmoet'. Als secretaris van de toenmaals regerende koning Willem I kwam hij spoedig in aanraking met de revolutionaire bewegingen voor en tijdens de Belgische Opstand in 1830. Hoewel de hierbij betrokken liberalen van alle clehcalisme afkerig waren, sloten zij niettemin een monsterverbond met de rooms-katholieken, mede uit aversie tegen een conservatief en protestants Nederland. Tegenover de opportunistische en weifelachtige gedragslijn van de regehng poneerde Groen een phncipieel gefundeerde nationale politiek. Deze politiek trachtte hij in het eerste anti-revolutionaire orgaan, de Nederlandsche Gedachten (1829-1832), zij het nog niet erg omlijnd, tot uitdrukking te brengen. De handhaving van het protestants karakter van ons volk vormde hierbij een voornaam gegeven. Deze zaak heeft hij ook in zijn parlementaire arbeid steeds gestalte trachten te geven.

‘Een staatsman niet, een Evangeliebelijder' werd het adagium en 'Tegen de Revolutie het Evangelie!' Groen schaamde zich ook in de Tweede Kamer het chhstelijk getuigenis niet! Volgens zijn politieke antipode Thorbecke, de incarnatie van het liberalisme, was hij in dit opzicht dan ook voortdurend buiten de orde. Godsdienst was immers een zaak voor de binnenkamer, niet voor het parlement. Thorbecke belichaamde het gevoelen van zijn meeste

* De heer W. van der Zwaag is oud-directeur van de Ds, J. Fraanjeschool voor basisonderwijs te Barneveld. Publikaties van zijn hand zijn bijvoorbeeld 'Om de schat van Christus' bruid' (1984), 'Jean Louis Bernhardi' (1987).

tijdgenoten, dat aan alle godsdiensten gelijke rechten moesten worden toegekend, hetgeen immers ook grondwettig was vastgelegd. Groen kon zich met deze opvatting niet voetstoots verenigen. Hij noemde de door de revolutionaire woelingen afgedwongen constitutie van 1848 revolutionair, 'niet in de betekenis van 1572 en 1813, maar van 1795 en 1830!' Het constitutioneel gezag had zich, volgens hem, naar revolutionaire aandrang gevoegd en was gezwicht voor het democratisehngsstreven. 'De hoofdsom der zaak is dat men de leer van de volkssoevereiniteit in praktijk heeft gebracht' en dat de constitutionele monarchie van 1813 was ingeruild tegen een 'zeer slechte soort van democratische republiek' en dat gepaard met een voortgaande sloping van het zelfstandig koninschap!

Deze oprechte histohsch denkende Nederlander had er nog grote moeite mee - en hij vertolkte hiermee het gevoelen van zijn anti-revolutionarie en christelijk-historische geestverwanten - dan ons land in feite staatsrechtelijk geen christelijke natie meer was. Bij de instelling van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853, waarbij de roomsen, krachtens de in de Grondwet van 1848 vastgelegde vrijheid van godsdienst, hun eigen kerkelijke organisatie wilden verwezenlijken, werd protestants Nederland met de neus op de harde feiten gedrukt. De tegen de roomse expansie gehchte 'April-beweging', met haar protestvergaderingen en petitionnementen, leidde slechts tot de val van het kabinet-Thorbecke, maar verhinderden de oogmerken van de ultramontanen niet. Groen kon het grondwettig recht van Rome niet betwisten. Het betrof hier slechts achterhoede-gevechten van hen die nog leefden vanuit een 'zeventiende-eeuws staatkundig theocratisch ideaal'. Achterhoede-gevechten van een in wezen reeds verloren strijd en waarvan de 'nacht van Kersten' in 1925 slechts een laatste stuiptrekking zou zijn!

