Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvinisme: geen wegbereider van de revolutie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvinisme: geen wegbereider van de revolutie

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bezinning

drs. K. van der Zwaag*

De Franse Revolutie is in orthodox-gereformeerde kringen altijd gezien als een product van atheïstisch Verlichtingsdenken, gestoeld op de grondslag van autonome rede en vrije zelfbeschikking. Reformatie en revolutie waren dus twee tegenstrijdige zaken. Daarom is het een opzienbarende stelling dat dr. J.W. Sap onlangs in een lijvig proefschrift de uitspraak verdedigde dat juist het calvinisme de wegbereider is geweest van de revolutie(s). Het calvinisme als voedingsbodem van volkssoevereiniteit en maatschappelijk contract. Een stelling die tot een weerwoord noopt.

Dr. Sap' verwijt met name Groen van Prinsterer en - in mindere mate-ook Kuyper dat zij de lijn van de politieke beginselen van het calvinisme niet doorgetrokken hebben naar de Franse Revolutie, dit vanwege een onjuiste aangenomen tegenstelling tussen volkssoevereiniteit en Gods soevereiniteit. Op grond daarvan is de anti-revolutionaire traditie volgens Sap behept met een vooroordeel tegen de beginselen van contract-theorie en volkssoevereiniteit. Heeft Groen van Prinsterer dan als een Don Quichot tegen windmolens gevochten?

MONARCHOMACHEN

Laten we eerst nagaan hoe dr. Sap zijn stellingen uiteenzet en onderbouwt. Onderwerp van zijn studie is de "zestiende-eeuwse verzetsliteratuur van de calvinistische monarchomachen", zo luidt zijn omschrijving. Monarchomachen zijn letterlijk: vorstenbestrijders (monarchos=alleenheerser, machomai= bestrijden). Sap doelt in zijn onderzoek vooral op de groep van Franse auteurs die na de bloedige Bartholomeüsnacht van 1572 het recht van opstand verdedigden tegenover alleenheersers en het absolute koningsschap. Voornaamste vertegenwoordigers van deze richting waren Frangois Hotman (1524-1590), Theodorus Beza (1519-1605) en Philippe du Plessis Mornay (1549-1623).

Met name Hotman, een van de eerste calvinisten die volgens Sap de leer van de volkssoevereiniteit verdedigde, vormt het centrum van onderzoek in de dissertatie. Hotman was een Frans rechtsgeleerde, die in 1547 over ging tot de Reformatie en om die reden het jaar daarop de vlucht moest nemen. In Geneve vond hij asiel.

Volgens Sap leverde de werken van de "calvinistische polemisten", zoals Hotman en Beza, de ammunitie voor de Nederlandse Opstand en het Plakkaat van Verlatinge (1581). Du Plessis Mornay was een van de adviseurs van Willem van Oranje. De calvinisten baseerden zich volgens Sap op de gedachte van een contract, dat zij niet kritisch bezagen zoals Groen van Prinsterer later deed ten aanzien van het maatschappelijk verdrag a la Rousseau, maar juist positief in termen van het verbond in het Oude Testament. De werken van de monarchomachen werden ook geciteerd tijdens de Revolutie in Engeland (1640-1648), zoals Milton deed om de executie van Karel 1 te verdedigen.

Hotman was niet alleen theoreticus, maar ook praktisch bezig om als diplomatieke vertegenwoordiger van hugenotenleiders de steun van Duitse protestantse vorsten los te krijgen. Hij was overtuigd van het recht van opstand zodra de vorst de rechten van het volk ging knechten. Met nan\e die opstanden vond hij rechtvaardig en noodzakelijk, "wanneer een volk, dat door de wreedheid van een tiran wordt onderdrukt, de hulp van een wettelijke vergadering van burgers inroept" (WR 55). Hotman werd een van de belangrijkste voortbrengers van "hugenotenverzetsliteratuur". De praktische vraag waarmee men na de Bartholomeüsnacht te maken kreeg, was of men een koning die voor dit bloedbad verantwoordelijk was en de hugenoten vervolgde, nog als een rechtmatige koning kon accepteren. "De koning zelf was een tijger geworden", zegt Sap en de tijger kijkt dreigend op de voorkant van zijn proefschrift.

