Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De politicus Groen van Prinsterer: anti-revolutionair, niet contra-revolutionair

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De politicus Groen van Prinsterer: anti-revolutionair, niet contra-revolutionair

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijn opdracht omvat het weergeven van Groens antwoord óp en de beoordeling van de revolutlegeest, zoals hij deze naar zijn wezen getypeerd heeft in zijn magistrale werk Ongeloof en Revolutie. Ik moge slechts één kernachtige typering daaruit citeren: 'De revolutie-leer is de religie van het ongeloof, tot al wat op het geloof berust in negatieve betrekking'.'' Dit is niet een sociologische of politicologische karakterisering, doch een radicaal-profetische.

Groens reactie op het revolutie-streven is samen te vatten in zijn bekende leus 'Tegen de revolutie het Evangelie'. In zijn voorrede van de derde uitgave van Ongeloof en Revolutie (1903) zegt hij nog het volgende: 'Ik eindig met de verklaring dat ik, tegen alle wijsheid der mensen, bij het gevoel van eigen zwakheid, twee woorden als onderpand der zege, ten leus heb: er staat geschreven! er is geschied! Een fundament tegen elk schutgevaarte, een wortel tegen iedere wervelwind van filosofisch ongeloof bestand’, (biz. XV).

Ik reken het tot mijn opdracht een poging te doen om aan te geven op welke wijze Groen in zijn dagen zich tegenover de revolutiegeest, zoals die zich toen manifesteerde, heeft opgesteld.

Historicus en politicus

Groen was vooral historicus en politicus en - hoewel jurist - niet zozeer een theoretisch beoefenaar van het staatsrecht. Hij heeft zich bewogen op het terrein van de geschiedschrijving en de politiek; hij ontplooide activiteiten zowel op het terrein van de kerk als van de staat. In al deze arbeid heeft hij getracht de revolutiegeest te ontmaskeren en tegelijkertijd - positief - een betere weg te wijzen. Hij is niet de negatieve criticaster, waarvoor hij door sommigen in zijn tijd is uitgemaakt. Hij is evenmin de conservatiefpur-sang, waarvoor hij door de meeste historici en politicologen vandaag nog steeds gehouden wordt.2 Ik reken het tof mijn taak met name dit laatste beeld - Groen, als conservatief - als zijnde een miskenning of althans vertekening van zijn positie, te weerspreken dan wel te corrigeren.

Men kan zich de vraag stellen of het wel zo nodig is om Groen in bescherming te nemen tegen het verwijt van conservatisme. Ontzenuwt het enkele feit, dat Groen zich niet tot de conservatieve (politieke) groepering van zijn dagen bekende, met reeds deze beschuldiging? Ofschoon aan dit feit natuurlijk niet iedere betekenis ontzegd kan worden, zou het al te gemakkelijk zijn aan deze omstandigheden volledige bewijskracht toe te kennen. Er moet en kan méér gezegd worden.

Om een beter zicht op Groens positie te krijgen, is het nuttig om zowel te letten op zijn fundamenteel uitgangspunt als op zijn concrete standpunten in de politieke actualiteit van zijn dagen. Wat dat uitgangspunt betreft het volgende.

Volgens Groen vindt men de godsopenbaring niet alleen in de Heilige Schrift, maar ook In de natuur en de geschiedenis, in welke geest ook de reformatorische belijdenisgeschriften zich uitspreken. Men lette er evenwel op dat de natuur en de geschiedenis geen zelfstandige openbaringsbronnen zijn. De wetenschap omtrent de betekenis van natuur en historie als openbaringsbronnen ontleent Groen aan de Heilige Schrift, niet aan hemzelf. Alléén zó kan hij zeggen: 'Openbaring, natuur en geschiedenis maken één geheel uit’.³

Volgens dit standpunt liggen in natuur en geschiedenis levens-en ontwikkelinglijnen, daarin door God geplant, die door niemand ongestraft veronachtzaamd kunnen worden. De mens moet leren luisteren naar wat natuur en geschiedenis ons in dit opzicht te zeggen hebben. Daarom noemde Groen zijn richting behalve anti-revolutionair, óók christelijk-historisch. De levenslijnen, de scheppingsordeningen, manifesteerden zich voor Groen in de natuur, de ontwikkelingslijnen in de historie.

Als historicus

Groen was, als gezegd, vóór alles historicus en politicus. Als historicus oriënteerde hij zich aanvankelijk sterk op de (Duitse) Historische

Mr. G. Holdijk is medewerker van de Tweede-Kamerfractie van de SGP en oud-lid van de Eerste Kamer.

