Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Binnenlands Bestuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Binnenlands Bestuur

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

mr. dr. J.T. van den Berg*

De organisatie en inrichting van ons openbaar bestuur staan op dit moment in het middelpunt van de belangstelling. Bij vrijwel alle politieke partijen vindt intensieve discussie plaats over de aard en begrenzing van de overheidstaak. Nu de verzorgingsstaat organisatorisch en financieel is vastgelopen zoekt men allerwege naar een nieuwe vormgeving van de overheidsbemoeienis en worden de grenzen daarvan opnieuw afgetast. Die herbezinning is inderdaad dringend noodzakelijk. De SGP dient vanuit haar specifieke achtergrond een eigen, duidelijk herkenbare bijdrage te leveren aan het noodzakelijke debat over de aard en omvang van de overheidstaak (stelling 1). Ook in eigen kring heeft de doordenking van de hier liggende vragen tot nu toe nog niet voldoende gestalte gekregen. Bij deze doordenking zal uiteraard het uitgangspunt dienen te worden gezocht in de gegevens van Schrift en Belijdenis (met name art. 36 NGB). Bij de nadere concretisering daarvan zullen noties als "het doen van recht en gerechtigheid", "rentmeesterschap" en "de overheid als schild der zwakken" naar de verschillende beleidsterreinen van de overheid nader moeten worden uitgewerkt. Dit alles zal moeten resulteren in een duidelijke visie op de kerntaken van de overheid. Dit is ook daarom van groot belang, omdat de broodnodige afslanking van de overheid geen kans van slagen heeft, zolang de politiek verzuimt de kerntaken van de overheid aan te geven (stelling 2). Daarbij is niet alleen de vraag aan de orde, of een bepaalde taak al dan niet als overheidstaak moet worden aangemerkt, maar tevens - als inderdaad sprake is van specifieke overheidstaken-op welk niveau binnen de overheid deze dan moet worden uitgeoefend. Daarmee zijn wij bij het decentralisatievraagstuk. Onder decentralisatie moet worden verstaan het overdragen van taken en bevoegdheden van hogere naar lagere overheidsorganen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen territoriale en functionele decentralisatie. Territoriale decentralisatie betreft globaal gesproken overdracht van taken aan provincies en/of gemeenten, die immers een algemene bestuurstaak hebben voor hun gebied, bij de funcitonele vorm gaat het om overdracht van taken aan bestuurslichamen met een bijzondere taak, zoals de Waterschappen of de lichamen van de publiekrechtelijke bedrijforganisatie. Dit thema staat al jaren volop in de politieke belangstelling, maar het decentralisatiebeleid heeft tot nu toe onvoldoende daadwerkelijk effect gehad. Onlangs heeft het kabinet echter besloten een nieuwe impuls aan het decentralisatieproces te geven, waarbij overigens ook bezuinigingsdoelstellingen een rol spelen. Vanuit reformatorische staatsopvatting dient het proces van decentralisatie krachtig te worden ondersteund (stelling 3). Te veel macht, gecentraliseerd op één punt, leidt niet alleen tot bureaucratie en ondoelmatigheid, maar heeft ook grote gevaren uit een oogpunt van machtsmisbruik. Een man als Groen van Prinsterer was daarom reeds in zijn tijd een krachtig pleitbezorger voor de respectering van de autonomie van de lagere overheden. In het algemeen kan worden gesteld, dat overheidstaken dienen te worden uitgeoefend op een niveau dat zo dicht mogelijk bij de burger ligt. Dat betekent dat met name een sterke gemeentelijke bestuurslaag van groot belang is. Op dat niveau kunnen de plaatselijke omstandigheden en de daaruit voortvloeiende bestuurlijke behoeften het best worden beoordeeld. Bovendien kan op dat niveau de eigen identiteit van plaatselijke gemeenschappen ook bestuurlijk tot zijn recht komen. Hieraan is dus duidelijk ook een principiële dimensie verbonden. Ook de lagere overheid is dienaresse Gods en dient daarop te worden aangesproken!