TERUG NAAR DE CONSTITUTIE

Hotmans beroemde boek Franco-Gallia was volgens Sap geen emotionele reactie op de Bartholomeüsnacht, maar de bevestiging van zijn al lang bestaande conceptie dat het terugvallen op de oorspronkelijke constitutie een belangrijk middel was om het ab­ solutisme te bestrijden (WR 31). De oorspronkelijke constitutie was volgens Hotman nauw verbonden met de gehele gemeenschap en gekoppeld aan de geschiedenis van het volk. Door middel van een terugkeer naar de oorspronkelijke constitutie bepleitte Hotman een restauratie van een soevereine Staten-Generaal als tegenwicht tegenover de macht van de koning.

Hotman ging in zijn uitwerking van deze gedachte te rade bij het volk van de Galliërs. Hun vrijheden waren mogelijk doordat de macht van de koningen aan banden gelegd werd door wetten. Koningen werden door stemming aangesteld, niet door erfelijke opvolging. Het volk zelf wees zijn magistraten aan. Als deze zich te buiten gingen of geen (voldoende) kwaliteiten hadden, moesten zij vervangen worden. In de context van zijn eeuw was Hotman door deze gedachten meer een revolutionair dan een hervormer, zo concludeert Sap. Toch werden de calvinistische monarchomachten geïnspireerd door de grote Hervormer Calvijn.

VISIE VAN CALVIJN

In hoeverre staat Hotman op de lijn van Calvijn? De koning Frans I beschuldigde de Franse protestanten vijanden te zijn van de waarheid en de openbare orde. De overheid moest weerstand bieden tegen deze "besmettelijke pest die de afschuwlijkste opstanden voorbereidt" (WR 69). Calvijn trad echter voor hen in het geweer en wees Frans I erop dat de opstanden juist ontstaan waren omdat de vorsten de geboden Gods verzaakt hadden. De eerste daad van de kerkhervormer, zijn Institutie met daarin een voorrede aan deze koning, was "een politieke daad van zeer grote sociale betekenis", aldus Sap.

Calvijn zocht een middenweg tussen een anti-staat gezindheid (zoals tot uiting komend in het pacifistische anabaptisme) enerzijds en de groep die de directe realisering van het Koninkrijk Gods nastreefde anderzijds. De overheden moeten als vaders en herders het volk hoeden en beschermen. Calvijn was gezagsgetrouw. Ook slechte vaders moest men gehoorzamen. Maar voor hem werd de grens bereikt wanneer de vorstelijke macht in willekeur en tirannie ontaardde. Dan mochten de volksmagistraten - let wel: in deze hoedanigheid-optreden om zich te weer te stellen tegen de wrede hoogmoed van de vorsten.^ Hij beriep zich daarbij op de positief-rechtelijke positie van de ephoren (een vijftal hoge overheidspersonen) tegenover de Spartaanse koningen.

Opstand was vooral gewettigd als godsdienst en geweten op het spel stonden. Dan stonden Gods wetten boven menselijke wetten. Maar de oproep God meer te gehoorzamen, werd bij de calvinistische monarchomachen wel uitgedrukt in de rationele termen van een sociaal contract, zo zegt dr. Sap (WR 186). Voortbordurend op de beroemde passage in de Institutie gaven de monarchomachen het recht van opstand verder gestalte. Merkwaardig is volgens Sap dat Calvijn deze passage over het recht van opstand kon schrijven, want hij ging immers uit van de volstrekte soevereiniteit van God. Dat betekent in de ogen van Sap dat Gods soevereiniteit en de soevereiniteit van het volk elkaar niet uitsluiten, maar dat er van twee niveaus sprake is.

Menselijke soevereintiteit is een gedelegeerde soevereiniteit, aldus Sap.

De staatsrechtelijke conclusie van de leer van de soevereiniteit Gods was bij Calvijn anti-absolutistisch: niet het "droit divin" van de (absolute) heersers-soevereiniteit, maar de leer van de beperkte volkssoevereiniteit. Als er trouwens een tegenstelling tussen beiden zou bestaan, dan was ook de soevereiniteit van de vorst uitgesloten. Deze gedachte van een gedelegeerde soevereiniteit werd met name populair bij de calvinisten na Calvijn. "In de visie van de calvinistische monarchomachen was de vorst weliswaar door God aangesteld, maar de vorst had zijn macht door en voor het volk" (WR 124), zo verwoordt Sap.

