Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

D.P.D. Fabius (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

D.P.D. Fabius (I)

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

mr. C.G. van der Staaij*

voortrekker in de emancipatie van de gereformeerden

Ds. G.H. Kersten citeerde hem meer dan eens instemmend in de Tweede Kamer en in De Banier, liet partijorgaan van de Staatkundig Gereformeerde Partij. Kuyper raadpleegde hem als minister-president regelmatig ter voorbereiding op de debatten. Hij noemde hem de 'man met de marmeren memorie'. Liberalen zagen in hem "het vleesch geworden Calvinistisch beginsel."' Ook socialisten lieten zich over hem uit: Den Uyl ontwaarde een absolutistisch draadje in zijn opvattingen en Drees vond hem oer-conservatief, maar interesseerde zich toch voor wat hij sprak en schreef, zo vertrouwden zij de historicus Puchinger toe in een interview.^ Puchinger zelf schreef met als thema 'de tragedie van de goede trouw' over het leven van deze dissidente anti-revolutionaire prominent, waarin hij diens leven schetste als een strijdtoneel "van het drama van simpele trouw aan een beginsel, geconcretiseerd voornamelijk in de trouw aan één persoon: de trouw aan een Leermeester, Groen van Prinsterer." '

We hebben het hier over Damnes Paulus Dirk Fabius (1851-1931): de eerste hoogleraar in de rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit en een bijzondere anti-revolutionair, die in zijn laatste levensjaren lid van de Raad van State was. 'Paul' voor zijn vrienden, 'Fab' onder zijn studenten.

1.1 WAAROM AANDACHT VOOR FABIUS?

Aan enige aspecten van zijn leven en werken wordt in een serie van vier artikelen aandacht geschonken, vanuit de overtuiging dat een kennismaking met prof. Fabius verrijkend is.

Het is immers interessant om te onderzoeken, welke kritiek Fabius uitte op zijn eigen Anti-Revolutionaire Partij, terwijl hij er toch toe bleef behoren.

Boeiend is het ook, te zien hoe zijn studies op het gebied van bijvoorbeeld kiesrecht en verzekeringsdwang de eerste SGP-vertegenwoordigers in de Tweede Kamer tot steun waren.

Veel van Fabius' geschriften zijn ook daarom de moeite waard, omdat ze pogingen bevatten om Bijbelse, calvinistische lijnen te trekken voor staatsrecht, strafrecht en andere onderdelen van de rechtswetenschap. In Fabius' praktische politieke optreden frappeert zijn nadruk op beginsel vastheid.

Wat Fabius' aantrekkingskracht tenslotte nog vergroot, is zijn kennis en waardering van de denkbeelden van Groen van Prinsterer. Na Fabius' overlijden schreef de anti-revolutionaire voorman A.W.F. Idenburg: "Ik denk dat er ook wel niemand bestaat, die zoo trouw als hij Groen's werken en geschriften heeft gelezen en bestudeerd, en die zoo diep in de beginselen van Groen is doorgedrongen.'"*

1.2 INDELING EN OPZET VAN DE SERIE

De eerste twee artikelen van deze serie willen een eerste kennismaking met Fabius en zijn activiteiten bieden. In dit artikel wordt daarbij ingegaan op Fabius vorming en zijn betekenis in de emancipatie van de gereformeerden. Het volgende artikel laat zien dat Fabius echter binnen die gereformeerde kring steeds meer in een isolement terechtkwam. Tevens wordt op de actualiteit van Fabius gewezen. Dit wordt geïllustreerd in het derde en het vierde artikel, waarin aandacht wordt geschonken aan belangrijke elementen in respectievelijk zijn strafrechtelijke en zijn staatsrechtelijke beschouwingen.

2 FABIUS' VORMING: VAN STUDENT TOT DOCENT

In Garderen zag Paul Fabius het levenslicht op 6 juli 1851 als tweede zoon van Gerbert Henri Fabius en Adriana Ledeboer. Hun eerste zoon. Jan Christiaan, is bekend geworden als directeur van de VU en anti-revolutionair lid van de Tweede Kamer. Fabius' vader was evenals diens vader predikant. Na Garderen stond Ds. G.H. Fabius nog in respectievelijk Broek en Waterland en IJsselstein; hij overleed toe Paul nog slechts negen jaar oud was.

