Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Laissez-faire" of "laissez-fleurir"? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Laissez-faire" of "laissez-fleurir"? (I)

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opvattingen van christelijke politieke partijen over de aard en taak van de overheid

1.0 INLEIDING

Onlangs is de SGP-nota over de aard en omvang van de overheidstaak verschenen. De titel maakt reeds duidelijk wat volgens de SGP het beste 'Leitmotiv' voor de overheid is: Dienstbaar tot gerechtigheid te zijn. In twee artikelen wil ik deze nota op belangrijke punten vergelijken' met publikaties over dit onderwerp die het CDA, GPV en de RPF het licht hebben doen zien.'

Beperking tot de 'confessionele politiek' houdt in dat niet onaanzienlijke pennevruchten van bijvoorbeeld de PvdA {Schuivende panelen) en de VVD {Liberalisme, een speurtocht naar de filosofische grondslagenen Een kansvolle toekomst) onbesproken blijven. De geplande omvang van dit artikel dwingt tot meer beperkingen. Ik zal vooral ingaan op de opvattingen ten aanzien van de samenleving, aard van de overheid, taak van de overheid en begrenzing van de overheidstaak. Aan 'hèt' discussiepunt tussen de christelijke partijen kan uiteraard niet voorbijgegaan worden. Vandaar dat ook de verhouding tussen geloof en politiek, respectievelijk kerk en staat, aan bod komt. Het zal blijken dat de vier christelijke partijen verschillend denken over de taak die de overheid heeft ten aanzien van de religie.

De standpunten die de 'christelijke vier' innemen ten aanzien van actuele vraagstukken inzake decentralisatie en reorganisatie van het binnenlands bestuur zouden de doorwerking van de verschillende opvattingen in de politieke praktijk kunnen demonstreren. Helaas is daarvoor niet de ruimte en komt deze kant van de zaak hoogstens zijdelings aan de orde.

1.1 SCHETS ONTWIKKELING OVERHEIDSTAAK

De omvang van de taak van de overheid aan het einde van de twintigste eeuw heeft sterk te maken met de ontwikkelingen van de laatste eeuwen. Door de ontwikkehngen in wetenschap en maatschappij, alsmede de daarmee samenhangende staatkundige veranderingen, werd de samenleving een steeds complexer geheel. De greep van de overheid op de samenleving moest noodgedwongen steeds groter worden, wilde zij het recht handhaven. We zien de ontwikkeling van 'nachtwakersstaat' via 'sociale rechtsstaat' naar 'verzorgingsstaat'.

De verzorgingsstaat bereikte in de jaren zeventig zijn hoogtepunt. In het begin van de jaren tachtig werd duidelijk dat 'bomen niet tot in de hemel ktmnen groeien'. De verzorgingsstaat bleek onbetaalbaar. De toegenomen omvang van de taken die de overheid op zich genomen heeft en de daarmee gepaard gaande toename van de complexiteit van die taken, maken dat de overheid de greep op haar eigen beleid verliest. Daarmee is de onbeheersbaarheid van de verzorgingsstaat gedemonstreerd. De roep om deregulering en privatisering bevestigt dit. De overheidstaak staat thans zowel qua omvang als qua aard ter discussie.'

1.2 DIENSTBAAR TOT GERECHTIGHEID

Aan de gedachtenwisseling daaromtrent wil de SGP meedoen. Een bewijs daarvan vormt de thans op tafel liggende nota. Ik veroorloof mij enkele opmerkingen over dit interessante boekwerkje van 125 pagina's. Tenslotte kan geen enkele SGP'er er omheen. Voor het eerst (in het vijfenzeventig jarig bestaan van de SGP) staat een betoog op papier waarin staatkundig gereformeerden hun visie op de aard en de omvang van de overheidstaak onder woorden brengen. Blikt het jubileumboek Van Goedertierenheid en Trouw vooral terug op het verleden van de partij, deze publikatie biedt een visie op een wezenlijk politiek issue waarmee de SGP de toekomst in kan. Deo volente.