VRIJWORDING VAN DE MENS

Calvijn zette volgens Sap een belangrijke stap in de vrijwording van de mens door het individu onder de volstrekte soevereiniteit Gods te plaatsen. Hierdoor werd de mens bevrijd van tirannieke maatschappelijke banden, werd de willekeur van de vorst getemd en kon de vrijheid van geweten ontwikkeld worden (WR 106). Terecht merkt Sap dan ook op dat de Reformatie behalve een religieuze, ook een politieke en sociale revolutie geworden was. De Reformatie stond immers ook in de politieke denkbeelden haaks op de Middeleeuwen. Bevrijding tot het aardse leven en het honoreren van de eigen taak van de overheid was bij roonns-katholieken niet aanwezig, omdat zij overheid en staat subordineerden onder de clerus (WR 127).

Calvijn zou volgens Sap in zijn latere leven radicaler zijn geworden. Van het passief toelaten van het recht op opstand, accepteerde hij - na de hugenotenstrijd vanaf 1560-de plicht om de vorsten te dwingen. Sap denkt hierbij - door middel van een citaat van G.H.J. van der Molen-aan invloed van (de radicalere) Beza (WR 73).' De republikeinse ideeën hingen ondertussen ook in de lucht, waarbij de monarchomachen - in een tijd van bedreigde godsdienstvrijheid-argumenten uit Bijbel, geschiedenis en natuurrecht opriepen om hun opvattingen te bekrachtigen. Sap toont hoe kritisch Calvijn overigens stond tegenover de absolute monarchie (zijns inziens onverenigbaar met Gods monarchie) en hij ook geen hoge waardering had voor het erfelijk koningschap (WR 75). Zelfs de titel 'bij de gratie Gods", gebruikt door de koning om absoluut te kunnen regeren, vond Calvijn een bewijs van ijdelheid (WR 75).

Calvijns ideaal was tenslotte een aristocratische regeringsvorm met een door burgers gekozen meerhoofdig college (WR 104). God koos David wel, maar deze moest wel om bekrachtiging vragen aan de mannen van Juda en Israël (2 Sam. 2:4, 7). "Hier zien wij dat er een wederkerige verplichting moet zijn van de vorst jegens zijn onderdanen", zo schreef Calvijn (WR 113). Maar Sap concludeert hieruit ten onrechte het volgende: God was als het ware de getuige en de notaris van het regeringscontract tussen volk en koning. Hieruit bleek dat Gods soevereiniteit en volkssoevereiniteit elkaar niet behoefden uit te sluiten, maar elkaar konden aanvullen" (WR 113). Me dunkt, de laatste conclusie zou een nadere argumentatie vereisen, in ieder geval een deugdelijke definitie wat volkssoevereiniteit precies inhoudt.

VOLKSSOEVEREINITEIT

Het boek van Sap beoogt in feite een eerherstel van de volkssoevereiniteit. Sap betoogt dat de constitutionele denkers al teruggrepen op middeleeuwse leerstukken van bijv. Marsilius van Padua over volkssoevereiniteit. De theorieën van volkssoevereiniteit zouden hun wortels hebben in de strijd van de concilies der kerk tegen de soevereine pauselijke machtsaanspraken. De vroege calvinisten werkten daarbij theorieën uit van natuurlijke rechten en beriepen zich op de contractuele verhouding tussen vorst en volk.

Voor Hotman stond het volk boven de vorst. Eerst was er het volk. Deze gaf vervolgens aan de vorst het gezag. Het gezag was verdeeld over verscheidene machten en moest het algemene welzijn van het volk dienen. Dat het welzijn van het volk de hoogste wet was, noemde Hotman zelfs een goddelijk voorschrift. Dat algemene welzijn kon men op het spoor komen door beraadslaging onder de besten, als vertegenwoordigers van het volk.