Vandaar dat ook de laatste restanten van hetgeen aan dit door de gereformeerde religie gestempelde verleden in kerken staat herinnerde, diende te worden geliquideerd. De revolutionaire omwenteling op het gebied van kerk en staat, die de scheiding tussen beide bracht, liet ook de aloude gereformeerde overheidsschool niet ongemoeid! De in 1857 aangenomen schoolwet van ministervan der Brugghen - nog wel een ethisch-gezinde geestverwant van Groen - bezegelde eigenlijk de absolute neutraliteit van de volksschool. Er mocht immers niets worden geleerd wat strijdig was met de godsdienstige gevoelens van andersdenkenden? Het werd een school in de geest van het door Thorbecke beleden 'Christendom zonder geloofsver­deeldheid', wat eigenlijk geen christendom maar culturele vorming was. Maar minister Van der Brugghen was van mening dat de gemengde volksschool goed en in de ware zin christelijk kon zijn zonder bepaald leerbegrip en zonder het gebruik van de Bijbel! Was Nederland in staatsrechtelijk opzicht nu nog een christelijke natie? 'Dit ontken ik', zei Groen, 'zo deze voordracht wet wordt!' De voordracht werd niettemin wet en Groen nam - voorlopig - ontslag als Kamerlid!

Vanaf deze tijd opteerde Groen geleidelijk voor de neutrale staat, opdat deze in plaats van onchristelijk niet anti-christelijk zou worden. 'Onder de leuze van scheiding van Kerk en Staat, die welbegrepen ook door ons begeerd wordt, is het in den grond der zaak om bezieling in Staat, Kerk en School met de religie van het ongeloof te doen'. Een schone Groeniaanse constructie, maar ging de anti-revolutionaire voortrekker door de aanvaarding van de neutrale godsdienstloze staat - een gedachte voorheen door hem als 'ongodisterij' betiteld - nu in wezen niet over in het kamp van de Zwitserse reveiftheoloog Vinet? Van deze voorstander van de scheiding tussen kerk en staat was ook Van der Brugghen een aanhanger geweest. Kwam Groen door de aanvaarding van de staatsrechtelijke ge-

lijkstelling der gezindheden niet in conflict met zijn christelijl< -historische beginselen? En er bestond toch ook een bepaald verband tussen het klesrechtstreven en de gedachte van de volkssoevereiniteit?

Niettemin werd de strijd met niet aflatende moed en volharding voortgezet. Fel protesteerde Groen toen uit het gemeenteraadsgebed van Amsterdam de naam van Christus werd geschrapt en toen Godefroy tot minister werd benoemd, de eerste Jood die in een kabinet zitting kreeg. Zijn nieuwe visie betekende een tactische, geen principiële koerswijziging. Het ideaal van de christelijke staat heeft hij in zijn hart nooit losgelaten, evenmin als de christelijke overheidsschool en de leidinggevende positie van de (Hervormde) kerk. Hoe een dergelijke positie - een essentieel gegeven voor een christelijke staat - dan te rijmen is met de gelijkstelling van alle gezindheden, wordt bij hem echter niet duidelijk. Met I.A. Diepenhorst moeten wij tot de gevolgtrekking komen dat Groen inzake de verhouding van kerk en staat niet tot volledige vastheid van overtuiging is gekomen.

Ook de verhouding tussen vorstelijke soevereiniteit, ministeriële verantwoordelijkheid en medezeggenschap van het volk (algemeen kiesrecht? ) is niet altijd even helder getekend. Was Groens positiebepaling inzake de Revolutie overigens niet voor tweeërlei uitleg vatbaar, zijn houding ten opzichte van Rome is echter niet vrij te pleiten van een zekere ambivalentie. Enerzijds bespeurt hij bij Rome antichristelijke trekken, anderzijds ziet hij weer een bepaalde geestverwantschap met de 'belijders van het kruis'.

Groen trachtte zijn beginseipolif iek met een actueel staatsmanschap in overeenstemming te brengen, maar is in dit opzicht voor diepe teleurstelling niet bewaard gebleven. Nochtans betreft het hier een eminent staatsman en historicus, zoals we zijns gelijke in de vorige eeuw niet zullen aantreffen en wat belangrijker is; een oprecht Christen, die ons - in weerwil van de huidige negatie - nog veel te zeggen heeft!

Een heel andere figuur was de 'klokkenist der kleine luyden', dr. Abraham Kuyper (1837-1920), volgens Groen 'singulier in alles'. Aan deze met organisatorische talenten toegeruste theoloog droeg de ouder wordende Groen de leiding van de anti-revolutionaire richting over. Mede tengevolge van zijn journalistieke capaciteiten, gedemonstreerd in het partij-orgaan 'De Standaard', werd hij de emancipator van de 'kleine luyden' en smeedde het politiek onmondige 'volk achter de kiezers' geleidelijk om tot een zichzelf respecterende constitutionelepartij. Zijn kerkreformatorisch streven, gestimuleerd door de stichting van de Vrije Universiteit te Amsterdam in 1880, mondde uit in de Doleantie (1886), zijn politieke activiteiten werden bekroond met de oprichting van de Anti-Revolutionaire Partij, de eerste van een deugdelijk program voorziene politieke partij in Nederland.

