Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Laissez-faire" of "Laissez-fleurir"? (II en slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Laissez-faire" of "Laissez-fleurir"? (II en slot)

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bezinning

Opvattingen van christelijke politieke partijen over de aard en taak van de overheid

INLEIDING

In dit vervolgartikel over de visies van de vier christelijke politieke partijen op de aard en taak van de overheid wordt ingegaan op de volgende thema's: * de verhouding kerk en staat, resp. geloof en politiek, alsmede wat de taak van de overheid is ten aanzien van de relige (par. 2.4);

* de visies op de maatschappij, de ordeningsprincipes die de politieke partijen daarbij hanteren en de verhouding tussen staat en maatschappij (par. 2.5).

In de conclusie noem ik de belangrijkste overeenkomsten (par. 3.1), verschillen en eigenaardigheden (par. 3.2). Uit de inventarisatie blijkt dat het in de hedendaagse politiek aankomt op de tegenstelUng tussen het christelijk geloof en allerlei andere soorten van (on)geloof. Daarnaast volgt uit de gemaakte analyse dat een inhoudelijke gedachtenwisseling tussen SGP, GPV en RPF, vooreerst gericht op onderlinge samenwerking, kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van de christelijke politiek (par. 3.3). Dit artikel sluit af met een uitleiding (par. 4.0).

2.4 RELIGIE, VERHOUDING KERK EN STAAT

Het CDA wil niets weten van een scheiding van geloof en politiek. Deze scheiding strijkt de christendemocratie tegen de haren in'. De vraag is echter of de christelijke boodschap richtlijnen levert waar politici mee uit de voeten kunnen. Het CDA wil het Evangelie hanteren als inspiratiebron. De bijbelse boodschap richt zich op het hart van de mens. De gerechtigheid die de overheid heeft te betrachten ligt in de lijn van de bijbelse gerechtigheid, maar is veel beperkter. Deze kan nooit meer zijn dan het creëren van de voorwaarden voor de totstandkoming van de bijbelse gerechtigheid. Dit omdat de gerechtigheid die de Bijbel eist een zaak van geloof is en het hart van de mens raakt^. Dat geloof kan de overheid onmogelijk afdwingen. Daarom heeft de publieke gerechtigheid, die de overheid moet betrachten, een essentiële, maar beperkte reikwijdte. Het hemelse rijk van God valt daarom niet op aarde door de overheid te realiseren. Het hoogste recht verwordt dan tot onrecht, omdat het staatsgezag in dat geval grenzen overschrijdt. De overheid dient zich ten opzichte van de verschillende religies indifferent op te stellen. Het CDA staat een scheiding van kerk en staat voor. leder heeft een eigen mandaat.

De SGP wil in haar denken over kerk en staat aan de theocratische gedachte vasthouden. Hierin worden kerk en staat wel van elkaar onderscheiden, maar niet gescheiden. Er is sprake van een 'band' tussen beide. De overheid kan in haar handelen niet neutraal zijn. Zij !s het daarom evenmin, ook al wordt gezegd van wel. Dit geldt ook ten aanzien van de religie. De SGP wijst erop dat de overheid in dezen gebonden is aan de beide tafels van Gods Wet en derhalve hierin ook de gerechtigheid te betrachten heeft. Daarom heeft zij zorg te dragen voor naleving van de Decaloog in het publieke leven'.

Het GPV acht de overheid gebonden aan Gods wet. Toch staat deze partij geen theocratie (vermenging van geestelijke en burgerlijke regering) voor. Een scheiding van kerk en staat acht zij juist, omdat beider doeleinden verschillend zijn. Het GPV staat ook een grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van godsdienst voor*.

De RPF ziet kerk en staat als nevengeschikte verbanden met elk een eigen ambt en gezag die niet tot elkaar te herleiden zijn. Een "theocratie" (waarbij de kerk over de staat heerst of andersom) past niet in de reformatorische staatsvisie en is een miskenning en vermenging van beide ambten. Een theocratie, in die zin dat gestreefd wordt het Woord van God in zowel kerk als staat te laten heersen, staat de RPF wel voor. Dit ziet dan op de 'gezindheid' van de overheid. In de lijn van dit standpunt ziet zij de 'neutrale' overheid als een fictie'.

DIFFERENTIATIES

De in par. 2.3" gesignaleerde tweedeling tussen het CDA en 'de rest' is hier ook aanwezig, zij het dat een nuancering van standpunten binnen het 'protestants-christelijke' kamp plaatsvindt. RPF en GPV wijzen de door de SGP voorgestane 'band tussen èn onderscheiding' van kerk en staat af. Zij vrezen dat te snel een vermenging van bevoegdheden optreedt en benadrukken de 'onderscheiding' van kerk en staat. De RPF wil wel vasthouden aan de gedachte van theocratie terwijl het GPV het begrip theocratie afwijst'.