In 1868 kwam Fabius in Leiden terecht, om daar de rechtenstudie te beginnen. Drie mensen met wie hij in zijn studententijd in contact kwam, hebben in het bijzonder een onmiskenbare indruk op hem hebben gemaakt en invloed op hem uitgeoefend: zijn docent Buys, zijn medestudent Willem van den Bergh en - buiten de Leidsche civitas - Groen van Prinsterer. Fabius hield hun namen zijn gehele leven in ere.

Buys (1828-1893): de hoogleraar op wie de begaafde student vooral gesteld was. Ook na zijn studie - die zich overigens over meer dan 10 jaar uitstrekte - bleef hij contacten met hem onderhouden. Ter ge­ legenheid van Buys' honderdste geboortedag hield Fabius in Leiden als voorzitter van het herdenkingscomité een openingsrede, en als 'leerling van Buys' een herdenkingsrede in Leiden.'^

Onder de studenten was het contact met Willem van den Bergh (1850-1890) van grote, blijvende betekenis. Van den Bergh studeerde naast rechten ook theologie. In zijn studententijd was hij al bekend om zijn levensernst. Een boetprediker werd hij genoemd en het geweten van de studenten. Volgens Fabius was hij het laatste "echter zonder het ook maar eenigszins te bedoelen: in liefelijken ootmoed."" De hechtheid van de vriendschap tussen Fabius en Van den Bergh, die predikant werd en op 40-jarige leeftijd reeds overleed, blijkt wel uit het feit dat Fabius in minder dan twee decennia meer dan zeshonderd brieven en briefkaarten van hem ontving. Veel van de inhoud zal echter altijd onbekend blijven: op bevel van Fabius moesten de brieven en briefkaarten na zijn dood vernietigd worden...' De intieme vriendschap en correspondentie met Van den Bergh hebben het religieuze leven van Fabius middellijkerwijs sterk beïnvloed. Hoewel Fabius zeker na de dood van zijn vader niet direct een orthodoxe opvoeding schijnt te hebben gekregen, werd in zijn studententijd duidelijk dat hij het modernisme afwees en een levende, gereformeerde orthodoxie voorstond."Ik had in de jeugdjaren al een afkeer van het liberalisme en de moderne theologie. Dat was echter meer uit verstandelijke overtuiging." zei Fabius eens in een interview."

Sinds 1872 was Fabius met Van den Bergh regelmatig te gast bij de man, wiens meest grimmige leerling Fabius is genoemd: Groen van Prinsterer." "Eenmaal met Uwe hulp eenigermate ingewijd in de beginselen van het antirevolutionaire staatsrecht, schijnt het mij meer en meer toe dat het de grootste eerenaam is soldaat te heeten van het leger, waarin Gij zoovele jaren vooraan hebt gestaan, '"" zo schreef Fabius aan Groen ter gelegenheid van diens 50-jarig doctorschap in 1873.

Hoe was Fabius met Groen in contact gekomen en langs welke weg was hij enthousiast geraakt voor de anti-revolutionaire opvattingen?

Het was in 1872 dat Fabius zijn studie voor het doctoraal examen onderbrak om zijn krachten te beproeven op een prijsvraag, die een 'historisch-critisch onderzoek' naar de leer van de volkssouvereiniteit als onderwerp had. Fabius richtte zich tot Groen van Prinsterer om adviezen. Groen reageerde positief op Fabius verzoek, en bracht hem met name de literatuur van de Duitse rechtsfilosoof F.J. Stahl (1802-1861) onder ogen. Het was door het lezen van Stahls Geschichte der Philosophic en vooral diens Gegemocirtige Parteien dat Fabius' liefde voor het anti-revolutionaire gedachtengoed ontvlamde: "De antirevolutionaire beginselen zijn mij door die werken dierbaar geworden en zij zijn het fundament, waarop mijne bestrijding der volkssouvereiniteit is gebaseerd"", schreef hij aan Groen na het lezen van de boeken. Fabius zette zich voortaan tot het intensief bestuderen van Groen van Prinsterers werken. Regelmatig bezocht hij de oude staatsman. Bij die bezoeken werd hij vaak vergezeld van Willem van den Bergh, ook was hun aller vriend, de oude Jhr. P.J. Elout van Soeterwoude (1805-1893) aanwezig. Van deze oude anti-revolutionair, die evenals Groen de privaatcolleges van Bilderdijk nog had gevolgd, schreef Fabius later een beknopte biografie.''

