Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Openbaar Bestuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Openbaar Bestuur

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nieuw wettelijk kader voor de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, van vergadering en betoging (II)

Deel II De WOM en enkele andere wetten

De Zondagswet

Eén ding moet voorop gesteld worden, namelijk dat de zondagsrust en de zondagsviering geen grondwettelijk beschermde waarden zijn. Verder worden ze ook niet genoemd in lid 2 van de betreffende grondwetsbepalingen als criteria die een rol kunnen spelen bij de beperking van beide grondrechten door andere organen dan de formele wetgever. Dit gegeven brengt al direct mee dat beperking van de beide grondrechten - vrijheid van godsdienst en van vergadering - dat wil zeggen van openbare manifestaties op zondag herleidbaar moeten zijn tot de clausulering van het eerste lid van de artikelen 6 en 9 Grondwet ('behoudens Ieders verantwoordelijkheid volgens de wet'). Deze formule impliceert dat de gedragsvoorschriften en eventuele uitvoeringsbevoegdheden van het bestuur in de wet zelf op duidelijke wijze moeten worden vastgelegd.

De regering is blijkens de memorie van toelichting bij het ontwerp-Wet openbare manifestaties van mening 'dat ook in de huidige tijd behoefte blijft bestaan aan een stelsel van bescherming van de zondagsviering en - rust als voorzien in de Zondagswet'. Bij deze verklaring moet wél bedacht worden dat op openbare manifestaties op zondag de voorschriften van de Wet openbare manifestaties onverminderd van toepassing zullen zijn. De voorschriften van de Zondagswet terzake hebben derhalve een additioneel karakter.

De wijzigingen welke de regering voorstelt, beperken zich tot de punten waartoe hetzij de herziene Grondwet, hetzij de gewenste harmonie met de voorgestelde Wet openbare manifestaties noopt. De bepalingen van de huidige wet die wijziging ondergaan, zijn: artikel 3, tweede lid, artikel 5, tweede lis en artikel 5a, tweede en derde lid.

Hoofdstructuur Zondagswet

Alvorens nader op de voorgestelde wijzigingen in te gaan is het wellicht dienstig de hoofdstructuur van de Zondagswet te schetsen.

Mij beperkend tot de artikelen 2 - 5a van de Zondagswet merk ik dan het volgende op.

Artikel 2 strekt ter voorkoming van hinderlijk gerucht tijdens godsdienstoefeningen in kerken of andere gebouwen voor de openbare eredienst bestemd. Het tweede lid - een lex speciales ten aanzien van de voorschriften van de Wegenverkeerswet - wil verkeersgerucht in nabijheid van genoemde gebouwen, dat met het oog op de eisen van dat verkeer redelijkerwijze onvermijdelijk is, voorkomen. (Godsdienstoefeningen, die worden gehouden op andere dagen dan de zondag, zijn niet geheel zonder bescherming; daarvoor geldt het verbod betreffende verstoring van godsdienstoefeningen, vervat in artikel 146 Wetboek van Strafrecht.) Zoals artikel 2 de openbare godsdienstoefening beschermt, beoogt artikel 3 te bevorderen dat de zondagsrust niet door gerucht dat niet strikt noodzakelijk is, wordt verstoord, met het oog waarop in het eerste lid wordt verboden om zulk gerucht te verwekken dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is. Het tweede lid biedt de mogelijkheid van ontheffing voor de tijd na 13.00 uur; de bevoegdheid daartoe komt toe aan de burgemeester, terwijl de gemeenteraad terzake regels kan stellen, waar de burgemeester zich bij ontheffingenbeleid naar heeft te richten.