Sap maakt hierbij wel gelukkig de kanttekening dat volkssoevereiniteit in de zestiende eeuw wel wat anders is dan later bedoeld werd. Hotmans constitutionele theorie maakte van Hotman geen democraat (WR 103). Het volk was niet de volksmassa, maar het georganiseerde volk; het ging primair om de leden van de vertegenwoordigende lichamen. Maar zij hadden wel wel een constitutionele plaats. "Misschien was de belangrijkste bijdrage van de hugenoten dat de idee van de volkssoevereiniteit moest worden uitgedrukt in de organisatie van de staat", aldus Sap (WR 173).

MAATSCHAPPELIJK CONTRACT

Sap besteedt veel aandacht aan het maatschappelijk contract, zoals dat door de filosofen Hobbes, Locke en Rousseau is ontwikkeld. In de zeventiende en achttiende eeuw zag men het volk niet meer als een lichaam, zoals de Middeleeuwen. De natuurwetenschap met haar mathematische analyse betekende een breuk met de middeleeuwse visie op de staat als de volmaakte gemeenschap die gegrond was in de natuur van de mens en zich daaruit organisch ontwikkelde (WR 120). De staat werd geen organisch, maar een mechanisch gemeenschapsverband dus. Maar ook de monarchomachen dachten tot op zekere hoogte nog organisch, in die zin dat voor hen het volk ook geen optelsom van losse individuen was, maar een historisch gegroeide standengemeenschap. Vooronderstelling van het rationaUstische natuurrecht in de zeventiende eeuw was juist ook dat men ervan uit ging dat de mens van nature vrij was en dat de vrijheid van individuen aan alle politieke samenlevingen voorafging (WR 182).

Rousseau ging verder dan het beginsel wat de monarchomachen nog konden overnemen, namelijk het principe "dat wat allen aangaat, aller instemniing behoeft". De soevereiniteit van het volk is bij Rousseau ondeelbaar en onvervreemdbaar, en kon dus niet worden gedelegeerd aan vertegenwoordigers. Heel duidelijk staat dit in artikel drie van de "Verklaring van de rechten van de mens en van de burger": "ledere soevereiniteit berust principieel en essentieel bij het volk".

Rousseau ging uit van de vrije mens; zijn begrip van "volkssoevereiniteit en van democratie kwam voort uit een omkering van al die bestaande verhoudingen en instituties die de monarchomachen als gegeven beschouwden" (WR 135). Terecht. Ook was het maatschappelijk contract bij de calvinistische monarchomachen "niet de basis van een constructie van de staat, maar een technisch hulpmiddel om de georganiseerde gemeenschappen te verklaren" (WR 136). Desalniettemin is het bevreemdend dat Sap dan toch gemakkelijk het calvinisme als een inspirator ziet van natuurrechtelijk gefundeerde volkssoevereiniteit.

Het boek gaat verder uitvoerig in op de revolutionaire natuurrechtsleer van Locke en de puriteinse revolutie. Het blijkt dat de Engelse calvinisten dichter bij de voorzichtige Calvijn uit de Institutie staan dan bij de Franse monarchomachen. Eén uitzondering is te maken: John Knox, die zelfs radicaler was dan de monarchomachen (WR 162). Knox was naar de beschrijving van Sap een bestrijder van tirannie in en buiten de kerk. Als de adel in gebreke bleef, mocht zelfs iedere man van het volk verzet plegen, zo stelde Knox! De Schotten waren dan ook radicaler dan de Engelse presbyterianen. Opvallend is ook dat juist in Schotland de covenants werden gesloten.

FRANSE REVOLUTIE

Een van de centrale stellingen van Sap is dat hij het niet eens met het vaak ingenomen principiële onderscheid tussen de Amerikaanse en Franse Revolutie. De "stormvogel van de Amerikaanse Revolutie" is Thomas Paine, die door Sap uitvoerig wordt behandeld. Ook de Amerikaanse revolutionairen beriepen zich op de oude contract-theorie inzake de afzetting van de tiran en het recht van opstand.

Sap vindt het van "oppervlakkigheid" getuigen wanneer de Amerikaanse revolutionairen als conservatief en in continuïteit met het verleden worden betiteld, en de Franse revolutionairen als verUcht, abstract, onhistorisch, antigodsdienstig en anti-monarchaal (WR 295). Er is zijns inziens een grote materiële samenhang tussen het opkomen voor rechtvaardige rechten en natuurlijke rechten. Het gaat met andere woorden om dezelfde beginselen.