Het was ook in deze jaren dat Fabius voor het eerst in aanraking kwam met Kuyper. Kuyper hield in Leiden ondermeer een lezing over Het Calvinisme, oorsprong en waarborg van onze constitutionele vrijheden. Fabius, die door zijn onbeschroomd uitkomen voor zijn anti-revolutionaire gevoelens in de Leidse studentenwereld inmiddels als Groeniaan bekend stond, verheugde zich erover dat Kuypers optreden bewerkstelligde dat de miskenning van Kuyper in deze kring afnam. Zijn waardering voor Kuypers 'zeldzaam schoone artikelen' in De Standaard nam nog toe. Kritiekloos benaderde hij hem echter niet. Illustratief hiervoor is dat Fabius in reactie op de vraag van Groen hoe hij over Kuyper dacht vragenderwijs naar voren bracht of deze niet teveel naar parlementarisme overhelde. Hij kwam tot die vraag door een opmerking van Kuyper inhoudend dat door de verkiezingen het ministerie zou moeten aftreden.''' In een latere brief aan Groen haastte Fabius zich echter - ter voorkoming van misverstanden - om mede te delen dat zijn mening over Kuyper zich geenszins oploste in deze kritiek.''' In Groen had de jonge Fabius een vrijwel onbeperkt vertrouwen. Slechts enkele jaren heeft hij echter omgang met hem gehad, want in 1876 stierf de oude staatsman. Mevrouw Groen nodigde Fabius en Van den Bergh bij zijn doodsbed. De twee jonge mannen werden erop gewezen dat het hun roeping was de arbeid van Groen voort te zetten. Het moet indruk op Fabius gemaakt hebben.

Hoe stond het inmiddels met zijn rechtenstudie?

Het doctoraal-examen had hij reeds behaald; inmiddels was hij bezig met een proefschrift over de leer der souvereiniteit. De afronding ervan werd echter belemmerd doordat Fabius - evenals Van den Bergh - regelmatig gewaardeerde artikelen schreef voor De Standaard. Fabius richtte zich vaak op buitenlandse zaken, maar schreef bijvoorbeeld ook een serie over het anti-revolutionaire kamerlid en de latere vice-president van de Raad van State mr. Aenas Baron Mackay van Ophemert (1806-1876). "Naast Groen zei ven kan inzonderheid Mackay ons een veilige gids zijn te midden der slingerpaden van het politiek terrein" schreef Fabius."

Over De Standaard had Fabius eens aan Groen had geschreven dat hij er veel van verwachtte, mits het de door Groen aangewezen richting consequent zou volgen.'" Op 20 december 1878 was het echter zover dat Fabius summa cum laude promoveerde op een werkstuk'" dat door Kuyper in De Standaard werd geprezen als "de eerste academische dissertatie, die in langen tijd een hoofdstuk van Staatsrecht in antirevolutionairen zin bepleiten dorst/"" Het was ook Kuyper, die in 1880, toen de Vrije Universiteit werd gesticht, aan zijn eigen benoeming als hoogleraar de voorwaarde verbond van gelijktijdige benoeming van een hoogleraar in de rechten: Fabius werd daartoe met succes aangezocht. Deze gaf er graag zijn nog maar kort tevoren aanvaarde betrekking als commies op de Drentse griffie voor op.

3 FABIUS EN DE EMANCIPATIE VAN DE KLEINE LUYDEN

3.1 Een tijd van organisatie en confrontatie

Zo werd Fabius, nauwelijks student-af, al op jonge leeftijd hoogleraar. En dat bij een universiteit, die nog geheel in de kinderschoenen stond en voorwerp was van schampere kritiek en spot. Gereformeerde wetenschap, dat is een innerlijk tegenstrijdige zaak, zo beet de kritiek. Maar toen er in 1921 een einde kwam aan Fabius' langdurige hoogleraarschap, was de Vrije Universiteit tot een instelling geworden, waar men rekening mee hield, die serieus werd genomen. Dit is niet los te zien van de gehele ontwikkeling van het gereformeerde leven, de plaats die Kuypers kleine luyden hadden veroverd in het geheel van de samenleving.

