Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tussen wet en geinreten **

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tussen wet en geinreten **

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over scripties

Druk ik mij gechargeerd uit, als Ik stel dat iedereen die tegenwoordig "doorleert" na de basisschool op enig moment voor de opdracht komt te staan om een werkstuk of scriptie af te leveren? Zelfs op de basisschool wordt van 10-en 11 jarigen reeds verwacht dat ze min of meer zelfstandig een studie van een bepaald onderwerp maken en het resultaat daarvan aan het papier toevertrouwen, zo mocht ik persoonlijk constateren.

Ook voor studenten van de rechtenfaculteit geldt al jaren de verplichting dat zij in het kader van de afsluiting van de doctoraal fase een proeve van bekwaamheid dienen af te leggen.

De resultaten van de arbeid in dit verband verricht zijn soms van een indrukwekkend hoog niveau of blinken uit in originaliteit qua keuze en methode van behandeling van het ondenwerp. Een uitgever belast zich sedert een aantal jaren met het uitgeven van bekroonde scripties. Mogelijk behoort deze omstandigheid, naast het eerder aangeduide verschijnsel van de vroege ervaring op werkstuk-gebied, tot de verklarende factoren voor de toenemende omvang en kwaliteit - tussen deze beide bestaat, zoals men zal begrijpen, geen lineair en recht-evenredig verband-van doctoraal scripties. Mijn indruk is dat in dit soort bekwaamheidsproeven veel energie, tijd en speunwerk wordt geïnvesteerd. Wellicht heeft naast het sedert de jaren zestig sterk toegenomen aantal afgestudeerde juristen, de met veel aandacht omgeven activiteit van het scriptie-schrijven, geleid tot de golven van juridische publicaties die over ons heen komen, al zijn voor dit laatste verschijnsel waarschijnlijk nog verklaringen van geheel andere aard aan te voeren.

Een boeiende scriptie

Zonder nu op geheel andere aspecten van het scriptiewezen in te gaan - de vraag laat zich bijvoorbeeld stellen of niet een zekere inflatie optreedt; vgl. de negentiende eeuwse proefschriften-, zou ik mij willen bepalen tot de door mevrouw M(Margreeth) Boer, destijds studerend aan de RU te Utrecht, in december 1988 geproduceerde scriptie met de titel Het geweten wettelijk geregeld?

Ook de ondertitel, die de opzet van de studie weergeeft, zij hier in extenso vermeld: "Welke oplossingen worden er geboden voor mensen met gewetensbezwaren en is het noodzakelijk de rechtsbescherming van gewetensbezwaarden uit te breiden met nadere regelgeving inzake het geweten? " De studie is gebaseerd op uitgebreide literatuurstudie, waaronder Duitse, en op Kamerstukken, CAO-bepalingen, etc. Terzijde moge erop gewezen worden dat mevrouw Boer een kort resumé van een aantal van haar onderzoekingen en ideeën heeft gepresenteerd in het Reformatorisch Dagblad van 20 julijl.

Behoudens het (vijfde) slothoofdstuk, waarin de balans wordt opgemaakt van de in de voorgaande hoofdstukken ingenomen standpunten, omvat de scriptie vier hoofdstukken. In het eerste komen definities aan de orde en wordt een positiefrechtelijke beschrijving van de juridische bescherming van het geweten geboden. In het tweede hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vraag waarom de Nederlandse grondwet geen expliciete basis voor de bescherming biedt en wordt de verhouding tussen enkele grondwetsbepalingen nagegaan. Het derde hoofdstuk is rechtsvergelijkend van aard en gaat de situatie rondom de bescherming van de gewetensvrijheid in de Bondsrepubliek Duitsland na.

Het vierde hoofdstuk besteedt aandacht aan diverse initiatieven die op politiek en civielrechtelijk terrein worden ontplooid om meer juridisch beschermde ruimte te creëren voor gewetensbeslissingen. De hier kort aangeduide eerste vier hoofdstukken hebben, zoals valt te verstaan, voornamelijk een inventariserend en analyserend karakter

* Mr. G. Holdijk is medewerker van de SGP-fractie in de Tweede Kamer en oud-lid van de Eerste Kamer.

Definitie van het geweten

Op een drietal knooppunten van de gewetensproblematiek ga ik commentariërenderwijs in; de

definitie, de politieke context en de wettelijke regeling.

De juridisch-technische punten laat ik zitten.