Rechtsschool van Von Savigny, Von Haller en Stahl, terwijl hij ook sterk beïnvloed is door de Fransman Burke. Het voert thans te ver om hun historische arbeid te onderwerpen aan een analyse met behulp van bijbelse criteria. Volstaan worde met de stelling dat in hun werken de openbaringsbronnen natuur en historie, speciaal daar waar de Bijbel zich niet expliciet uitliet, een grote mate van zelfstandig gezag ontvingen naast en - naar wij nu moeten vaststellen - soms tegenover de Schrift. Deze benadering bracht hen in een aantal toenmaals actuele zaken tot een tamelijk conservatief standpunt-tout-court; conservatief in de zin van restauratief, reactionair, traditionalistisch.

Erkend moet, denk ik, worden, dat Groen zich in geschiedschrijving - niet zozeer in zijn politieke arbeid, zoals nog zal blijken - niet geheel aan de invloed van deze conservatieve historici heeft weten te onttrekken. Hoewel Groen historische verworvenheden niet kritiekloos aanvaardde en dus aan het 'er is geschied' niet het laatste woord gaf, maar wenste te toetsen aan 'er staat geschreven', is een conservatieve trek in zijn historische denken aanwijsbaar, die soms doonwerkt in zijn staats-en maatschappijbeschouwing. Om slechts één voorbeeld te noemen: Groens verdediging van en vasthouden aan de standenmaatschappij en de politieke rechten dier standen. Toegegeven moet, eerlijkheidshalve, worden dat hij dit idee niet tot het einde van zijn leven is blijven verdedigen. Uit zijn levensloop is aanwijsbaar dat het voorzichtig en geleidelijk invoeren van bepaalde maatschappelijke en politieke hervormingen in hem niet steeds een geharnast bestrijder vond, integendeel; men denke aan zijn rol van betekenis bij de afschaffing van de slaverij.

Dit was - al te kort - Groen als historicus.

Dan moet nu Groen als politicus aan de orde komen.

Als politicus

Groen was een anti-revolutionair politicus. Hij richtte zich niet alleen tegen de wortel van de revolutiegeest - het ongeloof - , maar ook tegen revolutionaire staatkundige ideeën en acties, die hun wortel vonden in de concrete, historische Franse Revolutie. Dan keerde hij zich tegen de revolutiebegrippen, waarmee hij bedoelde: 'de grondstellingen van vrijheid en gelijkheid, volkssoevereiniteit, maatschappelijk verdrag, conven­ tionele herschepping (berustend op willekeurige afspraken in plaats van op historische verworvenheden, GH), welke men als de hoeksteen van staatsrecht en staatgebouw vereert’. 3a

Dat Groen van deze aan de Verlichtingsfilosofie ontsproten en op de soevereiniteit van de mens en zijn rede gebaseerde revolutieleer niets moest hebben, zal geen toelichting behoeven.

Onvermijdelijk komt echter de vraag op ons af hoe Groen omgegaan is met de vruchten - zo men wil: de resultaten-van revolutionair-politieke ontwikkeling sedert de Franse Revolutie; vruchten die zich in en buiten ons vaderland openbaarden. In velerlei vorm en gedaante zag Groen de Revolutie zich manifesteren: in normloos nationalisme (bijvoorbeeld het Pruisen van Bismarck), in liberalisme, socialisme, communisme en anarchisme. Maar ook staatsabsolutisme - de dictatuur van de meerderheid, in plaats van vorstenabsolutisme-en centralisatiezucht, die geen ruimte laat voor private verbanden en instellingen en lagere publiekrechtelijke organen opslokt, zag Groen als uitvloeisel van de revolutiegeest. Het strekt, zo meen ik. Groen tot eer dat algemene ontwikkelingen, zoals het puur op eigen belang gerichte nationalisme, dat hij als revolutionair brandmerkte, óók afwees als ze misschien goed op zijn persoonlijke voorkeur aansloten. Groen was consequent in zijn verzet. Door persoonlijke voorkeur of gevoelsmatige verbondenheid alléén liet hij zich niet leiden. Als Garibaldi de pauselijke staat ovenweldigt en vele protestanten dit heimelijk of openlijk met leedvermaak aanzien, komt Groen ook daartegen in verweer. Hoe weinig sympathie hij ook gevoelt voor de toestanden in het pauselijk Rome, recht is recht. Niet marchanderen met beginselen!