Kuypers streven om het liberale overwicht in kerk, staat en maatschappij te breken, bracht opzienbarende resultaten. Maar zijn overwinningen op de Revolutie waren echter wel het gevolg van zijn samenwerking met Rome!

Aanvankelijk was Kuyper naar eigen zeggen 'de felste anti-papist, die zich denken liet'. En bij de herdenking van de Bartholomeüsnacht in 1872 heette het nog nadrukkelijk: 'Over een stroom van zoo kostelijk en zoo dierbaar bloed slaat zelfs de heugenis van een drietal eeuwen geen brug der gemeenschap'. Niettemin: die brug kwam er wel, al ging het schoorvoetend!

Reeds Groen van Prinsterer was tot de ontdekking gekomen dat in de strijd tegen de liberalen - de verwaterde Revolutie! - de samenwerking met Rome binnen de gezichtskring kwam te liggen, voornamelijk ook in verband met de strijd voor de bijzondere school. Voor Kuyper werd de samenwerking met Rome 'bittere noodzaak', al noemde hij het offer, dat hij brengen moest, hard. In 1872 werd hij met steun van de roomsen en dat tegenover de kerks-protestantse Graaf van Bylandt, gekozen tot lid van de Tweede Kamer. De staatkundige tegenstellingen werden voortaan niet meer bepaald door de tegenstelling Reformatie-Rome maar door de antithese van geloof en ongeloof. Er was immers sprake van een gemeenschappelijke wortel tussen de Reformatie en Rome?

Van genoemde antithese werd de rechtse coalitie de staatkundige verschijning en het cement hiervan werd de strijd voor de christelijke school. Zij vond uiteindelijk haar bekroning in enkele kabinetten, onder andere dat van minister-president Kuyper (1901-1905).

Het kan niet worden ontkend dat Kuyper, in weerwil van een grote mate van overeenkomst, niet in alles homogeen was met zijn illustere erflater Groen van Prinsterer, al traden bepaalde verschillen niet direct en openlijk aan de dag. Groen noemde zich nadrukkelijk een kind van het Reveil, dat In de ogen van Kuyper - evenals de Afscheiding - toch teveel 'piëtistische' en 'methodistische' trekken vertoonde. Was voor Groen het Calvinisme 'oorsprong en waarborg der zegeningen', voor Kuyper was dit de 'oorsprong van onze constitutionele vrijheden'. Van een vooropstellen van de predestinatie (als een bezielende factor In de politiek) wilde Groen in te-

genstelling tot Kuyper niet weten. Het leerstuk van de verkiezing bleef voor laatstgenoemde 'onafscheidelijk van de leer van vrije genade en waarin hij de bron van alle ware ootmoed, van volkomen gemoedsrust en van dankbare ijver' erkende. Kuyper daarentegen wilde van een individualistische verkiezingsleer niet weten en legde de idee van de veronderstelde wedergeboorte ten grondslag aan de kerk.

Was Groen uiteindelijk dan toch geen betrouwbaarder 'calvinist' dan de steeds met dit predicaat schermende Kuyper?

Kuyper werd de roemruchte promotor van het 'neocalvinisme' en hij nam deze benaming dan ook volkomen voor zijn rekening. Het calvinisme diende in overeenstemming te worden gebracht met de geesteswetenschappelijke ontwikkeling van zijn tijd. Ook de theologie van Calvijn diende nader te worden ontwikkeld, al diende dit niet te geschieden in de lijn van de Nadere Reformatie. Maar Kuyper vergat wellicht hetgeen Groen eens fijntjes had opgemerkt: 'Om verder te komen dan onze vaderen behooren wij eerst op gelijke hoogte te staan!’