Het is op zichzelf verheugend te noemen dat ook van de zijde van de academie interesse wordt getoond voor een fundamenteel ethisch en politiek en dus voluit juridisch probleemveld. De laatste vijftien jaar lijkt mij sprake te zijn van een toenemende aandacht voor de gewetensproblematiek. De aandacht ervoor is nooit verdwenen geweest, maar was toch vele jaren lang uiterst marginaal, wellicht overeenkomstig de omvang van het maatschappelijk verschijnsel van de gewetensweigering. De toegenomen omvang van die problematiek, die als zodanig duidelijk aanwijsbaar is, vertoont, zo ben ik met mevrouw Boer van mening, inflatoire trekken. De uitroep van sommigen dat onze tijd een 'revival' van het geweten te zien geeft suggereert te veel. Hoogstens kan men signaleren dat gewetensconflicten zich op grotere schaal dan voorheen het geval was, lijken voor te doen. Wat de achtergrond van dit verschijnsel is, beschouw ik als een intrigerende vraag, waarop - begrijpelijk - in dit juridische werkstuk niet wordt ingegaan.

Zelfs een principieel veranicerde tolerantie is geen waarborg dat in de praktijk iedere keuze vanuit een fundamentele positie vermijdbaar is.

Wat wèl gesignaleerd wordt, is dat de secularisatie van ons volk ertoe geleid heeft dat het geweten los is komen te staan van een religieuze bron, - in elk geval van een expliciet beroep op de Bijbel. Dit gegeven heeft gevolgen voor de definitie van geweten. Mevrouw Boer bepleit een 'neutrale definitie': een bewustzijn van goed en kwaad op grond waarvan de mens zich verplicht voelt op een bepaalde manier te handelen. Koppeling aan een geloofsovertuiging zou tot teveel beperkingen leiden. Als de auteur echter - terecht! - onderkent dat de definitie van het geweten mede bepaald wordt door de visie die men op de mens heeft, roept dat de voor de hand liggende vraag op welk mensbeeld aan de door haar gehanteerde definitie ten grondslag ligt. Deze vraag blijft liggen, zoals dat momenteel in de meeste politieke en juridische discussies over het gewetensvraagstuk het geval is. Men kan stellen dat een op neutraliteit gebaseerde staat met zichzelf in tegenspraak zou komen als slechts bepaalde confessionele of ideologische gewetensbezwaren zouden worden beschermd (115), hetgeen op zichzelf beschouwd juist gesteld is, maar daarmee moet men niet menen zich van de inderdaad lastige vraag te hebben ontdaan of deze neutraliteitsbasis wel bestaat en zo ja, wat de inhoud daar­ van dan is. Het wil mij voorkomen dat de gewetensbezwarenproblematiek juist bij uitstek één van de terreinen is waar blijkt dat, wanneer de zaken zich toespitsen, de ogenschijnlijk comfortabele positie van de neutraliteit onhoudbaar is. Alleen al de door mevrouw Boer gegeven definitie van het geweten wijst daar op. Waaraan ontlenen de partijen in een gewetensconflict hun bewustzijn van goed en kwaad? Bij elke botsing van twee fundamentele overtuigingen wordt men als (mede) wetgever of rechter gedwongen zich rekenschap te geven van de wortels die de opstelling bepalen. Zelfs een principieel verankerde tolerantie is geen waarborg dat in de praktijk iedere keuze vanuit een fundamentele positie vermijdbaar is. Kortom, het min of meer noodgedwongen loslaten van de religieus-levensbeschouwelijke dimensie bij de bepaling van begrippen geweten en gewetensvrijheid vormt geen garantie dat wij gevrijwaard blijven voor somtijds pijnlijke keuzemomenten. We kunnen het probleem dat hier ligt wel verplaatsen maar niet elimineren. Ik ben er dan ook niet van overtuigd dat het mogelijk is om mevrouw Boer bij te vallen met haar stelling dat het juist voor een juridische behandeling van het geweten niet noodzakelijk is om te komen tot inhoudsbepaling van het geweten (7). Haar kan worden toegegeven dat een expliciet beroep op de Bijbel of op vage noties van een persoonlijk bepaald christendom, een humanistisch mensbeeld of zelfs een niet-christelijke religie of levensbeschouwing als ontoereikend criterium voor de overheid geldt, wanneer men, zoals mevrouw Boer wil, de gewetensvrijheid zoveel mogelijk wil erkennen, omdat het eigen geweten het hoogste richtsnoer is voor het menselijk denken, willen en handelen (8). Ik ben het dan ook met haar eens dat één van de argumenten van de regering om de gewetensvrijheid niet in de Grondwet van 1983 op te nemen, namelijk het bestaan van het grondrecht op godsdienstvrijheid, niet afdoende is; het geweten spreekt óók, terwijl het zich niet op

een godsdienst (of levensbeschouwing) beroept, ja integendeel, zicli daarvan nadrukl< elijk distantieert. Maar als men dan geen godsdienstig (of levensbeschouwelijk) criterium wenst te hanteren dan zal men als overheid toch genoodzaakt zijn een ander criterium aan te houden. Wie zijn criterium niet expliceert, loopt de-terechte-kans op het verwijt van willekeur (al zullen anderen ieder criterium willekeurig noemen).