Groen was geen staatsrechtelijk systematicus of dogmaticus, zo stelde ik eerder, al heeft hij duidelijk positie gekozen in politiek-staatsrechtelijke vraagstukken. Zelf schrijft hij dat een innerlijke hinder hem weerhield van een systematischstaatkundige uitwerking van zijn beginselen; 'Ik vermeet mij niet, de grondlijnen voor een christelijk-nationale staatkunde, voor toepassing van onvergankelijke waarheden in nieuwe vormen te trekken’.4

Als het er om ging zijn beginselen in politieke praktijk om te zetten, heeft hij, zich staande in die verantwoordelijkheid, gehoed voor systeembouw en Konzequenz-macherei. Wie zijn politieke loopbaan overziet, in relatie tot zijn geschriften, wordt getroffen door de gedachte dat zich bij Groen soms geleidelijk een zekere verschuiving

in standpunt voordoet. Men zou, als nnen kwaadwillend is, van inconsequentie kunnen spreken. Wie het positiever benadert, zal zeggen dat Groen zich in zijn concrete houding in tal van praktische situaties flexibel heeft getoond en dat vooral omdat hij de gegeven situatie volstrekt serieus nam. Daarbij wist hij hoofden bijzaken te wegen en te onderscheiden. Hoofdcriterium was of een bepaalde beslissing de doorwerking van het Evangelie zou bevorderen of zou tegengaan.

Het compromis schuwde hij niet; hij compromitteerde het beginsel echter niet.

Voorbeelden

Deze algemene overwegingen wat betreft Groens gedragslijn in concrete politieke vraagstukken valt eenvoudig met een aantal voorbeelden te illustreren, hetgeen Ik bij deze zou willen doen.5

1. Als eerste voorbeeld noem ik de samenstelling van de Staten-Generaal. Groen heeft bezwaren geuit tegen het voornemen om de Tweede Kamer rechtstreeks te laten kiezen zowel als tegen het voorstel om algemeen kiesrecht toe te kennen. Hij vreesde toepassing van het beginsel der volkssoevereiniteit. Anderzijds begeerde Groen ruime volksinvloed. Hij wees erop dat de Grondwet voorschreef dat de Staten-Generaal het gehele volk vertegenwoordigden. Het kiesrecht moest zijns inziens meer nationaal zijn en niet beperkt tot het denkend deel der natie (Thorbecke). Zo kon hij tenslotte, na zijn aanvankelijke vrees ovenwonnen te hebben, pleiten vóór verlaging van de census.

2. Als tweede voorbeeld noem ik Groens oppositie, alweer tegen Thorbecke, die de rechten van het parlement trachtte te negeren. Overigens liep hij niet voorop als het ging om uitbreiding van de bevoegdheden van de volksvertegenwoordiging.

Het compromis schuwde hij niet; hij compromitteerde het beginsel echter niet.

3. Als derde noem ik het bekende feit dat Groen de vorming van politieke partijen - opnieuw tegen de zin van de liberaal Thorbecke - toejuichte. Een citaat: 'In het Thorbeckiaanse systeem zijn de Staten-Generaal, is ook de Tweede Kamer een talrijke Raad van State, waar de aristocratie des verstands zetelt. Niet de hartader van het Nederlandse Volk, waar de Regering aan de Natie de pols voelt'. Hij wilde tevens een vertrouwensband met de kiezers gelegd zien, evenwel zonder lastgeving hunnerzijds te aanvaarden.

4. Als vierde en laatste voorbeeld kan de verhouding tussen regering en parlement genoemd worden. Tegenover het beginsel van ministeriële verantwoordelijkheid en het vertrouwensbeginsel stond Groen aanvankelijk zeer aarzelend, opnieuw uit vrees om voedsel te geven aan gedachten aan volkssoevereiniteit. Hij wilde waken voor de rechten van de Kroon. De Kroon moet, zo schreef hij, wel gedekt maar niet bedekt zijn. Het constitutionele koningschap was hem dierbaar. 'Welnu', schreef hij, 'hierin ligt juist de voortreffelijkheid van het constitutionele koningschap, dat de persoonlijke wil des konings, in een homogeen en verantwoordelijk ministerie, naarmate 's Lands welzijn het eischt, óf steun ontvangt, óf weerstand ontmoet'.