De periode van Fabius' hoofdactiviteiten, de laatste twee decennia van de negentiende en de eerste twee van de twintigste, valt nagenoeg samen met de zgn. tweede fase in het emancipatieproces van de gereformeerden: die van organisatie en confrontatie." Een eerste periode van bewustwording en agitatie (ong. 1860-1880) was wat in pessimisme geëindigd: herkerstening van de samenleving en resultaat in de strijd voor de erkenning en financiering van de bijzondere school leken verder weg dan ooit. Vanaf ongeveer 1880 begon echter de aanpak te veranderen. Door middel van machtsverwerving en strakke organisatievorming, gecombineerd met een zekere ascetische levensstijl probeerde een 'gideonsbende' gereformeerden kerk en samenleving te kerstenen en de gereformeerden tot een volksdeel van betekenis, ja, de kern van de natie te maken. Fabius was daarbij één van de leidinggevende figuren. Vanuit onwrikbare beginselvastheid en met een grote mate van scherpzinnigheid, kennis en belezenheid ontplooide de veel aan vormen en manieren hechtende aristocraat op tal van terreinen een reusachtige activiteit.

3.2 Fabius als hoogleraar^"

Over Het Goddelijk karakter van het recht handelde de eerste rede die Fabius hield ter inwijding van zijn leerstoel in het staatsrecht, de rechtswijsbegeerte en het canonieke recht. Fabius, in het prille begin nog even hoogleraar zonder studenten, ging weldra als enige juridische hoogleraar ook rechtsencyclopedie en Romeins recht doceren. In 1884 kwam A.F. de Savornin Lohman (1837-1924) Fabius versterken. Maar al na enige jaren zag het ernaar uit dat Fabius weer alleen kwam te staan: 'de grote Alexander' werd minister van Binnenlandse Zaken en als hoogleraar daarom tijdelijk op non-actief gesteld. Lohmans zoon W.H. de Savornin Lohman (1864-1932) werd toen echter benoemd. Van 1896 tot 1904 kwam Fabius door het door moeilijkheden veroorzaakte vertrek van de beide Lohmans - waar Fabius overigens buiten stond - weer alleen te staan. In zijn privéleven kwam er echter in deze periode juist een einde aan zijn 'alleen staan': in 1900 trouwde hij met Sara Maria Johanna van de Poll. Aan haar, "de trouwe deelgenoote in mijnen arbeid", droeg hij zijn Sociale vraagstukken (1905) op. Sociale vraagstukken was één van de vele boeken die Fabius schreef, waarvan velen tot stand waren gekomen als bewerkingen of bundelingen van lezingen of artikelen in kranten en tijdschriften. Op vrijwel alle rechtsgebieden heeft Fabius gestudeerd, gedoceerd en gepubliceerd. Het publiekrecht was echter het terrein waarop hij het meest thuis was en daarbinnen gold het Nederlandse staatsrecht weer als 'zijn eigenlijk vak'^'. Zijn publikaties zijn niet altijd even gemakkelijk leesbaar - in de meeste gevallen voorzien van uitgebreide noten en doorspekt van Duitse en Franse citaten - hoewel Fabius helder en goed zijn gedachten uiteen kon zetten.

Enkele van zijn werken waren (al dan niet uitgebreide) redes die hij gehouden heeft bij het overdragen van het rectoraat van de Vrije Universiteit. Meer dan eens was Fabius namelijk rector van de VU geweest. Zo kwamen bijv. zijn Beschouwingen over het huwelijk (1884), Mozaïsch en Romeinsch recht (1890), Zonde en recht (1895) en het boek over Volkenrecht (1907) tot stand. Bouwstenen voor een calvinistische rechtswetenschap wilde Fabius geven, gereformeerde beginselen formuleren en toepassen voor de rechtswetenschap; een Bijbelse, gereformeerde benadering van het recht bieden. "Staat en maatschappij en huisgezin, - het gereformeerd beginsel strekt zich over die allen uit, en niet in ethischen zin alleen, dat het alles van een Christelijken geest moet doortrokken zijn, maar met deze bedoeling, dat ook voor die deelen van Gods schepping ordeningen, geboden Gods bestaan, waarnaar zij moeten worden ingericht", zei Fabius eens.^