De Franse Revolutie was geen totaal nieuw begin volgens Sap, geen radicale breuk met het verleden, maar symptoom van een verdere democratisering (WR 295)! De anti-kerkelijke mentaliteit was zijns inziens ingegeven door een panische angst voor verraad, meer een reactie dan een principe. De Franse Revolutie is volgens Sap slechts een episode in de algemene historische omwenteling die - na een aantal voorafgaande gebeurtenissen-de burgerij tenslotte aan de macht heeft geholpen.

GROEN VAN PRINSTERER

Het zal duidelijk zijn dat na deze uitvoerige uiteenzettingen de Nederlandse staatsman en historicus Groen van Prinsterer er niet goed af komt bij Sap. Volgens Groen was de Franse Revolutie het gevolg van politieke ongeloofstheorieën, die het staatsrecht verbasterden. Vooral de gedachten van volkssoevereiniteit en maatschappelijk contract moesten het ontgelden. Groen verwierp zowel de machiavelhstae (voorstanders van een onbeperkte vorstenmacht), maar ook de monarchomachen, omdat zij zijns inziens het recht van de overheid vernietigden.

Groen erkende, zo schrijft Sap, alleen het reUgieuze motief ter rechtvaardiging van de Nederlandse Opstand en weigerde de schending van de privileges als de wettiging van het verzet te aanvaarden (WR 322). De soevereiniteit van de koningsmacht zag Groen als grondslag van de Europese monarchieën. Scherp onderscheidde hij tussen "droit divin" en "contrat social", tussen de geopenbaarde soevereiniteit en de revolutionaire volkssoevereiniteit (WR 322). Republikeins was revolutionair; zijn aarzeling tegen democratie was te herleiden tot weerzin tegen de volkssoevereiniteit.

Ook A. Kuyper stond kritisch tegenover de volkssoevereiniteit en stelde die geUjk aan ontkenning van God. Het "contrat social" zou de vrijheid kluisteren in de boeien van de staatsabnacht, zo beweerde hij zelfs (WR 333). De calvinisische monarchomachen zouden de vorst tot "instrument van den volkswil" hebben verlaagd. De hugenoten hadden volgens hem de kerkelijke sfeer niet los gezien van de staatssfeer. Kuyper nam een ander standpunt in dan A.F. de Savomin Lohman, voor wie de volkssoevereiniteit "niet onafscheidelijk met ongeloof is verbonden". Ook Kuyper koppelde de tegenstelhng tussen Calvijn en Rousseau tussen de steden Washington en Parijs. In Amerika werd het democratische beginsel wel tot ontplooiing gebracht en scheidde men de kerkeHjke en politieke zijde van het volksleven van elkaar.

Volgens Sap is de Anti-Revolutionaire Partij door het denken vanuit Groens standaardwerk Ongeloof en Revolutie "erfehjk belast" (WR 334). De negentiende-eeuwse anti-revolutionaire traditie beriep zich volgens hem op (bijna uitsluitend) rooms-katholieke restauratie-denkers zoals De Bonald, De Maistre, De Lamermais, Von Haller. Zij alleen zagen globaal "1789" als een onhistorische inbreuk op de maatschappij als organisme, als een misdrijf tegen de natuurwet.

STANDPUNT SGP

We moeten veel leerzame gedeelten uit deze dissertatie buiten beschouwing laten en richten ons nu op een mogelijke staatkundig-gereformeerde visie op verschijnselen als voLkssoevereiniteit, revolutie, vrijheid van geweten, calvinisme en recht van opstand. Het werk van Sap is werkelijk een Fundgrube van thema's die ook de SGP direct raken, zoals de verhouding gezag en burger, de vraag naar de grenzen der tolerantie, het beginsel van de democratie, de invloed van het volk op de regering. Het boek geeft veel waardevolle historische gegevens over de calvinistische staatsvisie, de theorieën van de volkssoevereiniteit en maatschappelijk contract; het biedt ons leerzame peilingen van de achtergronden van de verschillende revoluties in en buiten Europa.