Het laatste hoofdstuk geeft een concretisering van de overheidstaak per beleidsterrein. Het is volgens mij uiterst instructief voor gemeenteraadsleden die in de komende maanden hun verkiezingsprogramma moeten schrijven. In een korte schets wordt in hoofdlijn aangegeven wat de SGP-visie terzake is. Een 'destillaat' van dit hoofdstuk, aangevuld met lokale en regionale actiepunten lijkt mij een aardig 'recept' voor een gemeenteprogram.

1.3 KORT COMMENTAAR

Uiteraard heb ik hier en daar mijn kritisch commentaar. Om te beginnen bij de economische paragraaf. Graag zag ik geconcretiseerd op welke punten de uitkomsten van de vrije-marktconcurrentie correctie behoeven. Ook mis ik een aanduiding dat het hoog tijd wordt ethiek en economie op elkaar te betrekken, want in die richting ligt een uitweg om ook in het economisch beleid de gerechtigheidsnorm te kunnen betrachten. Dat de doorwerking van de gereformeerde beginselen in de samenleving bereikt wordt via onderwijsinstellingen van eigen signatuur^, vermag ik niet in te zien. Het behoeft op z'n minst nadere uitleg, gezien de 'aderlating' van het protestants-christelijk onderwijs en het toenemend in zichzelf gekeerde karakter van sommige reformatorische instellingen. De paragraaf 'natuur en milieu' doet bij mij de hoop gloren dat de SGP een voortrekkersrol gaat vervullen om de gewenste trendbreuk te realiseren.*" Terecht wordt commercialisering van de media niet juist geacht, ook al zou dat een doelmatiger" functioneren bewerkstelligen. Als de massa gaat bepalen wat de media moeten uitzenden, daalt het niveau haast tot op dat van het dierlijk cultuurbarbarisme.

1.4 RELIGIE: HET HART VAN DE ZAAK

Bewust noem ik dit laatste voorbeeld, omdat ook hier het evidente van ethiek en religie zich op de voorgrond dringt. Maar al te vaak wordt volstaan met een financieel 'kosten-baten'-plaatje. Wat het meest oplevert of het minst kost, dat zal de gemeenschap goed doen.

Dienstbaar tot gerechtigheid benadrukt dat het publieke terrein nooit neutraal is. Daar komt niemand onderuit. Wanneer een bestuurder beleid maakt, doet hij ethisch - uiteindelijk religieus - gekwalificeerde keuzen. Of hij dat nu wel of niet vindt, al of niet wil! SGP-politici moeten van dit punt doordrongen zijn en hier in de politieke discussies ook op gespitst zijn. In dit verband wijs ik op de niet aflatende strijd van Groen van Prinsterer tegen de verzwegen vooronderstelling van het liberalisme in zijn dagen. Men schermde met het begrip 'neutraliteit', maar die aanname van een neutrale houding was zelf vooronderstelling. Groen wilde waken voor een verdoezeling van de beginsel-discussie en toonde aan dat men een positie gekozen had die onverenigbaar was met het christelijk geloof. Het is onwaarachtig als christen-politici buiten de publieke discussie worden verklaard omdat zij met bijbelse normen willen rekenen. De universele geldingskracht van Gods Wet zet bij velen de stekels overeind. Dat alléén om Jezus Christus' wil in het onderhouden van de geboden des Heeren grote loon ligt, wil er bij hen niet in. Zeker niet wanneer de norm haaks' staat op de publieke opinie.

1.5 HOE VERDER?

De nota vraagt op de punten van theocratie en gewetensvrijheid om een vervolg. Wanneer gezegd wordt dat de overheid de ware religie dient te bevorderen en te beschermen en de valse religie uit het openbare leven wil weren, vraagt iedere buitenstaander welke religie bedoeld wordt. In zijn ogen is het uiteindelijk zo dat - ondanks de theoretische nevenschikking van kerk en staat - in de theocratische praktijk de kerk bepaalt wat op religieus terrein toelaatbaar is en wat geweerd moet worden. De SGP dient ook grondig na te gaan welke consequenties het heeft dat zij zich in dezen op een kerkelijk belijdenisgeschrift, met name art. 36 NGB, beroept'". De nota stelt vast dat de overheidstaak ten aanzien van de religie is beperkt tot het openbare leven. De persoonlijke levenssfeer van burgers (de gewetensvrijheid) moet te allen tijde gerespecteerd worden. Deze algemene afgrenzing vraagt om een verdere uitwerking, temeer omdat dit specifiek staatkundig gereformeerde standpunten betreft. Intussen heb ik begrepen dat een dergelijk vervolg er komt".