Democratie - wet - geweten

Een tweede serie opmerkingen betreft het punt van de politieke betekenis van het erkennen van gewetensvrijheid en gewetensbezwaar.

Mevrouw Boer ziet als één der kenmerken van een democratie het beslissen bij meerderheid van stemmen. Een tweede hiermee verbonden kenmerk acht zij dat de meerderheid het standpunt van de minderheid dient te respecteren (11). Zonder erkenning van gewetensbezwaren kan een meerderheidsbeslissing z'n aanspraak op verbindendheid tegenover een overstemde, niet gerepresenteerde minderheid niet waarmaken. Dat de democratie de staatsvorm bij uitstek is waarin ieders vrijheid verwerkelijkt kan worden, komt ook tot uitdrukking in het feit dat de democratie de medewerking van alle burgers vraagt (12).

Allereerst zou ik willen aanmerken dat wanneer een minderheid overstemd wordt, dat als zodanig reeds betekent dat ze wèl gerepresenteerd wordt, doch dat haar standpunt en inbreng door de meerderheid niet in de meerderheidsbeslissing is gehonoreerd. Het is waar dat een democratie, verstaan als een vorm van zelfregering, veronderstelt dat alle burgers zich aan genomen beslissingen conformeren, althans in zoverre dat hun gedragingen overeenstemmen met de voorgeschreven gedragsnorm; ze behoeven 'innerlijk' niet met het voorschrift in te stemmen.

Belangrijker acht ik evenwel dat het democratisch concept van de verhouding van overheid en onderdaan stoelt op een bepaalde visie ten aanzien van de positie van de onderlinge verhouding van individu en gemeenschap. Daarbij zou ik als één van de voor mij meest fundamentele uitgangspunten willen formuleren dat de gemeenschap méér is dan de optelsom van alle individuen. Dat is geen uiting van een collectivistische benadering van de mens, maar het is nog minder uitgangspunt voor een individualistische mensbeschouwing. Ik acht mijn benade­ ring ten volle bijbels verdedigbaar, al moet ik in dit verband de adstructie van deze stelling laten rusten. Ongehoorzaamheid aan de voorschriften, die een democratisch georganiseerde gemeenschap 'produceert', kan op allerlei bezwaren tegen de democratische rechtsorde berusten: gewetensbezwaar en andere bezwaren. Hier dringt zich opnieuw de noodzaak tot de definiëring van het geweten op. Maar wat van nog meer betekenis is, is dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de gewetensproblematiek, die individueel van karakter is, en de problematiek van de burgerlijke ongehoorzaamheid, die door een collectief doel gekenmerkt wordt. Op dit onderscheid ben ik elders uitvoeriger ingegaan. Ook mevrouw Boer onderkent dit onderscheid, al benoemt zij het niet op mijn wijze (106). Mét haar onderstreep ik dat erkenning van gewetensvrijheid afgewogen moet worden tegen andere belangen (12), maar waar het in het verband van dit onderdeel van mijn commentaar om gaat, is het inzicht dat het gemeenschapsbelang méér is dan de som van de (uiteenlopende) individuele belangen. De erkenning van dit inzicht brengt mijns inziens mee dat erkenning van gewetensbezwaren slechts tot erkenning van individuele belangen en niet tot erkenning van groepsbelangen kan lelden.

Daarom is ook alleen de al dan niet erkenning van individuele gewetensbezwaren een juridisch vraagstuk; eventuele erkenning van collectieve belangen is een politiek vraagstuk, waar de rechter niet in betrokken dient te raken. Juist ook vanwege deze individuele toets van het gewetensbezwarenprobleem, kan de opvatting van mevrouw Boer dat beperkingen op de erkenning van gewetensbezwaren uitzonderingen behoren te blijven (97) bijgevallen worden.

Op dezelfde grond maakt zij terecht onderscheid tussen bezwaren tegen de persoonlijke, contractueel verankerde arbeidsverplichting en de wettelijke, collectieve plicht tot belastingbetaling (103).

De taak van de wetgever

Een derde serie vraagstukken ligt besloten in de juridische grondslag en vormgeving van de erkenning van gewetensbezwaren.