In artikel 4 en 5 speelt een belangrijke onderscheid een rol dat ook in artikel 3, tweede lid, reeds naar voren kwam, namelijk dat tussen manifestaties vóór 13.00 uur en die na 13.00 uur. Artikel 4 bepaalt dat het vóór genoemd tijdstip verboden is openbare vermakelijkheden te houden, daartoe gelegenheid te geven of daaraan deel te nemen. Volgens het tweede lid kan de gemeenteraad bij verordening voor door hem aan te wijzen openbare vermakelijkheden eenzelfde verbod vaststellen als

Mr. G. Holdijk is medewerker van de Tweede Kamerfractie van de SGP en oud-lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor de SGP.

in het eerste lid vervat. De burgemeester is bevoegd ontheffing van de verboden te verlenen, terwijl de genneenteraad ook die bevoegdheid kan regelen. Het vierde lid van artikel 4 maakt het mogelijk dat bij algemene maatregel van bestuur openbare vermakelijkheden w/orden aangewezen, waarvan redelijkerwijze geen beletselen voor de viering van de zondag en geen verstoring van de openbare rust op zondag vallen te duchten; zulke manifestaties worden niet als openbare vermakelijkheden in de zin van de zondagswet beschouwd. Bij besluit van 27 november 1953 (Sfb. no. 526) zijn als zodanig aangewezen: toneelvoorstellingen, filmvoorstellingen, concerten en andere openbare bijeenkomsten, welke in besloten ruimten worden gehouden en de geestelijke, zedelijke of culturele verheffing of ontwikkeling van het publiek ten doel hebben.

Artikel 5 verbiedt om vóór 13.00 uur optochten of bijeenkomsten in de open lucht te houden, daartoe gelegenheid te geven of daaraan deel te nemen. Het tweede lid van dit artikel bevat een met het vierde lid van artikel 4 vergelijkbare bepaling. Genoemde algemene maatregel van bestuur zondert van het bereik van artikel 5 uit: wandeltochten die niet door muziek begeleid worden. Bij artikel 5 dus niet, zoals artikel 4, bepalingen omtrent ontheffingsmogelijkheden en bevoegdheden van de burgemeester.

Artikel 5a, ingevoegd bij wet van 29 september 1955, laat via een aanwijzing door gedeputeerde staten de mogelijkheid open dat bepaalde, in het volksleven gewortelde tradities en gebruiken buiten het bereik van artikel 3, eerste lid - gerust binnen 200 meter - en artikel 5, eerste lid - optochten vóór 13.00 uur - komen te vallen.

Het tweede lid bepaalt nog eens uitdrukkelijk dat de artikelen 3 en 5, eerste lid, niet van toepassing zijn op uitingen met een godsdienstig karakter, behoudens de bevoegdheid van de burgemeester tot het treffen van maatregelen ter voorkoming van onnodige verstoring van de openbare rust op zondag. Het laatste (derde) lid van artikel 5a beperkt de in de artikelen 3, tweede lid en 4, derde lid gegeven bevoegdheden van burgemeester en gemeenteraad in zoverre dat ontheffing van het bepaalde in artikel 3, eerste lid en artikel 4, eerste en tweede lid niet mogelijk is in door gedeputeerde staten aangewezen gemeenten, 'waar naar hun oordeel het verlenen van ontheffing zou indruisen tegen godsdienstige overtuigingen, welke het volksleven aldaar overwegend beheersen'.

Ten slotte noem Ik het tot een vrijwel dode letter geworden artikel 6: het verbod om op zondag zonder genoegzame reden de openbare rust door arbeid in beroep of bedrijf te verstoren. Arbeid ter ontspanning sowieso valt buiten het bereik van dit artikel.

Artikel 7 betreffende sportbeoefening en andere

vormen van ontspanning op zondag laat ik thans buiten beschouwing."'!

Tot zover de korte aanduiding van de voornaamste artikelen van de Zondagsw/et.

Wijzigingen

Thans willen wij de voorgestelde wijzigingen nader bezien. De hoofdlijnen komen op het volgende neer. Het hoofdonderscheid in de huidige Zondagswet - dat tussen manifestaties vóór 13.00 uur en die na 13.00 uur - blijft ook in het voorstel bestaan. Een tweede belangrijke onderscheid - dat tussen openbare en niet-openbare plaatsen gaat een belangrijke rol spelen.

Manifestaties op openbare plaatsen zullen, gelijk ook thans het geval is, vóór 13.00 uur verboden zijn, met uitzondering van uitingen met een godsdienstig karakter (het voorgestelde artikel 5, eerste lid en tweede lid).