Toch moeten we vaststellen dat het te eenzijdig uitgedrukt is wanneer dr. Sap het calvinisme als wegbereider van de revolutie ten tonele voert. Al heeft het calvinisme tot op zekere hoogte een "democratische" inslag, gezien de gelijkheid van alle mensen voor God, ook vertaald in de afschaffing van het hiërarchische systeem van Rome, democratie is in de zestiende eeuw toch geheel wat anders dan democratie anno 1993. Ook Sap erkent dat laatste trouwens. Daarom is het ongenuanceerd om de (religieuze) gehjkheid voor God en de democratische gelijkheid op één Ujn te zien. Met evenveel gemak zou men het calvinisme in plaats van voorloper van de revolutie als wegbereider van het kapitalisme kunnen zien."*

Het calvinisme gaat qua naam terug naar Calvijn en deze bond de "politieke of biirgerlijke regering" aan Gods Wet (meer nog dan Luther, die de twee rijken, wereldlijk en geestelijk, toch nog te veel scheidde). Het is voluit Calvijns dat Sap het recht van de lagere magistraten erkent om zich te verzetten tegen tirannieke monarchen. Maar Calvijn erkent deze mogelijkheid alleen als uitzondering en alleen voor de overheden, niet voor het volk als zodanig. Regelis dat burgers de overheden gehoorzamen, omdat deze laatsten een "een zeer heilig ambt" bekleden, ja Gods ambt.' De overheden zijn "Gods stedehouders", bekleed met het door Sap verfoeide "droit divin".

Tirannie zendt God om de zonde en ongerechtigheid van een volk te straffen, ' zo schrijft Calvijn, maar zelfs de onrechtvaardige heersers moeten we "tot het uiterste toe" eer bewijzen/ Als wij geplunderd, beroofd en vervolgd worden, zo zegt Calvijn, laat ons eerst onze zonden gedachtig worden en bedenken "dat het ons niet toekomt zodanige kwaden te remidieeren en te beteren, maar dat wij niets anders hebben te doen dan des Heeren hulp en bijstand te verzoeken, die de harten der koningen, en de veranderingen der koninkrijken in zijn hand heeft"."

Pas daarna komt Calvijn tot de passage waarin hij de "mindere magistraten" (let wel: voor particuliere personen geldt volgens Calvijn alleen het gebod van gehoorzaamheid en geduld), de mogelijkheid en - dan ook-zelfs de plicht om de tirannieke koningen tegen te gaan. Het gaat dan om de "de vrijheid des volks".' Wanneer echter iets bevolen wordt tegen de wil van God, dan geldt voor iedereen dat dit als "nul en krachteloos" verworpen moet worden. D.J. de Groot wijst erop dat de auteurs na Calvijn de neiging hadden om het natuurrecht te beschouwen als een eigen bron, waardoor het gevaarlijk is geworden in de tijd van de Verlichting toen men het natuurrecht verzelfstandigde en tot een bron van het staatsrecht maakte.'"

DESTRUCTIEF

Sap faalt in de peiling van de destructieve gevolgen van het begrip volkssoevereiniteit. Hij beziet dit begrip teveel door de bril van de calvinistische monarchomachen en mist de anti-christelijke toonzetting van dit begrip zoals dat in de tijd na de Franse Revolutie gestalte kreeg. Als het over het standpunt van deze latere calvinisten gaat, vallen er best wel positieve dingen van te zeggen. Het recht van verzet was in de Hugenotenstrijd èn in de Nederlandse Opstand erkend en in praktijk gebracht. Juist ter wille van de vrijheid van godsdienst en geweten kon deze opstand gerechtvaardigd worden.

Maar het gaat te ver wanneer men, zoals Sap doet, maatschappelijk contract en de oudtestamentische verbondsgedachte op één lijn ziet. De Groot hierover: "De kloof, die de staatsrechtelijke gedachten van deze overtuigde Calvinisten scheidt van de revolutionaire leer der volkssoevereiniteit, is breed en diep"." De monarchomachen waren volgens Groot niet verklaarde tegenstanders van de monarchale regeringsvorm of overtuigde republikeinen. Zij bestreden niet het wettig gezag van de overheid, maar wilden dit juist gehandhaafd zien overeenkomstig Gods normen. Zij bestreden met andere woorden niet de monarchie als zodanig maar de (tirannieke) monarch.