Niet alleen als bijdrage aan een gereformeerde benadering van het recht hadden zijn boeken betekenis. Ook voor het positieve (feitelijk geldende) recht hadden ze vaak hun belang. Zo ondervond bijvoorbeeld zijn werkje over De Troonopvolging (1916) veel waardering. En dat zijn juridisch vernuft ook buiten anti-revolutionaire kring werd gewaardeerd, komt wel hierin uit dat hij van 1909-1913 deel uitmaakte van het bestuur van de Nederlandse Juristenvereniging en voor deze vereniging twee pre-adviezen uitbracht." Bovendien was hij nog enige tijd raadsheer-plaatsvervanger bij het Amsterdamse gerechtshof. Om maar te zwijgen van de vele andere commissies en instellingen waarvoor Fabius zich inzette.

Ook boeken van meer populaire aard treffen we in Fabius CEUvre aan. Neem zijn Huiskamer en Keuken (1897): uitgebreid gaat Fabius hier in op de inrichting van de huiskamer, ernstig waarschuwt hij voor de nadelen van een ronde tafel (men heeft er te weinig steun; de plaats is er onvoldoende duidelijk bepaald) en wijst hij op de kunst van het gezellige theeschenken.

Fabius begaf zich bepaald niet alleen in het universitaire wereldje, integendeel. Hij hield ook graag lezingen voor studenten, particpeerde in tal van maatschappelijke organisaties (zo was hij o.m. secretaris van de Bond tegen vaccinedwang) en was nauw betrokken bij het kerkelijke en poltieke leven.

3.3 Fabius en het kerkelijk leven

Fabius was één van de Amsterdamse ouderlingen die in 1886 werden geschorst en afgezet. Hij was een overtuigd voorstander van de Doleantie en de in 1892 gevormde Gereformeerde Kerken. In de belijdenis van de Gereformeerde Kerken zag hij het pad getekend dat voert tot de gezondste en diepste mystiek, zoals Fabius dat in Het oprecht geloof van A. Comrie verwoord zag.^" Diverse werkjes op kerkelijk terrein schreef hij ook^'^; de bekendste is wel de gerespecteerde historisch-juridische studie over het Hervormd Kerkbestuur Het reglement van '52 (1888) Hij toonde in dit geschrift de onwettigheid aan van de Koninklijke Besluiten die de synodale organisatie aan de Hervormde Kerk hadden opgelegd en het 'ceasero-papistische stelsel' hadden aangebracht. Het Koninklijk Besluit waarmee de kerk haar onwettige structuur kreeg, miste volgens Fabius alle rechtskracht. Reden waarom hij, in tegenstelling tot Groen van Prinsterer, van geen intrekking van die Besluiten wilde weten: ze bestonden voor hem eenvoudigweg niet. Dit verschil van mening met Groen werd later nog door Fabius aangehaald om te tonen dat hij nooit 'den zonderlingen eisch' had gesteld dat men zich onvoorwaardelijk zou moeten binden aan alles wat Groen schreef."'

Ook in Fabius' boeken van meer staatkundige aard, begaf hij zich wel eens op kerkelijk terrein. Soms ging het hem daarbij om zeer praktische zaken. Zo bijvoorbeeld in het enige geschrift van Fabius, waar een 2e druk van versche nen is: Voortvaren. In dit boekje hield hij op zeker moment een pleidooi voor een goede keuze van psalmverzen door de predikant: "De samenkomsten der gemeente worden zoo verrijkt als de inhoud van het gezang zich waarlijk aansluit bij de prediking, wat dan ook leiden moet tot het wegvallen van het voorspel van het orgel, althans bij den tusschenzang dat te vaak alleen waarde heeft om het gebrek aan samenhang eenigszins te verbergen."'"

In dogmatisch opzicht was Fabius overigens homogeen met Kuyper. Zo accepteerde hij ook de Gemeene Gratieleer van de man met wie hij zoveel jaren omgang heeft gehad: niet alleen op de universiteit, maar ook in de politiek.