Ten aanzien van de toegestane godsdienstige manifestaties worden indien dat met het oog op de zondagsrust is vereist wèl eisen gesteld aan tijd, plaats en duur, alsmede aan het geluidsniveau en het gebruik van geluidsapparaten. De concretisering van deze eisen is aan de burgemeester opgedragen (de voorgestelde artikelen 5, derde lid en 3, tweede lid).

Voor de tijd na 13.00 uur zijn manifestaties op openbare plaatsen toegestaan, uiteraard onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet openbare manifestaties. Met betrekking tot het geluidsniveau en gebruik van geluidsapparaten geldt weer dat de burgemeester de nodige eisen stelt (artikel 3, tweede lid).

Manifestaties op niet-openbare plaatsen zijn gedurende de gehele zondag toegestaan, zij het dat ook hier, door middel van aanwijzingen tegen mogelijke geluidsoverlast kan worden opgetreden (artikel 3, tweede lid).

Het hierboven aan de hand van de memorie van toelichting geschetste stelsel wijkt slechts op enkele punten van de bestaande rechtstoestand af. De belangrijkste afwijking is dat de huidige 'open' geformuleerde bepalingen, waarin aan de burgemeester, de gemeenteraad, gedeputeerde staten en de kroon bevoegdheden worden gedelegeerd tot beperking dan wel ontheffing van gestelde beperkingen, hetzij vervallen, hetzij worden vervangen door strikt geredigeerde wettelijke bevoegdheden van een uitvoerend karakter, zulks om aan de formule 'behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet' te voldoen.

De belangrijkste bepalingen die een wijziging on­ dergaan, zijn: artikel 5, tweede lid en artikel 5a, tweede en derde lid. Op deze wijzigingen zou ik nog wat nader in willen gaan, terwijl enkele terloopse opmerkingen worden gemaakt over wijzigingen van ondergeschikte betekenis dan wel over ongewijzigde onderdelen van de wet.

Artikel 2

De regering verklaart in de memorie van toelichting bij het ontwerp-Wet openbare manifestaties noch met het oog op de in het Grondwetsartikel genoemde levensbeschouwing noch met het oog op andere godsdiensten dan de christelijke reden te zien te zien voor de bescherming van hoogtijdagen op andere dagen dan de zondag. Artikel 2 van de Zondagswet blijft dus, als de regering haar standpunt niet wijzigt (!), exclusief de door de christelijke leer voorgeschreven specifieke wijze van zondagsviering beschermen. Hier blijkt nog weer eens hoezeer de Bijbel in de loop van eeuwen, ook in onze geseculariseerde maatschappij, de sociale orde heeft gestempeld en nóg stempelt.^)

Artikel 3

Het eerste lid is ongewijzigd gebleven.

Het tweede lid, met zijn onbepaalde mogelijkheid tot ontheffing voor de tijd na 13.00 uur, is aangepast aan de waarborg van de artikelen 6 en 9 van de Grondwet. Het voorgestelde tweede lid bepaalt dat voorzover dat vereist is, ter voorkoming van gerucht dat de viering van de zondag vrij ernstig verstoort, de burgemeester verplicht is extra voorschriften en beperkingen te stellen, dan wel aanwijzingen te geven met betrekking tot het geluidsniveau en het gebruik van geluidsapparaten. Taak en bevoegdheden van de burgemeester zijn nu nauwgezet en verplichtend geformuleerd en gericht op precies omschreven belangen. De imperatieve redactie van het tweede lid laat de burgemeester nog wel enige beoordelingsruimte: 'voorzover dat vereist is'. De Afdeling Rechtspraak van de Raad van State zal de gestelde voorschriften en beperkingen volledig op hun rechtmatigheid kunnen toetsen.

In dit lid wordt een directe koppeling gelegd met (het ontwerp voor) de Wet openbare manifestaties. Op grond van die wet moet beoordeeld worden of van een geoorloofde manifestatie sprake is of niet. Het stellen van voorschriften en beperkingen, zoals bedoeld in de tweede zin van lid 2, komt slechts in aanmerking in gevallen waarin overeenkomstig

de Wet openbare manifestaties een kennisgeving of vergunning omtrent de manifestatie is gedaan. Het derde lid van artil< el 3 laat de bestaande, in het huidige tweede lid opgenomen ontheffingsmogelijkheid voor 'andere gevallen' dan in het tweede lid bedoeld - bijvoorbeeld bij manifestaties op nietopenbare plaatsen - in stand. Omdat er dan geen kennisgeving of vergunning-aanvraag voor het houden van manifestaties nodig is, zal het middel van de aanwijzing gebruikt moeten worden. Artikel 4, betrekking hebbend op openbare vermakelijkheden, blijft ongewijzigd bestaan.