Juist is de constatering dat noch de Grondwet noch de voor Nederland geldende internationale verdragen de wetgever een algemene plicht tot

het opnemen van een erkenningsprocedure van gewetensbezwaren opleggen (23, 29). De SGP-Twede Kamerfractie heeft destijds bij algehele grondwetsherziening bij monde van ds. Abma (41) opname van het recht van gewetensvrijheid bepleid. Voorzover dat niet zondermeer uit de parlementaire stukken blijkt, kan Ik daaraan toevoegen dat dit pleidooi stoelde op een tweetal overwegingen. Ten eerste zou er een formele constitutionele grondslag geschapen zijn voor wettelijke regelingen die de mogelijkheid van respectivering en erkenning van gewetensbezwaren inhielden of zouden gaan bevatten. Ten tweede was het, naast dit formele oogmerk, de bedoeling om materieel de bescherming van het geweten te garanderen. Ik doel hier op de onderscheiding tussen interne en externe gewetensvrijheid (9). Naast de uitingsvrijheid, de godsdienstvrijheid en de vrijheid van de persoonlijke levenssfeer, was er, zo meenden wij, reden om de mens te beschermen tegen gewetensonderzoek en pogingen tot 'gewetensverandenng', waarbij middelen zouden worden aangewend die de integriteit van de mens zouden kunnen aantasten. Men bedenke dat artikel 11 (de bescherming van de lichamelijke integriteit) op een initiatief (amendement) van de zijde van de Kamer berust. Wij beseften destijds zeer wel dat juist wanneer een pleidooi voor de grondwettelijke erkenning van de vrijheid van geweten zou mogen slagen, bij wettelijke uitwerking, waarin onvermijdelijk een bepaalde toetsingsprocedure zou zijn opgenomen, zich grote risico's zouden kunnen voordoen wat betreft de schending van de interne gewetensvrijheid.

Mevrouw Boer waarschuwt enerzijds dat de wetgever terughoudendheid dient te betrachten bij het geven van algemene regels, vanwege het individueel karakter van gewetensbezwaren (116), anderzijds bepleit zij wettelijke regelingen, voornamelijk vanwege het erkennings-element en de 'uitlaatklepfunctie' van zo'n regeling (117).

Bij de laatstgenoemde functie van een wettelijke regeling meent zij dat daardoor het geweten uit de taboesfeer gehaald zal worden (119).

Mogelijk heeft zij daarin gelijk. Haar pleidooi voor een wettelijk geregelde erkenningsmogelijkheid van gewetensbezwaren - overheids ingrijpen dus-in de particuliere sector, doet de vraag rijzen of zij denkt aan een constructie als de horizontale werking van een grondrecht (dat niet in de Grondwet te vinden is). Voorzover gewetensbezwaren verband houden met publiek-rechtelijke wetgeving, de Wet afbreking zwangerschap bijvoorbeeld, zou men daarvoor nog een titel aanwezig kunnen achten. Wat is echter de titel voor overheidsingrijpen in civielrechtelijke arbeidsverhoudingen, waarin gewetensbezwaren rijzen die op generlei wijze aan het toedoen van de overheid zijn toe te schrijven?

Het viel mij op dat mevrouw Boer er, ondanks een pleidooi voor wettelijke regeling (hoewel? ; soms wil zij eerst de ontwikkeling via de rechtspraak afwachten:120) diep van doordrongen blijkt dat een ongelimiteerde erkenning van de gewetensvrijheid een onmogelijkheid is (zie bijvoorbeeld 7, 48, 50, 51, 119). Dit fundamentele praktische gegeven geeft nu juist de spanning aan tussen wet en geweten. Spanning is tot op zekere hoogte ophefbaar in een gebroken wereld, maar spanning kan ook verlammen, zodanig zelfs dat men tot geen enkele denk-akt in dit veld vol voetangels en klemmen in staat is. Mevrouw Boer heeft haar terrein van onderzoek fris betreden. Daar kan winst voor de bezinning uit voortvloeien, maar achteraf moet men voor zichzelf soms vaststellen dat men op bepaalde punten soms niet voldoende bezonnen te werk is gegaan. Zoiets is allerminst een schande, ledere nieuwe serieuze deelnemer aan de boeiende maar lastige discussie over de gewetensproblematiek is van harte welkom. Wie kan hier zeggen dat hij of zij de wijsheid pasklaar in pacht heeft? Ik hoop dat mevrouw Boer, nu ze haar meestersgraad heeft verworven, mee blijft doen.

** Naar aanleiding van mr. M. Boer, Het geweten wettelijk geregeld? Doctoraalscriptie RU Utrecht, december 1988.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

Zicht | 36 Pagina's

Tussen wet en geinreten **

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

Zicht | 36 Pagina's