.3.4 Anti-revolutionair bestuurder en politicus, staatsraad

In de Anti-Revolutionaire Partij was Fabius één van de mannen van het eerste uur. Hij was voorzitter geworden van het Centraal Comité van Anti-revolutionaire Kiesverenigingen, dat in 1878 was gevormd. Hiermee hadden de anti-revolutionairen een degelijke organisatiestructuur gekregen en was de Anti-Revolutionaire Partij tot stand gekomen. Fabius werd de eerste secretaris en zou dat "met een nimmer genoeg te waardeeren toewijding"'" tot in 1889 blijven; daarna bleef hij nog aan als gewoon lid, tot hij in 1905 het Centraal Comité geheel verliet. Naast bestuurlijk werk, heeft Fabius ook talloze politieke redevoeringen gehouden. Hoewel tweemaal gekandideerd, is hij echter nooit lid van de Tweede Kamer geworden. Wel is hij sinds 1891 op lokaal niveau actief in de praktische politiek geweest: bijna dertig jaar lang was hij lid van de Amsterdamse gemeenteraad. Hij werd gezien als iemand van de oude stempel en was bekend om zijn pleidooien voor het behoud voor het stadsschoon en zijn zuinigheid in de uitgave van gelden. 13ij zijn 25-jarig raadslidmaatschap erkende het Algemeen Handelsblad dat Fabius "nog een der meest aangehoorde sprekers" was.^^ Tot tweemaal toe werd hij - maar tevergeefs - tot wethouder gekozen. Ook van de Provinciale Staten van Noord-Holland is Fabius jarenlang lid geweest. "Acht en twintig jaar lid van de Amsterdamsche gemeenteraad, 22 jaar zitting in de Staten van Noord-Holland, een en veertig jaar professor. Dat was mijn jeugd. En nu, in mijn rijpere jeugd, maak ik deel uit van den Raad van State", aldus Fabius in een interview met het Algemeen Handelsblad.'''

In 1919 was de oude Fabius lid van de Raad van State geworden; twee jaar later kwam er een einde aan zijn hoogleraarschap. Zijn lidmaatschap van de Raad van State, waar hij geprezen werd om zijn kundige inbreng, zou voortduren tot zijn dood in 1931.

3.5 De oogsttijd van de gereformeerden

In de eerste twee decennia van de twintigste eeuw konden de gereformeerden het resultaat oogsten van de organisatie en confrontatie uit de voorgaande tijd. Het kabinet-Kuyper (1901-1905) demonstreerde de politieke macht van de kleine luyden, op kerkelijk terrein was de Gereformeerde Kerken in Nederland (1892) tot stand gekomen; de Vrije Universiteit had in 1905 de effectus civilis gekregen. De politieke strijd over het onderwijs was uiteindelijk beslecht door de wettelijke financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs (1917).-'

Kuyper had de antithese gepredikt tussen de paganisten enerzijds en de christenen anderzijds. Protestanten en roomsen zochten steun bij elkaar in de strijd voor de subsidiëring van het bijzonder onderwijs, 'het cement van de coalitie', zoals 'links' zich verenigd had in de strijd voor uitbreiding voor het algemeen stemrecht. Hoe zat het met links? Er was, vooral sinds de tweede helft van de negentiende eeuw, een grote industrialisering op gang gekomen. Handel en scheepvaart breidden zich sterk uit; ook nam het verkeer enorm toe. De arbeiders deelden echter lange tijd nauwelijks in de verhoging van het welvaartspeil. Behalve in vakbonden, gingen arbeiders zich ook in de politiek verenigen: in 1888 kwam de revolutionaire Domela Nieuwenhuis voor het eerst in de Kamer. Verder werd in 1894 de Sociaal Democratische Arbeiderspartij opgericht. De sociaal-democraten maakten zich sterk voor de verbetering van de positie van de arbeiders; met de andere 'linkse' (d.w.z. niet-confessionele) partijen werd de uitbreiding van het bestaande censuskiesrecht tot algemeen kiesrecht één van de belangrijkste actiepunten. Bij de grondwetsherziening van 1917 kwam het onder gelijktijdige afdoening van de onderwijskwestie tot een algemeen stemrecht, een afschaffing van het districtenstelsel en de invoering van de evenredige vertegenwoordiging. Door de gelijktijdige behandeling van deze kwesties kon links en rechts worden genoeggedaan ('ruilhandel') en kon de 'pacificatie' tot stand gekomen.