Artikel 5

Hef eerste lid van dit artikel, dat als geheel betrekking heeft op optochten en bijeenkomsten, ondergaat slechts een technische en een redactionele wijziging. De verwijzing naar de oude Grondwet vervalt uiteraard. De woorden 'in de open lucht' worden, in overeenstemming met de Wet openbare manifestatie, gewijzigd in 'openbare plaatsen'.

Het huidige tweede lid van artikel 5, de grondslag voor de algemene maatregel van bestuur van 1953 waarbij bepaalde optochten en bijeenkomsten aan het regiem van het eerste lid van artikel 5 werden onttrokken, komt te vervallen.

Het nieuwe tweede lid verklaart het eerste lid niet van toepassing op uitingen met een godsdienstig karakter - thans in het tweede lid van artikel 5a geregeld - en op wandeltochten zonder muziek - thans als enig geval in hiervóór genoemde algemene maatregel van bestuur opgenomen.

Voor een toelichting op het voorgestelde derde lid moge goeddeels verwezen worden naar hetgeen hiervóór terzake van het tweede lid van artikel 3 werd opgemerkt. Voor wie zich mocht afvragen waarom het derde lid de burgemeester speciale bevoegdheden verschaft ten aanzien van de in het tweede lid onder a genoemde bijeenkomsten - uitingen met een godsdienstig karakter - en niet ten aanzien van de wandeltochten, kan slechts verwezen worden naar het tweede lid van het huidige artikel 5a dat eenzelfde, doch veel meer 'open' omschreven bevoegdheid bevat.

Tot besluit zij er nog op gewezen dat de regering de vraag onder ogen heeft gezien of de bevoegdheid om op zondag vóór 13.00 uur manifestaties op openbare plaatsen te houden wel alléén voor godsdienstige uitingen - het voorgestelde artikel 5, tweede lid - zou moeten gelden of dat deze bevoegdheid tevens voor de in de Grondwet met godsdienst gelijkgestelde levensovertuiging zou dienen te gelden. Zo'n uitbreiding wordt niet voor­ gesteld. De motivering van dat standpunt ontleen ik letterlijk, hoewel gedeeltelijk aan de memorie van toelichting: 'Motief van artikel 5, tweede lid, is door de christelijke leer, c.q. traditie, voorgeschreven wijze van viering van de zondag mogelijk te maken, door enerzijds de gehele dag de gelegenheid te geven voor godsdienstige manifestaties op openbare plaatsen, anderzijds althans tijdens een gedeelte van de zondag - de tijd voor 13.00 uur - maximale openbare rust te verzekeren.

Waar de zondagsviering bij andere levensbeschouwingen niet dezelfde rol speelt, is er geen noodzaak aanwezig tot aanpassing van de wet op dit punt. Ter verduidelijking van het standpunt van de regering dat met de voorgestelde regeling geen ongelijke behandeling van de ene godsdienst - de christelijke - ten opzichte van andere godsdiensten - bijvoorbeeld de joodse en de islamitische, die aan andere dagen van de week dan de zondag een vergelijkbare betekenis toekennen als de christelijke godsdienst aan de zondag hecht - wordt gecreëerd noch gehandhaafd, wijst zij op het volgende: 'Bij de vraag in hoeverre de wetgeving bescherming dient te verlenen aan bepaalde godsdienstige opvattingen over het houden van rustdagen, dient ook mee te wegen de mate waarin de opvattingen over de zondag in het algemeen hun weg hebben gevonden in de samenleving.

De Zondagswet beschermt niet alleen de viering van godsdienstige plechtigheden op die dag, maar tevens de zondagsrust als zodanig. De zondag is een algemeen in de maatschappij aanvaarde rustdag geworden'. Bovendien wijst de regering erop dat de Zondagswet niets aan het belijden van welke godsdienst ook in de weg legt.