2.0 AANPAK

Een vergelijking van standpunten die de vier christelijke politieke partijen innemen, structureer ik aan de hand van vijf thema's. Achtereenvolgens geef ik in het eerste artikel weer wat CDA, GPV, RPF en SGP stellen ten aanzien van:

* de aard van de overheid (par. 2.1);

* de kern van de overheidstaak (par. 2.2);

* de concretisering, invulling van die kern (par. 2.3).

Het tweede artikel gaat met name in op:

* de verhouding kerk en staat, resp. geloof en politiek, en wat de taak is van de overheid ten aanzien van de religie (par 2.4);

* de visie op de maatschappij en ordeningsprincipes die zij daarbij hanteren en de verhouding tussen staat en maatschappij (par. 2.5).

Per deelonderwerp passeren de politieke partijen in volgorde van grootte'^ de revue. Waar nodig geef in het kort de visies afzonderlijk weer. In sommige gevallen volsta ik met een korte samenvatting. Het doel van deze exercitie is de belangrijkste overeenkomsten en verschillen op te sporen. Terwille van de inzichtelijkheid geef ik de verschillende standpunten in een overzicht weer. Ik sluit af met een conclusie op hoofdlijnen.

2.1 HET KARAKTER VAN DE OVERHEID

Het CDA ziet de overheid als een instituut dat recht met gezag tot gelding moet brengen. In het rapport Publieke gerechtigheid wordt nergens de overheid expliciet 'dienares van God' genoemd, hoewel deze typering in het Program van Uitgangspunten van het CDA wel te vinden is.

De SGP, het GPV en de RPF definiëren in de genoemde publikaties de overheid als Gods dienares. Het (overheids)gezag is door God ingesteld om het onrecht te beteugelen en het recht te handhaven, dit in het belang van de burgers. Het karakter van het overheidsgezag wordt door alle partijen juridisch gekwalificeerd. Met haar gezag dient zij het recht te bestellen.

De idee van de volkssoevereiniteit wordt door de christelijke partijen verworpen. Het gezag van de overheid komt niet van het volk en heeft daardoor een begrensd karakter. Het is beperkt tot het publieke leven.

2.2 PUBLIEKE GERECHTIGHEID: HET LEIDEND BEGINSEL

De titel van het lijvige CDA-boekwerk geeft aan dat de overheidstaak door haar wordt gevat onder de noemer publieke gerechtigheid. Dat is het identiteitsbepalende beginsel voor de overheid. Het vraagt van haar om publieke voorwaarden te scheppen, die de mensen en hun maatschappelijke verbanden nodig hebben om hun verantwoordelijkheid naar de normen van rentmeesterschap en solidariteit gestalte te geven".

Bij de definiëring van de overheidstaak neemt de SGP het begrip gerechtigheid als leidend beginsel. In het bijbelse spreken over de overheidstaak staat immers gerechtigheid centraal. Daarbij heeft de overheid zich te beperken tot de publieke aspecten van het samenleven. Het gaat om publieke gerechtigheid. Het doen van recht en gerechtigheid is het fundamentele uitgangspunt voor de taak van de overheid".

In GPV-kring wordt de overheidstaak tweeledig opgevat. De overheid heeft in de eerste plaats een taak tot handhaving van de rechtsorde. Eén van de centrale taken die de Bijbel aan de overheid toewijst, is het handhaven van het recht, de bescherming van het goede tegen het kwaad. Dit wil niet zeggen dat de overheid er slechts vanwege het kwade is. Zij dient ook (in de tweede plaats) uitvoering te geven aan de cultuuropdracht. Een samenleving met een zekere complexiteit vraagt om coördinerende activiteiten die niet gericht behoeven te zijn op het tegengaan van het kwaad. De taak van de overheid is begrensd omdat zij niet soeverein is in de strikte zin van het woord. De overheid staat in dienst van God. Dat betekent dat zij geen absolute zeggenschap heeft. Het houdt wel in dat zij gehoorzaamd moet worden waar zij zeggenschap heeft. De overheidstaak is beperkt tot de openbare samenleving".