Het beeld, dat ons nu van Fabius voor ogen zou kunnen komen is dat van een man, die een belangrijke, leidinggevende rol heeft gespeeld in de emancipatie van de gereformeerden. Dat beeld is juist. Men zou daarbij echter kunnen denken, dat Fabius in dankbaarheid op zijn oude dag kon terugzien op alle bereikte resultaten, en hij een geëerd man was, wiens persoon en geschriften zich na zijn dood mochten verheugen in grote belangstelling en dankbare herinnering. Dit beeld is geheel onjuist. De oude Fabius was een eenzame, tragische figuur. Binnen de Anti-Revolutionaire Partij werd hij sterk bestreden, of, nog erger, genegeerd. Hoe was dit alles ontstaan? Hierover meer in het volgende artikel, dat handelt over Fabius isolement, zijn invloed en zijn waardering.

BELANGRIJKE PUBLIKATIES OVER FABIUS:

Kort na zijn overlijden;

* Idenburg, A.W.F.: 'Prof. Mr. D.P.D. Fabius', in: Anti-Revolutionaire Staafkunde 8 (1932), p.1 t/m 10.

* Dooyeweerd, H.: 'Prof, dr. D.P.D. Fabius', in: Calvinistische Juristenvereeniging 1931/1932.

* Gaay Fortman, B.: 'Levensbericht van Mr. D.P.D. Fabius' (met Lijst van geschriften), in: Handelingen en levensberichten van de maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1931-1932. Leiden 1932, p. 146-172; ook opgenomen in de bundel Figuren uit het Reveil. Kampen 1980, p. 220 t/m 245. (aangehaald als Levensbericht).

* Dommisse, C.P.L: 'In Memoriam Prof. Dr. Damnes Paulus Dirk Fabius'. In: De magistratuur 2 (april-juh 1932) nr. 81 t/m 84, 86.

Voorts verscheen omstreeks het eeuwjaar van zijn geboorte (1951):

* Puchinger, G.: Prof. Mr. Damnes Paulus Dirk Fabius (1851-1931-1951). De tragedie van de goede trouw, (met lijst van geschriften), Utrecht 1951. Opgenomen in diens Persoonlijkheden. Goes 1956, p. 62 t/m 81 (Aangehaald als: Persoonlijkheden)

* Jongeling, B.: Tusschen twee Reformaties. De worsteling van Professor Mr. D.P.D. Fabius om bewaring van het toebetrouwde pand. Goes, 1952. * Essen, J.L. van, in: Stijl. Gereformeerd Cultureel Maandblad 2 (1953) p.310-313, 333-337 en 3 (1954) p. 15-18.

* Een verslag van de Herdenkingsbijeenkomst, gehouden op vrijdag 1 juni 1951 onder auspiciën van de juridische faculteit van de Vrije Universiteit, is verschenen onder de titel: Fabius Herdacht, Delft 1952. Het grootste deel beslaat de herdenkingsrede van LA. Diepenhorst, getiteld: 'Ter gedachtenis van Fabius', p. 13-p. 47.

NOTEN


1. B. de Gaay Fortman, Levensbericht, p. 162.

2. G. Puchinger, Is de Gereformeerde Wereld veranderd? . Delft, 1966, p. 17 en p. 72.

3. G. Puchinger, Persoonlijkheden, Goes, 1956, p. 62.

4. A.W.F. Idenburg, Prof. Mr. D.P.D. Fabius, p. 4.

5. 'Openingswoord door Mr. D.P.D. Fabius' en toespraak 'Buys als leermeester herdacht', in: Plechtige herdenking van Prof. mr. ].Th. Buys, Den Haag, 1928, resp. p. t/m 5 en p, 43 t/m 52.

6. Dr. Mr. Willem van den Bergh, Amsterdam, 1920, p. 15. Het boekje waarin dit citaat staat, is een bewerking van een openingswoord dat Fabius hield ter gelegenheid van de in 1920 gehouden Van den Bergh-tentoonstelling in Voorthuizen.