Artikel 5a

Het eerste lid, dat de grondslag vormt voor de onttrekking van oude, sinds 1853 bestaande tradities en gebruiken aan het regiem van het eerste lid van de artikelen 3 en 5 door een aanwijzing als zodanig vanwege gedeputeerde staten, wordt gehandhaafd. Ook hier wordt de lijn van de historie voortgezet.

Het tweede lid vervalt. Het is met de nodige aanpassingen geïncorporeerd in de voorgestelde artikelen 3, tweede lid, en 5, tweede en derde lid. Het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid en wordt met een kleine tekstuele aanpassing in stand gelaten. Voor de betekenis ervan moge verwezen worden naar hetgeen hiervóór omtrent de bestaande regeling betreffende de Zondagswet werd opgemerkt.

Buiten beschouwing moge blijven de wijziging van artikel 8, de sanctiebepaling.

Voor twee andere wetten van oude datum zal de Wet openbare manifestaties aanzienlijk ingrijpender gevolgen hebben dan voor de Zondagswet. Deze wetten, namelijk de Wet op de kerkelijke genootschappen en de Wet vereniging en vergadering, zullen geheel van het toneel verdwijnen; zij zullen worden ingetrokken.

Wet op de kerkgenootschappen

De Wet tot regeling van het toezicht op de onderscheiden kerkgenootschappen van 10 september 1853 (Stb. 102) strekt ter uitvoering van de godsdienstbepalingen van de Grondwet van 1848, opdat, zoals de consideraus het uitdrukt 'wij gelijke bescherming aan alle kerkgenootschappen in het Rijk kunnen verlenen, en waken, dat zij zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat'.

Het heeft uiteraard geen zin meer om nog veel woorden te besteden aan een wet die wellicht binnenkort verdwijnt. De wet was overigens reeds in de loop der jaren vrijwel uitgekleed, hetgeen moge blijken uit het hierna volgende. Artikel 1 bevat enige bepalingen over de inrichting en het bestuur van de kerkgenootschappen. Het eerste lid verzekert de kerkgenootschappen 'de volkomen vrijheid alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen'. Bedoelde vrijheid vindt elders in de wetgeving voldoende uitdrukking. De vrijheid van belijdenis, individueel en in gemeenschap met anderen, wordt gegarandeerd door artikel 6 van de herziene Grondwet. Het element van vrijheid van organisatie vindt uitdrukking in Boek 2, artikel 2, van het Burgerlijke Wetboek, bepalend dat kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen rechtspersoonlijkheid bezitten en dat zij worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Boek 2, artikel 18 BW, verklaart een aantal algemene bepalingen inzake rechtspersonen, ondermeer betreffende verboden rechtspersonen en de ontbinding daarvan, niet van toepassing op kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen en op andere genootschappen op geestelijke grondslag.^)

Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de kerkgenootschappen verplicht de kerkgenootschappen tot mededeling aan de kroon van bepalingen betreffende de inrichting en het bestuur. Deze bepaling die, zoals de jurisprudentie reeds lang heeft vastgesteld, voor de rechtspersoonlijkheid van deze lichamen en hun onderdelen geen enkele constitutieve betekenis heeft, is overbodig geworden. Hetzelfde geldt voor het derde lid, dat koninklijke goedkeuring verlangt voor bepalingen die de medewerking van het staatsgezag vereisen.

De artikelen 3, 4 en 5 van de wet handelen over respectievelijk de titulatuur, namen van kerkelijke gebieden en toestemming voor synodale vergaderingen.

Deze bepalingen regelen kwesties, die in de gespannen situatie waarin deze wet tot stand kwam - het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie - als uiterst netelig werden beschouwd. De verhoudingen hebben zich sedertdien dusdanig gewijzigd, dat aan deze artikelen thans geen behoefte meer bestaat.

Artikel 6 verbiedt het dragen van het gewaad voor kerkelijke plechtigheden buiten besloten plaatsen en gebouwen. Het is van zijn betekenis beroofd doordat bij de grondwetsherziening artikel 184 (oud) Grondwet is gesneuveld.