De RPF duidt de kerntaak van de overheid als Gods gerechtigheid in de samenleving te dienen en te bevorderen door wetten uit te vaardigen en overeenkomstig de wetgeving recht te spreken. Deze gerechtigheid wordt nader gedefinieerd als publieke gerechtigheid. De taak van de overheid is beperkt tot het openbare of publieke terrein. Het is van belang dat de overheid in het uitoefenen van haar taak halt houdt voor de eigen verantwoordelijkheid van burgers en hun verbanden''.

PUBLIEKE GERECHTIGHEID ALS GEMENE DELER

Een opmerkelijke overeenkomst is dat alle vier partijen de kerntaak van de overheid aanduiden als het handhaven en stimuleren van de publieke gerechtigheid. De overheidstaak is beperkt tot de openbare samenleving.

Zij betracht de handhaving van het recht, dat is het goede bevorderen en het kwaad bestrijden. In GPV-kring is wel verzet geuit tegen de typering 'publieke gerechtigheid'. De invulling die het GPV geeft aan de omschrijving 'rechtshandhaving en cultuurarbeid' komt vrij dicht bij hetgeen SGP en RPF bedoelen met publieke gerechtigheid. De kern daarvan is dat de overheid in haar beleid de eer van God beoogt.

2.3 CONCRETISERING OVERHEIDSTAAK

In samenhang met de kernbegrippen van gespreide verantwoordelijkheid, rentmeesterschap en solidariteit krijgt de norm van publieke gerechtigheid contouren. Het CDA-rapport constateert dat deze norm drie dimensies heeft. Dat zijn het waarborgkarakter, het aanspraak-en normerend karakter.

Het waarborgkarakter hangt nauw samen met het beginsel van gespreide verantwoordehjkheid. De rechtspositie van burgers en hun verbanden ten opzichte van publieke gezagsorganen moet hierdoor gewaarborgd worden. Het aanspraakkarakter geeft burgers het recht de overheid aan te spreken op bescherming die zij moet verlenen. Het gaat hier om de bescherming van de rechtsorde, het handhaven van vrede, ervoor zorgdragen dat burgers en hun instellingen kunnen functioneren (randvoorwaarden, bijv. infrastructuur) en de verantwoordelijkheid voor de bestaanszekerheid van burgers. Het normerend karakter doelt op de plicht van de overheid ervoor zorg te dragen dat in het onderlinge verkeer van burgers de rechtvaardigheid wordt betracht.

Volgens de christen-democratie is de taak van de overheid:

* de eigen verantwoordelijkheid van burgers en hun onderscheiden verbanden te respecteren en te beschermen;

* de rechtsorde te handhaven en mee te helpen de internationale rechtsorde op te bouwen;

* de materiële voorwaarden te garanderen waarbinnen burgers en hun verbanden hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken;

* de verschillende en mogelijk botsende gerechtvaardigde belangen te harmoniseren naar de maatstaf van het recht en

* daarbij zodanig te werk gaan dat burgers en maatschappelijke verbanden zoveel mogelijk zelf de gevolgen van hun handelen voor de naaste en voor het natuurlijk leefmilieu in hun gedrag verdisconteren''.

De SGP wil bij de invulling van het begrip publieke gerechtigheid het bijbelse uitgangspunt van recht en gerechtigheid niet uit het oog verliezen. Dat is te vinden in de Wet van God. Recht doen is God liefhebben en Hem de eer geven. Hij heeft daar recht op. Tegelijk vraagt God dat wij de medemens en de schepping recht doen. Bijbels gezien heeft de overheid de zorg voor de onderhouding en handhaving van Gods geboden'".

De overheidstaak wordt in de nota" als volgt geconcretiseerd:

* De overheid heeft een voorwaardenscheppende taak ten aanzien van de ware religie. Zij dient deze te handhaven en te bevorderen. Verschijnselen die dit frustreren, voor zover deze publiek zijn, heeft de overheid te weren. Wanneer op evidente wijze geestelijke aspecten verbonden zijn aan andere sectoren van de overheidstaak dan heeft de overheid daarin ook een taak. Zij heeft dus eveneens een voorwaarden-scheppende rol ten aanzien van de geestelijke verzorging in leger, penitentiaire inrichtingen, de gezondheidszorg en andere.