Deze voorbeelden geven mijns inziens aan dat Groen zich niet ten einde toe is blijven verzetten tegen staatsrechtelijke ideeën, die als vruchten van de revolutie geduld zouden kunnen worden, integendeel, dat hij ze zelfs verdedigd en in bescherming genomen heeft tegenover de liberale arrogantie. Hij was ook in staatkundig opzicht niet conservatief in die zin dat hij het verleden wilde doen herleven of restaureren. Daarvoor was hij teveel realist, - realistisch idealist welteverstaan. Wie op Groens worden én daden let, merkt op dat hij nooit verstard is, dat er integendeel sprake is van ontwikkeling in zijn denken en optreden. Groen zelf sprak in dit verband van een 'naar den eisch der omstandigheden gewijzigde toepassing van hetzelfde beginsel'.^

Als anti-revolutionair

Groen was, zoals wij in het voorgaande hebben willen betogen anti-revolutionair, niet contra-revolutionair.'' Dit standpunt is hem niet steeds in dank afgenomen. Ik denk aan figuren als Bernhardi en Kohlbrugge (zie het boek over met name eerstgenoemde van Van der Zwaag), die zich er niet mee konden verenigen dat Groen

zich neer scheen te leggen bij de Grondweg van 1848, die in hun ogen gold als een typisch revolutionair wanprodukt. Zij konden het niet accepteren noch begrijpen dat Groen het o.a. opnam voor het constitutioneel koningschap, voor het gelijk recht der gezindheden. Zij beschouwden deze houding als het afbreuk doen aan de eis van art. 36 NGB. De zgn. 'Utrechtse fractie', door Groen de Utrechtse Datheen partij genoemd, was evenals bijvoorbeeld Bilderdijk duidelijk contra-revolutionair en hief de leus aan: 'Weg met de Constitutie, leve Willem lil'. Ze verfoeide de staatsrechtelijke gelijkstelling der gezindheden, was een fervent voorstander van de positief christelijke overheidsschool en van het absolute koningschap van Oranje.

Groen stond in principe afwijzend tegenover de constitutie van 1848:8 hij achtte haar te weinig nationaal, te zeer het produkt van de revolutionaire constitutiefabriek. Eenmaal aangenomen, heeft haar evenwel aanvaard.^ Dat Groen elke contra-revolutionaire neiging vreemd was, daarvoor vindt men het beste en sterkste bewijs in de gebeurtenissen van mei 1856.

Groen kreeg de kans om kabinetsformateur te worden en later als minister op te treden. Daarbij werd hem door de koning mede gevraagd of hij een herziening van sommige beginselen der Grondwet alsmede van de kieswet en de Gemeentewet mogelijk, nuttig of onmisbaar achtte. In zijn antwoord op de kabinetsmissive, gedateerd 23 mei, liet hij er geen twijfel over bestaan dat hij niet bereid was zijn medewerking te verlenen aan een tegen het bestel van 1848 gerichte reactionaire koers. Ik wil niet uitsluiten dat bij Groens beslissing ook een rol gespeeld heeft zijn persoonlijke inschatting van zijn politieke kansen, - tactische overwegingen dus. Anderzijds siert het hem, dat hij niet bezweken is voor de verzoeking om via een machtsgreep - hoe legaal ook - op een vleselijke wijze zijn beginselen dóór te zetten. Sommigen zouden het hem echter kwalijk genomen hebben - als ze al op de hoogte waren geweest-dat hij de rijpe vrucht niet geplukt heeft.

De politicus Groen was niet conservatief in de zin van reactionair en hij wilde ook niet als zodanig gezien worden. Tot slot laten wij hem nog één keer zelf aan het woord, via de vertaling van het aan zijn buitenlandse vrienden gerichte geschrift De Anti-Revolutionaire en Confessionele partij in de Nederlandse Hervormde Kerk (Goes 1954). Hij stelt daar de vraag of anti-revolutionair hetzelfde is als conservatief. Hij zegt dan over het conservatisme (p. 137): 'Het conservatisme, dat een belachelijke en noodlottige gehechtheid aan de dag legt voor wat oud en verouderd is; dat vergeet, dat men alleen in leven blijft door te groeien; dat alles wat leeft, aan verandering onderhevig is; dat existentie zich openbaart door beweging en vooruitgang; het conservatisme, dat zelfs ertoe zou neigen de misbruiken te herstellen, die de Revolutie heeft afgeschaft; de veroveringen van de nieuwe geest en de verbeteringen die, ondanks de Revolutionaire geest (!), de goede en prijzenswaardige resultaten der sociale schokken zijn geweest, ongedaan te maken'. Groen noemt dan als zodanig 'vrijheid van godsdienst, afschaffing der buitensporige privilegiën van adel en geestelijkheid, gelijkheid door de wet, hervorming der strafwetten, eenheid van het burgerlijk recht, politieke centralisatie en geregelde invloed van de natiën op het bestuur der staatsaangelegenheden'.