Artikel 7 bevat een bepaling over de afstand tussen twee kerkgebouwen. Burgemeester moet in het belang van de openbare orde vragen of vestiging van een kerkgebouw binnen 200 ellen van een bestaande kerk kan worden toegestaan. Ook aan deze bepaling is een actuele betekenis ontvallen. De artikelen 9-13 bevatten enkele voorschriften van strafvorderlijke en strafrechtelijke aard die uitsluitend betrekking hebben op overtreding van het voorheen geldende processieverbod en van de bepalingen in de Wet op de kerkgenootschappen. Deze artikelen worden bij het vervallen van de overige artikelen overbodig.

Artikel 14, dat voorzag in de vervallen verklaring van andere bepalingen inzake de godsdienst, heeft zijn werking reeds gehad.

Artikel 8 bepaalt dat klokgelui, tot viering van kerkelijke plechtigheden of om de ingezetenen tot de godsdienstoefening op te roepen, in gemeenten, waar kerken van meer dan één kerkgenootschap zijn, in het belang der openbare orde en rust kan worden verboden door de commissaris der koningin.

Klokgelui tot andere einden mag niet plaatsvinden dan met vergunning van de plaatselijke politie. Deze bepaling heeft voorrang boven artikel 2 van de Zondagswet, dat verbiedt om op zondag zonder sterke noodzaak gerucht te verwekken in de nabijheid van kerken.

Ik noem dit artikel 8 als laatste omdat het, in gewijzigde vorm, een plaats zal krijgen in de voorgestelde Wet openbare manifestaties artikel 10 luidende: 'Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en

lijkplechtigheden is toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidsniveau'.

Kortmann heeft terecht gesignaleerd dat in het licht van de huidige grondwetsbepaling (artikel 6) artikel 8 van de Wet op de kerkgenootschappen betreffende het klokgelui in strijd Is met het delegatieverbod van het eerste lid. Ook voldoet het niet aan de doelcriteria van het tweede lid, zo men dit lid op klokgelui van toepassing zou achten. De bepaling van artikel 8 ontbeert de vereiste concrete gedragsvoorschriften en beperkingsgronden.-")

De regering wil deze traditionele bevoegdheid van de kerkgenootschappen wettelijk blijven verankeren om daarmee te voorkomen dat deze door plaatselijke regulering zou worden verboden. Er is zelfs sprake van een zekere uitbreiding in zoverre dat de 'kerkelijke plechtigheden' van artikel 8 van de Wet op de kerkgenootschappen verbreed zijn tot 'godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden'. De uitoefening van de bevoegdheid moet uiteraard binnen redelijke grenzen blijven. Tegen onverhoopte uitwassen wat betreft duur of geluidsniveau zal, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden en behoeften, regulerend opgetreden kunnen worden met voorschriften inzake geluidsapparaten, gebaseerd op de Wet geluidshinder en de Hinderwet.

De oproep voor de komst naar de moskee is niet onder artikel 10 WOM begrepen, omdat deze uiting - volgens de memorie van antwoord - 'in de traditie en het algemeen cultuurpatroon (nog) geen vergelijkbare plaats innemen'. Gemeenten kunnen hier - ze hoeven niet - eigen regelingen voor treffen.

Ook aan de bepaling van het tweede lid van artikel 8 bestaat volgens de regering geen behoefte meer. Door het laten vervallen van die bepaling wordt het aan de gemeenten overgelaten eventueel regels te stellen omtrent het luiden van klokken voor andere doeleinden dan de in het eerste lid van artikel 8 genoemde, althans voorzover daarin niet door een hogere regeling is voorzien. Tot zover over het lot van de Wet op de kerkgenootschappen.

Wet vereniging en vergadering

Als laatste van de drie wetten die door de komst van de Wet openbare manifestaties zullen worden beïnvloed - de wijzigingen in de artikelen 143 - 146 Wetboek van Strafrecht mogen thans buiten beschouwing blijven, hoewel de artikelen 145 en 146 betrekking hebben op het verhinderen en verstoren van godsdienstige bijeenkomsten - noemen wij de Wet vereniging en vergadering. Ook de Wet van 22 april 1855 (Stb. 32) tot regeling en beperking der uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering, zal na ruim 130 jaar worden ingetrokken. Deze wet, die in totaal 23 artikelen omvatte, is in de loop der jaren vrijwel geheel van z'n betekenis beroofd.