* De overheidstaak ten aanzien van religie heeft een ethische dimensie. De overheid heeft dan ook een voorwaarden-scheppende rol ten aanzien van christelijk-ethisch handelen. Dit heeft consequenties voor de gezondheidszorg, het cultuurbeleid en alle beleidssectoren waar een christelijke huwelijksethiek mee gemoeid is (justitie, sociale zaken e.a.).

* Er zijn gebieden waarop behartiging van taken exclusief door de overheid dient te geschieden. Dit zijn de terreinen van justitie, defensie, buitenlands beleid, de infrastructuur (grotendeels) en de ordening van de schaarse ruimte en (in sterke mate) het milieubeleid.

* Terreinen waarop de overheid ten dele een taak te vervullen heeft, zijn het onderwijs en verder het gehele terrein waarop de overheid als schild der zwakken zorg draagt voor materiële en sommige immateriële bestaansvloeren (volkshuisvesting, volksgezondheid, welzijn, sociale zaken, economische zaken).

De GPV-visie op de overheidstaak geeft Veling als volgt beknopt weer. In de eerste plaats heeft de overheid een taak tot handhaving van de rechtsorde. De overheid moet:

* mensen beschermen tegen bedreigingen door anderen;

* regels handhaven die het samenleven en samenwerken van mensen bevorderen;

* waken tegen grove openbare schending van Gods wet, ook wanneer daarvan geen mensen (direct) het slachtoffer zijn^".

Verder dient de overheid uitvoering te geven aan de 'cultuuropdracht'. In deze cultuurtaak van de overheid liggen vijf elementen:

* het beschermen van mensen en organisaties om hen de ruimte te geven hun aandeel in de uitvoering van de cultuurtaak te leveren;

* ervoor zorgen dat cultuurarbeid mogelijk is wanneer dat de krachten van particulieren te boven gaat of wanneer dat zo belangrijk is dat de overheid het risico niet kan nemen dat het door nalatigheid van anderen niet of gebrekkig vervuld zou worden (hierbij valt te denken aan de verzorging van infrastructuur en subsidiëring van het onderwijs);

* het op elkaar afstemmen van de activiteiten van burgers en hun organisaties, bijvoorbeeld door regelingen;

* het stimuleren van cultuurarbeid, onder verwijzing naar de opdracht voor mensen om God te eren;

* bij nalatigheid of gebrek aan mogelijkheden van anderen zelf uitvoeren van activiteiten die voor de ontwikkeling van maatschappij nodig zijn (bijvoorbeeld de sanering van het milieu)^'.

Volgens de RPF wordt de inhoud van het begrip publieke gerechtigheid normatief bepaald door de Godsopenbaring. Gerechtigheidspolitiek draagt een integraal karakter. Zij omvat behalve het tegengaan van onrecht ook het opkomen voor het zwakke en het ontwikkelen van infrastructuur in de samenleving. Samenvattend wordt de overheidstaak als volgt gedefinieerd.^

* het zijn van een schild voor de zwakken;

* het bevorderen van recht en gerechtigheid en derhalve het bestrijden van onrecht;

* het ontwikkelen van 'infrastructuur' opdat andere verbanden zich naar hun eigen aard kunnen ontwikkelen en zo tot hun recht kunnen komen;

* zonodig het (tijdelijk) waarnemen van taken van andere maatschappelijke verbanden wanneer de infrastructuur onvoldoende blijkt.

VIER MAAL ÉÉN IS ÉÉN MAAL VIER?

Uit het voorgaande blijkt dat de kernnoHe van publieke gerechtigheid of rechtshandhaving verschillend wordt uitgewerkt. Het CDA-rapport koppelt in zijn opvatting gerechtigheid los van de bijbelse gerechtigheid. Gods Wet is voor de overheid niet de norm waaraan zij haar handelen en taakuitoefening zal toetsen. Voor SGP, GPV en RPF ligt dit duidelijk anders.