Kuypers ontwikkeling van de leer der 'gemeene gratie' opende vervolgens ongekende perspectieven en sloeg een brug over de antithese van de kerk naar de wereld. Echter met het niet denkbeeldige gevaar, dat eerder de kerk werd verwereldlijkt dan dat de wereld werd gekerstend. Naar de karakteristieke omschrijving van de marxistische historicus Romein zette Kuyper met zijn leer van de algemene genade een sordino (geluidsdemper) op de paradijsvloek. Kuypers opvatting van de 'gemeene gratie', die veel overeenkomst vertoont met de roomse opvatting van natuur en genade, verklaart tevens hoe hij zo gemakkelijk tot de samenwerking kon komen met Rome. De overheidsbemoeienis ligt immers op het terrein van de 'gemeene gratie'. Zij kan niet christelijk zijn omdat haar het orgaan ontbreekt om waarheid van dwaling te onderscheiden en van enige binding aan de eerste tafel van Gods wet kan dan ook geen sprake zijn.

In deze gedachtengang paste dan ook volkomen de breuk met de aan artikel 36 N.G.B, liggende gedachte dat de overheid gerechtigd en verplicht is de ware religie te handhaven en het rijk van de antichrist ten onder te brengen. De schrapping van de betreffende zinsnede was voornamelijk het werk van Kuyper. De leer dat de paapse mis een vervloekte afgoderij betekende, kon enkel nog binnen de kerkmuren worden geduld. Terwille van de onderlinge harmonie dienden de protestanten zaken als zondagsrust en vaccinedwang, de roomsen de opheffing van het processieverbod op te offeren op het altaar van de coalitie.

De filosofie van 'Abraham de Geweldige' bevat levensgevaarlijke consequenties! Toen Kuypers geestverwant Keuchenius als ministervan koloniën de zending onder de Islam (in Noord-Oost Indië) propageerde en dientengevolge in conflict kwam met het parlement, ontketende Kuyper een campagne onder het motto van: het kruis tegen de halve maan. Maar in zijn aan een buitenlandse reis ontsproten 'Om de oude wereldzee' spreekt hij over het Aziatisch gevaar, waarbij de bedreigde christenheid mogelijk een bondgenoot zou vinden in de Islam, omdat deze godsdienst evenals Christendom en Jodendom monotheïstisch is!

Al ging de coalitiegedachte niet in de eerste plaats uit van Kuyper, maar van de roomse staatsman Schaepman, in de Tweede Kamer ontmoette hij tevens de man, die volgens P. Kasteel de pijlers sloeg van de brug waarover Kuyper en Schaepman elkander zouden ontmoeten: y/7r. mr. A.F. deSavornin Lohman (1837-1924), de 'Dritte im Bunde' en een vakbekwaam parlementariër. Al bewogen de contacten met Kuyper zich vooral om kwesties van partijbeleid en praktische politiek, toch was er aanvankelijk sprake van een opmerkelijke eensgezindheid. Lohman sloot zich, mogelijk meer vanuit zijn

juridisch geweten dan vanuit dogmatischie solidariteit, aan bij Kuypers Doleantie en werd zelfs hoogleraar aan Kuypers troetelkind, de Vrije Universiteit. Maar toch waren Kuyper en Lohman uiteindelijk 'feindliche Brüder'! Kuypers optreden binnen het partijverband was niet vrij van dictatoriale neigingen, hetgeen door Lohman moeilijk werd verdragen. Bij de ontbrande partijstrijd over de wet-Tak van Poortvliet, die ruime kiesrechtuitbreiding beoogde, brak de falanx uiteen. Hier was de 'democratische' Kuyper, die waarschuwde voor de conservatieve 'Heeren met de dubbele namen', tot groter concessies bereid dan de 'aristocratische' Lohman. Een scheuring binnen de anti-revolutionaire gelederen was het gevolg. Lohman stichtte de partij van de vrije anti-revolutionairen, die zich later met aanverwante groeperingen verenigde tot de Christelijk Historische Unie (1908). Beide richting-aanduidingen: anti-revolutionair en christelijk historisch werden door Groen gebezigd. De eerste benaming, aldus heeft Kuyper in zijn 'program' toegelicht, duidt op wat de richting bestrijdt, de tweede op wat zij beoogt.