Bij een wijziging van de wet in 1939 (Wet van 13 mei 1939, Stb. 200) zijn, onder aanvulling met enkele artikelen onder andere ter bestrijding van verboden verenigingen, reeds een aantal bepalingen vervallen. De grootste slag kreeg de wet, bestaande uit twee afdelingen (afdeling I; artt. 1-17 Verenigingen: afdeling II; artt. 18-23 Vergaderingen) te verwerken toen in 1976 'Wet van 8 april 1976, Stb. 229) bij de invoering van Boek 2 BW de gehele eerste afdeling verviel. De tweede afdeling zal nu vervangen worden door de Wet openbare manifestaties.

Slechts een tweetal artikelen - de artt. 20 en 21 - betrekking hebbend respectievelijk op het dragen van wapens in openbare vergaderingen en op bijeenkomsten waar men zich in het hanteren van wapens oefent. Volgens de regering zijn ook deze bepalingen sedert lang overbodig, gezien de regelingen vervat in de Wapenwet en de Vuurwapenwet, die overigens beide eerlang vervangen zullen worden door de nog niet in werking getreden Wet wapens en munitie.s)

Er zal ook een wet, met een zeer respectabele staat van dienst, door de ontwikkelingen in de tijd worden achterhaald.

Van de drie besproken wetten zal de jongste aangepast worden, terwijl voorgesteld wordt om de beide oudste te laten verdwijnen. Er kunnen goede redenen zijn om bestaande, oude wetten 'op de hoogte van de tijd' te brengen en in het uiterste geval vervallen te verklaren. Dat het ook in het laatste geval niet gaat om deregulering in de beperkte betekenis van het afschaffen van wettelijke regels, zal duidelijk zijn geworden. Terwijl er twee wetten op het punt staan om te verdwijnen, ontstaat op hetzelfde moment een nieuwe wet, waarin restanten van de bestaande wetten zijn ingepast.

Er zijn trouwens ook redenen om voorzichtig te zijn met het doen vervallen van reeds lang bestaan heb-

bende wetten, zeker wanneer ze niet op enigerlei wijze door nieuwe worden vervangen. Te snel en te gemakkelijk kan men de conclusie trekken dat aan een bepaalde regeling niet langer behoefte bestaat. Het komt voor dat men enige tijd - soms jaren - na afschaffing plotseling tot de ontdekking moet komen dat er sprake is van een vacuüm. Mij beperkend tot een voorbeeld dat één van de drie besproken wetten raakt, wijs ik op het onlangsdoor de Tweede Kamer aanvaarde ontwerp tot aanpassing van de regeling betreffende verboden rechtspersonen.9i Geconstateerd moest worden dat de intrekking van de gehele eerste afdeling van de Wet vereniging en vergadering en de - gedeeltelijke - overheveling naar Boek 2 BW een 'gat' had doen ontstaan.

Met name wat betreft de beide in te trekken wetten, de Wet op de kerkgenootschappen en de Wet vereniging en vergadering, geldt dat zij zijn ontstaan in de periode na de revolutionaire woelingen van het begin van de 19e eeuw, voorlopig gecodificeerd in de Grondwet van 1848. Wetgeving moest pas verworven posities en rechten afpalen en waarborgen tegen inbreuk.

Thans heerst in ons land een groot optimisme als het gaat om uitoefening van grondrechten. Maar ook dan is regelgeving nodig wil men onverwachte conflictsituaties ordelijk kunnen afhandelen. Te gemakkelijk kan die noodzaak - op onderdelen - over het hoofd worden gezien, net zoals wanneer de noodzaak van krachtige en weerbare defensie niet wordt onderkend omdat (of: doordat? ) het al zo lang geleden schijnt dat tegen daadwerkelijke agressie moest worden opgetreden. Anderzijds is het ijs der verdraagzaamheid vaak uiterst dun. Zo maakte een gemeentebestuur op de Veluwe het zich wel buitengewoon gemakkelijk door bijeenkomsten, georganiseerd door een evangelistenechtpaar, te verbieden, nadat demonstranten een bijeenkomst hadden verstoord. Dat heeft de grondwetgever niet met de erkenning van het recht op vrijheid van godsdienst en meningsuiting bedoeld. En zó wil de nieuwe Wet openbare manifestaties het - gelukkig - ook niet.