Een meer uitgebreide bespreking van de verschillen en overeenkomsten bespreek ik in het tweede artikel. Ik volsta thans met te wijzen op de meest in het oog springende overeenkomsten. De overheid dient:

* het recht te bevorderen en onrecht te bestrijden;

* een schild voor de zwakken te zijn;

* de infrastructuur te verzorgen/randvoorwaarden te scheppen;

* de eigen verantwoordeUjkheid van de burgers te respecteren.

NOTEN


1. In volgorde van verschijning zijn dat: De dienst van de overheid; Een vrije kerk, een vrije staat (GPV); Publieke gerechtigheid (CDA); Een zelfstandige overheid in een sterke samenleving (GPV) en Reformatorische staatsvisie (RPF).

2. De concretisering van de visie van het CDA in Herstelde verantwoordelijkheid. Discussienota over de kerntaken van de overheid, 's-Gravenhage 1991, heb ik helaas niet in de beoordeling mee kunnen nemen. De basis voor deze artikelen is een werkstuk met dezelfde titel dat ik in 1992 schreef bij de vakgroep Publiekrecht van de FEW/EUR.

3. H.F. Massink e.a.. Dienstbaar tot gerechtigheid. SGP-visie op de aard en omvang van de overheidstaak, Utrecht 1993, p. 13.

4. Idem, p. 118.

5. Idem, p. 114

6. Idem, p. 117

7. Idem, p. 122. De nota spreekt hier abusieveüjk van doeltreffender.

8. Ik ontleen dit voorbeeld aan: J.W. Kirpestein, Groen van Prinsterer als belijder van Kerk en Staat in de negentiende eeuw. Leiden 1993, p. 27.

9. Norm komt van het latijnse woord 'norma', dat winkelhaak betekent.

10. Het valt buiten het bestek van dit artikel hier verder op in te gaan. In de discussie hierover worden diverse interpretaties van art. 36 NGB gegeven. De uitleg die prof. M. Kuiper geeft in zijn bijdrage 21 woorden teveel? aan de bundel Op twee gedachten, Utrecht 1991, pp. 88-98, doet geen recht aan de intentie van de opsteller Guido de Brés. Anderzijds gaat het ook niet aan de SGP intolerantie te verwijten op grond van het vasthouden aan het onverkorte artikel. Zo wijst H.A. Hofman erop dat de Dordtse Synode, in reactie op het verzoek van de Remonstranten om vrijgeleide, stelde dat zon verzoek niet gedaan behoefde te worden omdat "de constitutie of gelegenheid des lands zodanig is, dat niemand behoeft te vrezen dat hem vanwege zijn gezindheid in 't stuk der Religie enige overlast zal geschieden ", in: Sporen in de schemer. Contouren van gereformeerd bestaan op de drempel van de lie eeuw, Utrecht 1992, p. 191.

11. De Guido de Brèsstichting werkt thans aan publikaties over de onderwerpen theocratie en gewetensvrijheid.

12. Volgens de uitslag van de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, september 1989.

13. WetenschappeHjk instituut voor het CDA, Publieke gerechtigheid. Een christen-democratische visie op de rol van de overheid in de samenleving, Houten 1990, p. 11, 134 en 337; verder aangehaald als: CDA-rapport. Voor een bespreking hiervan: W. Aalders, Er staat geschreven en er is geschied, in: Christen-democratische verkenningen 1991-8, pp 302-312.

14 Massink e.a., o.c, p. 77.

15. K. Veling, De dienst van de overheid. Aard en grenzen van de overheidstaak, uitg. Groen van Prinsterer Stichting, Barneveld 1987, p. 37-38.

16. A. Rouvoet, Reformatorische staatsvisie. De RPF en het ambt van de overheid, uit. Mamix van St. Aldegonde Stichting, Nunspeet 1992, p. 85-87 en 185.

17. CDA-rapport, p. 116-135

18. Massink e.a., o.c, p. 33

19. idem, p. 96-97

20. Veling, o.c, p. 52-53

21. idem, p. 56

22. Zie Rouvoet, o.c, p. 95.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1993

Zicht | 44 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1993

Zicht | 44 Pagina's