Tussen het (oudtestamentisch) verbond en maatschappelijk contract zit de autonome mens van de Verlichting en de Franse Revolutie. Die komen we bij Sap niet tegen. Daarom kan hij de lijnen tussen calvinisme en revolutie zo vlot trekken. Sap beschouwt het calvinisme zoals dat zich in de loop van de historie heeft ontwikkeld als "benepen", omdat het de Franse Revolutie zo negatief heeft bejegend. Maar juist vanwege de onderliggende grond van menselijke zelfvergoding en opstand tegen God, zoals die in de Franse Revolutie zich openbaarde, hebben mensen als Bilderdijk en Groen van Prinsterer zich tegen "de Godslasterlijke en hersenschimmige afgod van volksmajesteit" (Bilderdijk) en "Volksvergoding" (Groen) gekeerd, omdat het hier huns inziens ging om het product van een humanistisch en rationalistisch staatsdenken dat op vijandige voet stond tegenover de openbaring en de geschiedenis.'^

In de anti-revolutionaire traditie zijn overigens de accenten wel verschillend gelegd. Bilderdijk kwam op voor een sterk monarchaal gezag en achtte rechten van onderdanen en scheiding van machten ondenkbaar. Hij reageerde hiermee op de voor hem verwerpelijke aristocratische regentenregering (verworden tot een oligarchie) en de democratische patriotten-beweging.'' Groen was evenzeer gekeerd tegen de revolutionaire theorie van de volkssoevereiniteit, product als ze zijns inziens was van een "filosofisch staatsrecht". Maar hij leerde wel een monarchie getemperd door het parlement.'* Als Sap spreekt over de democratische rechtsstaat (zie de ondertitel van zijn boek), dan moeten we op dit punt naar Groen verwijzen als deze opmerkt dat de rechtsstaat gekenmerkt behoort te zijn door de "heilrijke vereeniging van gezag en vrijheid". Het gaat om beiden, in een evenwichtige ver­ houding. De Heilige Schrift bevat de grondslagen van recht en zedelijkheid, gezag en vrijheid.'*

Het was juist in zijn Brusselse periode van woelingen rond de Belgische opstand dat Groen een beslissend keerpunt beleefde. "Toen zijn hem de schellen van de ogen gevallen voor de eigenlijke werking van de theorieën van de Franse Revolutie. Hij deed ineens de dramatische ontdekking de dramatische ontdekking welk een anti-christelijke macht daarachter schuil ging"."" Maar beiden, Bilderdijk en Groen van Prinsterer vonden elkaar in een werkelijke anti-Revolutionaire gezindheid, waarvan Sap nu klaagt, dat het calvinisme ons opgezadeld heeft met "dat gezagsgetrouwe imago, op het hypocriete af"."

CALVINISTEN INTOLERANT?

Het is onjuist wanneer Sap spreekt van "de intolerantie van vele calvinisten". Daarmee bedoelt hij dat de calvinisten zijns inziens een te sterk accent op de reUgieuze plicht van de calvinistische overheid legde, ten koste van de tolerantie. Hotman onderscheidde zich volgens Sap daarin echter gunstig, omdat diens constitutionele theorie en vrijheidsliefde zowel rooms-katholieken als protestanten wilde aanspreken. "Het voordeel van zijn historische methode is dat de Franco-Gallia ons vandaag meer aanspreekt dan de meer theocratische betogen van Calvijn, Beza en Knox" (WR 128).

De voorkeur van Sap gaat meer uit naar de democratische dan de theocratische lijn van het calvinisme. Op verschillende plaatsen kritiseert Sap het feit dat de calvinisten wel aan de eigen groep godsdienstvrijheid opeisten, terwijl men het andersdenkenden zou misgunnen. Hij spreekt zelfs van "tirannie" in Geneve. De theocratische roeping van de overheid wordt amper gehonoreerd. We kunnen ons oor dan echter beter te luister leggen bij Calvijn die stelt "dat er geen burgerlijke regering gelukkig kan worden opgericht en bevestigd, tenzij dat men eerst en vooral zorge voor de godsdienstigheid"."*

De dissertatie van Sap geeft ons al met al genoeg stof tot overdenken. Het plaatst ons voor de hoofdvragen van democratie, volkssoevereiniteit en taak en roeping van de overheid. Ds. Kersten beriep zich tijdens de algemene beschouwingen van 1929 op de bekende passage in de Institutie waarin Calvijn zijn voorkeur uitspreekt voor een aristocratische regering, omdat de koningen zo vaak misbruik maakten van hun macht. Maar, zo vervolgt ds. Kersten, revolutionairen hoeven zich niet te vrolijk te maken, want "Calvijn heeft scherp tegen de revolutionaire beginselen gestreden".