Groen wijst dus niet vanwege de geest der revolutie alle gevolgen van de revolutie af.

En als het dan tenslotte gaat om de vraag waarin hij wél en waarin hij niet conservatief is, dan is hij óók duidelijk (p. 136): 'Er is voor de mens slechts één goede en rechte weg; die van het geloof en van de gehoorzaamheid aan de Goddelijke Openbaring en het Goddelijk gezag. Is men daarvan ongelukkigera/ijze afgeweken.

dan moet men daarop terug keren, en deze geest des behouds, die de beschermde grondslagen van de samenleving conserveert, is daardoor juist de geest van de waren vooruitgang. Wij wensen geen andere terugkeer, geen ander conservatisme, geen andere reactie'. In dit conservatisme van Groen, in deze terugkeer tot de levende God, ligt nog altijd, nu en in de toekomst - dat wil dus zeggen: blijvend-de betekenis van Groens arbeid voor kerk en staat, voor volk en overheid.

Noten

1. Elders in Ongeloof en Revolutie (derde uitgaaf, 1903 verder afgekort als O& R, p. 166) spreekt hij over revolutie als 'de omkering van denkwijs en gezindheid' of over 'de religie van het ongeloof'. Groen vergeleek de ingrijpende betekenis van de Franse Revolutie met die van de Reformatie voor het christendom.

2. Zie H.E.S. Woldring, De Franse Revolutie, Kampen 1989, biz. 159. Wij begeven ons niet in de strijd om de meest juiste definitie van het begrip 'conservatisme'. Wij willen er thans onder verstaan: het vasthouden aan en verdedigen van bestaande of bestaan hebbende omstandigheden, om redenen van belang of andere aard, die niet staande te houden in het licht van duidelijke Schriftgegevens. Deze aanduiding laat ruimte om op legitieme wijze van christelijk conservatisme te spreken.

3. Proeve van de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd, (eerste deel van Beschouwingen over Staats-en Volkenrest). Amsterdam 1834, bIz. 74; verwijzing door H.W.J. Mulder, Groen van Prinsterer, Franeker 1973, p. 110, nt. 24. Ik vond deze aanhaling niet in dezelfde vorm terug in de tweede druk van Groens geschrift, Amsterdam 1858.

3a. O& R, p. 4

4. Zie O& R 354. Het luistert zeer nauw wat men als een beginsel aanmerkt en op welke wijze men ermee omgaat. Ik ben geneigd W.A. Aalders bij te vallen waar hij over de 'toepassing' van beginselen schrijft: 'Systematisering van de beginselen tot een politiek program betekent de rekbaarheid en toepasbaarheid ervan overspannen; betekent daarom aan die heilige beginselen hun geestelijke kracht ontnemen, ze verwereldlijken, horizontaliseren en profaniseren'. Revolutie en Réveil 1789-1989, Den Haag 1989, bIz. 78.

Voor Groens visie op 'beginsels' zie men het eerste hoofdstuk van zijn Proeve.

5. Deze voorbeelden zijn ontleend aan P.A. Diepenhorst, Groen van Prinsterer, Kampen 1932, hoofdstuk IX, bIz. 326-386, die aldaar tevens bewijsplaatsen vermeldt.

6. Vrijheid van christelijk nationaal onderwijs in verband met scheiding van kerk en staat, Amsterdam 1863, biz. IV; O& R, bIz. 408; Ned Ged. 6mrt. 1872.

7. Brieven aan mr Is. da Costa, Amsterdam 1873dl. 2, p. 54 'Nous ne voulons pas la contre-Revolution, mals Ie contraire de la Revolution’.

8. Zie p. 898 van Groens Handboek der geschiedenis van het vaderland, deel II, derde druk (1875) waarin opgenomen is een gedeelte van '1813 in het licht der volkshistorie herdacht', dat in 1863 verscheen.

9. Was Groen een bestrijder van de constitutie als zodanig? 'Dit is zoo niet', schreef hij in 1865, 'vanaf 1892 ben ik een voorstander van constitutionele rechten en vrijheden geweest', Aan de kiezers XIX, 25 mei 1865, p. 4/5.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1989

Zicht | 36 Pagina's

De politicus Groen van Prinsterer: anti-revolutionair, niet contra-revolutionair

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1989

Zicht | 36 Pagina's