Aantekeningen bij deel II

4. Met name rondom de wijziging bij Wet van 19 mei 1976 tot wijziging van artikel 7 is hierover veel gepubliceerd.

5. Onnodig te zeggen dat de Zondagswet 1953 ver afstaat van z'n voorganger, de Wet van 1 maart 1815, houdende voorschriften ter viering der dagen aan den openbaren Christelijken Godsdienst toegewijd (Stb. no. 21), aan de considerans waarvan wij de volgende zinsneden ontlenen: 'Alzoo Wij in overweging genomen hebben de noodzakelijkheid om, op het spoor onzer godsdienstige voorvaderen, die daarop steeds den hoogsten prijs stelden, de pligtmatige viering van den dag des Heeren en andere dagen den Openbaren christelijke godsdienst toegewijd, door eenparige en voor de gehele uitgestrektheid der Verenigde Nederlanden algemeen werkende maatregelen te verzekeren; Zoo is het...'.

6. Voor wat betreft op stapel staande wijzigingen op dit punt in verband met de invoering van de Boeken 3 - 6 Nieuw BW zij gewezen op het wetsontwerp tot aanpassing van de Boeken 1 en 2 BW, Bijlagen Handelingen Tweede Kamer 1982 - 1983, 17 725.

7. C.A.J.M. Kortmann, De Grondwetsherziening 1983, Deventer 1983, biz. 78 nt. 248.

8. Wet van 5 februari 1986, Stb. 41. Deze wet zal volgens voornemen begin 1988 in werking treden.

9. Dit wetsontwerp. Bijlagen Handelingen Tweede Kamer, zitting 1981 - 1982, 17 476, is thans in behandeling bij de Eerste Kamer.

ARTIKEL IV. ZONDAGSWET

In de Zondagswet worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. Artikel 3 komt te luiden als volgt;

1. Het is verboden op Zondag zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken, dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op uitingen tijdens geoorloofde manifestaties als bedoeld in de Wet openbare manifestaties. Voor zover dat vereist is ter voorkoming van gerucht dat de viering van de Zondag en de openbare rust op de Zondag ernstig verstoort, voegt de burgemeester aan de voorschriften en beperkingen bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties voorschriften en beperkingen toe met betrekking tot het geluidsniveau en met betrekking tot het gebruik van geluidsapparaten, of worden door hem aanwijzingen ter zake gegeven.

3. Voor andere gevallen dan die bedoeld in het tweede lid kan de burgemeester voor de tijd na 13 uur ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid; de gemeenteraad kan ter zake regels stellen.

B. Artikel 5 komt te luiden als volgt:

1. Het is verboden op Zondag voor 13 uur optochten of bijeenkomsten op openbare plaatsen te houden, daartoe gelegenheid te geven of daaraan deel te nemen.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op: a. uitingen met een godsdienstig karakter; b. wandeltochten die niet door muziek worden begeleid.

3. Met betrekking tot de in het tweede lid onder a bedoelde uitingen voegt de burgemeester, voor zover dat vereist is ter voorkoming van onnodige verstoring van de openbare rust op de Zondag, aan de voorschriften en beperkingen bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties voorschriften en beperkingen toe met betrekking tot tijd, plaats en duur van zodanige uitingen, of worden door hem aanwijzingen ter zake gegeven.

G. Artikel 5a wordt gewijzigd als volgt:

- het tweede lid vervalt; - het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid; - in dit tweede lid worden de woorden «Artikel 3, tweede lid» vervangen door: Artikel 3, derde lid.

D. Artikel 8, tweede lid, komt te luiden als volgt:

2. Met dezelfde straf wordt gestraft degene die in strijd handelt met een verbod of bevel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, met een voorschrift of beperking als bedoeld in artikel 3, tweede lid en artikel 5, derde lid of met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3, tweede lid en artikel 5, derde lid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1988

Zicht | 36 Pagina's

Openbaar Bestuur

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 februari 1988

Zicht | 36 Pagina's