Een biografie van Van den Bergh, waarin ook Fabius regelmatig ter sprake komt, is: P.L. Schram, Willem van den Bergh, Amsterdam, 1980.

7. Zie P.L. Schram, a.w., p 185. In Fabius' boekje over Van den Bergh is wel het één en ander uit de brieven geput en aangehaald.

8. Timotheüs 36 (1931) 4 juli, p. 463.

9. G. Puchinger, Ontmoetingen met anti-revolutionairen, Zutphen, 1981, p. 88.

10. J.L. van Essen, Tusschen twee Reformaties, p. 313.

11. Geciteerd bij: J.L. van Essen, a.w., p. 312. Zie ook Fabius' Voorheen en Thans. Hef heden in het licht bezien van Groen van Prinsterer's werken, Amsterdam, 1886, 17/18.

12. Elout van Soeterwoude, 's-Gravenhage, 1894.

Facetten van het leven en werk van Groen van Prinsterer komt men in vrijwel al zijn werken tegen. Een biografie van Groen heeft Fabius echter niet gegeven; daarover heeft men zich verwonderd. Zie B. de Gaay Fortman, Levensbericht, p. 156 en Figuren uit het Réveil, Kampen, 1980, p. 363.

13. Zie B. de Gaay Fortman, Levensbericht, p. 151, 152.

14. Brief van 17 sept. 1875 (Algemeen Rijksarchief).

15. De Standaard van 2 augustus 1876, geciteerd (p. 147) in een opstel over Mackay van B. de Gaay Fortman, opgenomen in: Figuren uit het Réveil, p. 147-199.

16. Aangehaald bij B. de Gaay Fortman, Lei'ensbericht, p. 150.

17. De leer der Souvereiniteit, Leiden, 1878. In de voorrede, blz. 2, wordt ook hulde gebracht aan Groen van Prinsterer, die hem voor zijn overlijden nog met raad en daad had bijgestaan.

18. De Standaard van 3 januari 1879, aangehaald door B. Jongeling, Tusschen twee Reformaties, p. 11.

19. Zie J. Hendriks, De emancipatie van de gereformeerden. Alphen aan den Rijn, 1971, i.h.b. hfdst. Vil: Fasen in de ontwikkeling van de beweging van de kleine luyden, p. 204 t/m 236.

20. In de verschillende gedenkboeken van de VU komen Fabius en de juridische faculteit in zijn tijd ter sprake. Zie o.m.:

J.C. RuUmann, (1880-1930) De Vrije Universiteit, Amsterdam 1930, p. 128 t/m 142.

J. Roelink, Vijfenzeventig jaar Vrije Universiteit 1880-1955, Kampen, 1955, passim.

I.A. Diepenhorst in: Wetenschap en Rekenschap 1880-1980, Kampen 1980, met name p. 105 t/m 108.

21. B. de Gaay Fortman, Levensbericht, p. 155.

22. Gereformeerde Beginselen, Toespraak gehouden bij de heropening van de lessen der Vrije Universiteit, Leiden, 1896, p. 27.

23. Onderzoek naar het vaderschap (1886) en Herziening van het gemeenterecht, ten aanzien van de taak van den raad en van burgemeester en wethouders en van de samenstelling van laatstgenoemd college - in het bijzonder met het oog op de gemeentebedrijven. (1911).

24. Huiskamer en keuken, Een tweetal schetsen. Leiden, 1897, p. 89.

25. In het eeuwgetij der Hervorming (1917), Kerkelijk Leven (1918). Voorts is nog opmerkenswaard zijn boekje over het Wezen van het calvinisme (1919).

26. B. Jongeling, Tusschen twee Reformaties, p. 46.

27. Voortvaren, Leiden, 1902, blz. 16.

28. R.C. Verweyck, 'Het bureel van het centraal comité', in; Schrift en Historie (Gedenkboek bij het 50-jarig bestaan van de ARP), Kampen, 1928, p. 419.

29. Aangehaald bij: G. Puchinger, Persoonlijkheden, p. 70.

30. Interview in het Algemeen Handelsblad van 7 december 1926.

31. Zie J. Hendriks, a.w., p. 216, 217.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1992

Zicht | 44 Pagina's

D.P.D. Fabius (I)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1992

Zicht | 44 Pagina's