Op grond van deze passage uit Calvijn stelt ds. Kersten "dat geen despotische Regeering te zoeken zij, doch een Regeering, die overleg pleegt met het mondig gewordend) volk. Dat overleg nu wordt gevoerd met de Staten-Generaal. Ik ben dus voor het behoud van het parlementaire stelsel en verwerp met het despotisme een volksregering. Het volk is niet soeverein en de Overheid regeert niet bij de gratie van het volk, maar bij de gratie Gods"." Me dunkt een duidelijke stellingname, die wel een verdere uitwerking behoeft naar deze tijd toe. Het volk regeert via het parlement mee, zo zit ons stelsel in elkaar, maar het is tegenwoordig een kwalijke zaak dat de van Gods Woord vervreemde opvattingen van het volk vervolgens leidraad van de overheid (en vaak ook van de rechterlijke macht) worden. In die zin kunnen we anno 1993 nog steeds bij Calvijn te rade gaan wat de hoge geestelijke roeping van de burgerlijke regering betreft.

NOTEN:


1. Zijn proefschrift luidt Wegbereiders der revolutie. Calvinisme en de strijd om de de cratische rechtsstaat, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1993; 440 blz.; prijs 89 gulden. In het vervolg wordt dit boek geciteerd onder de afkorting WR.

2. I. Calvijn, Institutie, IV, 20, 31.

3. "Hoe anders, hoe radicaler nu echter toch Beza", schrijft A. A. van Schelven in zijn Het Calvinisme gedurende zijn bloeitijd. Geneve. Frankrijk, Amsterdam, 1943, p. 84.

4. R. H. Tawney, Religie en de opkomst van het kapitalisme, Nijmegen, 1979, blz. 93 e.v.

5. J. Calvijn, Institutie, IV, 20, 6.

6. ]. Calvijn, a.w., 20, 25.

7. ]. Calvijn, a.w., 20, 29.

8. J. Calvijn, a.w., 20, 29.

9. J. Calvijn, fl.iü., 20, 31.

10. D.J. de Groot, De Reformatie en de staatkunde, Franeker, 1955, p. 112.

11. D.J. de Groot, fl.a; ., p. 244.

12. Het is opvallend dat de promotor van Sap, H.E.S. Woldring, in zijn De Franse Revolutie. Een aktuele uitdaging, op grond van inzichten in maatschappelijke processen pleit voor een "ontdemonisering" van de Franse Revolutie (p. 173). In de leus van de revolutie "vrijheid, gelijkheid en broederschap" schuilt volgens hem geen enkel kwaad.

13. W. van der Zwaag, Willem Büderdijk. Vader van het Réveil, Houten, 1992, p. 232.

14. J.L. van Essen, Een ziel van vuur. Opstellen over Groen van Prinsterer en zijn omgeving, Leiden, 1992, p. 15.

15. Een staatsman ter navolging. Groen van Prinsterer herdacht, Den Haag, 1976, p. 86.

16. J.W. Kirpestein, Groen van Prinsterer als belijder van Kerk en Staat in de negentiende eeuw. Leiden, 1993, p. 37.

17. Trouw, 26-6-1993.

18. J. Calvijn, Institutie, IV, 20, 9. Deze passage is door ds. Kersten aangehaald tijdens een parlementaire redevoering in 1924. Zie Vooroorlogse SGP-geschriften (uitgave ds. Kersten en ds. Zandt serie), deel I, Den Haag, 1986, p. 92.

19. Vooroorlogsche SGP-geschriften, deel II, Den Haag, 1986, 176.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1993

Zicht | 44 Pagina's

Calvinisme: geen wegbereider van de revolutie

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1993

Zicht | 44 Pagina's