De breuk met Kuyper werd, al steunde hij deze zoveel mogelijk ook tijdens diens minister-presidentschap, tamelijk compleet tengevolge van Lohmans ontslag als hoogleraar aan de Vrije Universiteit: de zogenaamde 'Seinpost-affaire'. Lohman zou namelijk niet volkomen hebben ingestemd met de grondslag van Kuypers schepping: 'de gereformeerde beginselen'.

Was Lohman overigens in zijn hart wel zo gereformeerd? Hij maakte er geen geheim van dat de Calvinistische predestinatieleer in zijn ogen 'een verfoeilijk decretum horribele' was. In de Gereformeerde Kerken werd hij 'geduld' en deze bleef hij ondanks zijn overwegend Hervormde aanhang tot aan zijn dood toe getrouw, 'maar ouderling hebben ze me nooit gemaakt', zo zei hij eens. Lohman was eigenlijk ethisch en een aanhanger van de meergenoemde theoloog Vinef, die ook minister Van der Brugghen (1857) diepgaand had beïnvloed. Maar Kuyper beschouwde de ethischen als niet Gereformeerd.

Beide confraters, zowel Kuyper als Lohman, beriepen zich bij de voortduur op hun geestelijke en politieke erflater Groen van Prinsterer, met wie zij beide in diens laatste levensperiode in verbinding hebben gestaan. Bij alle waardering, die ook Lohman voor Groen koesterde als geestverwant van het Reveil, liepen beider inzichten volgens Suttorp omtrent de verhouding van kerk en staat uiteen. 'Groen, die aanvankelijk in principe de band tussen kerk en staat voorstond en de scheiding van kerk en staat slechts als geldig voor de feitelijke situatie aanvaardde, was hierin niet homogeen met Lohman, die op scheiding aandrong'. Ook de vermindering van artikel 36 N.G.B, kon zijn goedkeuring wegdragen en hij wenste voor Nederland geen bevoorrechte kerk. Wat bij Groen dus een door de nood afgedwongen tactiek maar geen beginsel was, werd bij Lohman - en ook bij Kuyper - het ideaal.

In weerwil van het door Lohman gesignaleerde 'roomse gevaar' stond hij met de roomse parlementariër Schaepman op goede voet. 'Als Rooms-Katholiek zoudt gij, mijn vriend, mij moeten verbranden', zo merkte Lohman eens schertsenderwijs tegen hem op, 'maar als dr. Schaepman zijt gij heel blij dit niet te behoeven doen'. Het blijvend gevaar van Rome was Lohman zich dus wel bewust. En bij de gelegenheid van Schaepmans 25jarig priesterschap verzekerde hij: 'Eén strijd althans hebben wij saam gestreden; beiden streden wij voor onzen Heer en Heiland'.

Groen van Prinsterer, Kuyper, De Savornin Lohman, hoewel niet in alles homogeen, vormden niettemin een markant anti-revolutionair driemanschap. Dankbaar dienen wij te zijn voor hetgeen deze grote vaderlanders voor onze natie hebben tot stand gebracht, kritisch hebben wij te oordelen over bepaalde afwijkingen van het 'spoor der vaderen': Schrift en belijdenis. Hun tijd-en partijgenoot, de latere minister Keuchenius, heeft in de Kamer eens snijdend scherp opgemerkt:

‘De minister zal toch moeten erkennen dat wat de rups van het rationalisme heeft overgelaten, reeds is afgegeten door den sprinkhaan van het modernisme; wat de sprinkhaan van het modernisme heeft overgelaten, dat is reeds afgegeten door den kever van het materialisme; en wat de kever van het materialisme heeft overgelaten, zal weldra door den kruidworm en de bladluis van het communisme en nihilisme zijn te niet gedaan’.

Aan deze aan Schrift en historie gerelateerde opmerking behoeft niets te worden toegevoegd. We kunnen niet ontkennen dat een natie, volgens Groen in vroeger eeuwen 'bij uitnemendheid bevoorrecht' en in de wereldgeschiedenis 'een toonbeeld der zegeningen Gods', hier in staat van ernstige beschuldiging wordt gesteld. Een natie waarbij de Staatkundig Gereformeerde Partij is inbegrepen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

Zicht | 40 Pagina's

Groen van Prinsterer - Kuyper - De Sa vornin Lohman Een staatkundig anti-revolutionair driemanschap

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987

Zicht | 40 Pagina's