Geconstateerd moet worden, dat er bij de discussie over de overheidstaken niet zelden sprake is van een forse spraakverwarring. Termen als privatisering, decentralisatie en verzelfstandiging worden nogal eens onvoldoende zuiver gebruikt of zelfs door elkaar gehaald. Dat is niet zonder gevaar, omdat dan het zicht op het eigenlijke van de overheidstaak verloren dreigt te gaan. In het bijzonder van CDA-zijde wordt een voortdurend pleidooi gevoerd voor overdracht van overheidstaken aan het zgn. maatschappelijke middenveld. Daarbij gaat het om instellingen vanuit het particuliere initiatief, bijvoorbeeld op het terrein van gezondheids-en bejaardenzorg en de volkshuisvesting (woningcorporaties). Men betitelt dit dan als functionele decentralisatie. Dat is echter zeer verwarrend. Overdracht van taken van de overheid aan het maatschappelijk middenveld is geen vorm van functionele decentralisatie, maar privatisering. Zodanige overdracht kan dus alleen plaatsvinden als het niet gaat om specifieke overheidstaken (stelling 4).

Het is van belang om dit te onderstrepen, omdat hier wederom de eigen aard van het overheidsambt aan de orde is. Publieke taken dienen door pubhekrechtelijke lichamen te worden uitgeoefend. Het particuliere initiatief, hoe belangrijk ook, mag echter nimmer tot een soort overheidsorgaan worden. Dit zou leiden tot een ongewenste vervaging van de grenzen van staat en maatschappij en zelfs tot vermenging daarvan. Bij de geschetste CDA-benadering speelt kennelijk het uit de roomskatholieke gedachtenwereld stammende subsidiariteitsbeginsel een voorname rol. De bezinning op de uitoefening van de overheidstaak zal dus - enigszins geschematiseerd-als volgt moeten verlopen. Eerst dient te worden bezien of een taak nog wel als een specifieke overheidstaak kan worden beschouwd. Is dat niet het geval, dan moet dus serieus gekeken worden naar de mogelijkheden om die taak af te stoten naar instanties buiten de overheid. Dan is er dus sprake van privatisering. Wanneer een taak wel blijvend door de overheid zal moeten worden uitgeoefend, zal eerst bezien moeten worden of deze zich leent voor decentralisatie, bij voorkeur naar provincies of gemeenten (territoriale decentralisatie), of als dit niet goed mogelijk blijkt naar een functioneel bestuursorgaan (functionele decentralisatie). Blijkt decentralisatie niet verantwoord en zal de taak dus op rijksniveau moeten blijven worden behartigd, dan komt de vraag naar eventuele verzelfstandiging in beeld. Verzelfstandiging betekent dat de desbetreffende taak dan niet meer door de ministeries, onder direct toezicht van de politieke leiding wordt uitgeoefend, maar door een op verdere afstand van de centrale overheid geplaatst bestuursorgaan. Er zitten aan deze gedachte aantrekkelijke kanten. Verzelfstandiging van overheidsdiensten kan een goede bijdrage leveren aan het terugdringen van de overbelasting van de politieke top en van de bureaucratie (stelling 5).

Er is echter toch voorzichtigheid geboden. Als verzelfstandiging op te grote schaal wordt toegepast, dreigt het gevaar van een zeer ondoorzichtig overheidsbestuur. Bovendien zullen steeds de nodige waarborgen moeten worden ingebouwd voor voldoende politieke controle, rechtsbescherming voor de burger e.d. Het blijft ook hier immers gaan om de publieke behartiging van de overheidszaak.

Het voorgaande overzien, zou de overheid wel eens drastisch van gezicht kunnen veranderen. Het beeld rijst op van een zeer sterk afgeslankte rijksoverheid, met kleine departementen en daarnaast een aantal verzelfstandigde bestuursorganen. Voorts een sterk vergrote bevoegdheid van lagere overheden, in het bijzonder gemeenten. Een en ander kan ook weer gevolgen hebben voor de bestuurlijke organisatie van ons land. Dit onderwerp is eveneens volop in beweging, maar blijft in dit kader buiten beschouwing. Uit de hiervoor gepresenteerde stellingen en de daarop gegeven toelichting blijkt dat de geschetste ontwikkelingen vanuit SGP-visie een positief-kritische beoordeling verdienen. Met name is van belang, telkenmale te bezien of bij concrete besluitvorming over deze materie het eigen karakter van het overheidsambt wel nauwkeurig in het oog wordt gehouden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992

Zicht | 52 Pagina's

Binnenlands Bestuur

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992

Zicht | 52 Pagina's