De overeenkomst is dat de drie protestants-christelijke partijen de neutrale overheid afwijzen èn de "theocratie" waarin de kerk over de staat heerst (ecclesiocratie) of de staat over de kerk heerst (caesaropapie)". Verder beperken zij de taak die voor de overheid hieruit voortvloeit, tot het publieke terrein. Dit gegeven leidt tot de conclusie dat de verschillen tussen deze drie partijen minder groot zijn dan zij zich op het eerste gezicht voordoen. Het CDA onderscheidt zich duidelijker. De voorgestane scheiding van kerk en staat en de indifferentie van de overheid ten aanzien van de verschillende religies zijn consequenties van de hantering van het Evangelie als inspiratiebron en het niet accepteren van de Bijbel als richtsnoer voor het politieke handelen.

2.5 ORDENING VAN DE SAMENLEVING

Het CDA wil het beginsel van soevereiniteit in eigen kring en de subsidiariteitsidee met elkaar vervlechten tot een hechte samenlevingsvisie. Ik geef een korte uitleg van beide begrippen.

Het subsidiariteitsbeginsel past binnen het sterk hiërarchische denken in de Rooms-katholieke traditie. De lagere verbanden of gemeenschappen in de samenleving zijn volgens dit principe zelfstandige onderdelen van het staatsgeheel. Hogere, meer omvattende gemeenschappen mogen pas aanvullend (subsidiair) optreden zodra lagere verbanden niet meer zijn opgewassen tegen de eisen die hun taak stelt.

De protestantse traditie oriënteert zich met het beginsel van soevereiniteit-in-eigen-kring sterk op de kwalitatieve verschillen van samenlevingsverbanden. Op grond van hun verscheidenheid kunnen nietstatelijke organisaties" bewegingsvrijheid claimen. De soevereiniteitin-eigen-kring fungeert daardoor als buffer tegen een al te opdringerige overheid. Niet alleen de overheid is bekleed met eigen gezag, ook de andere kringen in de samenleving zijn dat. Zij gehoorzamen allen aan 'een hoog gezag in eigen boezem', aldus A. Kuyper. Hij zag in de diversiteit van de samenlevingsverbanden de Goddelijke orde weerspiegeld. Een overschrijding van de grenzen tus­ sen de verbanden is daarom alleen in uitzonderingsgevallen geoorloofd. Voor het verschillende karakter van activiteiten in de samenlevingsverbanden heeft de Rooms-katholieke traditie veel minder oog. Omdat men met name het onderscheid tussen publieke en private (rechts)handelingen minder scherp ziet, kent men vrij gemakkelijk dwingende publiekrechtehjke bevoegdheden toe aan niet-statelijke verbanden'".

Het CDA-rapport stelt dat beide beginselen niet met elkaar te verenigen zijn, maar dat beide elkaar aanvullen en corrigeren, omdat zij beiden hun tekortkomingen hebben." In de visie van het CDA wordt de samenleving opgevat als een - onderling vervlochten - conglomeraat van leefsferen met een eigen mandaat. Het CDA hecht eraan dat de juiste mate van verantwoordelijkheid gelegd wordt bij personen, maatschappelijke kringen en het politieke bestuur. Ten aanzien van de verhouding tussen overheid en maatschappij wijs ik op het 'eigene' van de CDA-opvatting. De overheid kan veel taken gezamenlijk met het particulier initiatief ter hand nemen. Veel zaken behoeft de overheid niet geheel zelfstandig te vervullen, maar kan deze samen met het maatschappelijk middenveld behartigen".

De SGP heeft in haar visie aandacht voor de verscheidenheid van de samenlevingsverbanden. Zij hebben ieder een relatieve zelfstandigheid en een eigen taakuitoefening. Tegelijkertijd wil de SGP de 'dwarsverbanden' niet uit het oog verliezen. Met de aandacht voor het 'particulier initiatief' wordt de nadruk gelegd op de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder mens ten opzichte van God en de naaste. Gewaakt moet worden voor een 'osmose' van staat en maatschappij. Het maatschappelijk middenveld mag geen verlengstuk van de overheid worden."

Het GPV wil in zijn samenlevingsvisie de notie van de verscheidenheid der samenlevingsverbanden tot uitdrukking brengen. Hoewel hierin duidelijk het beginsel van soevereiniteit-in-eigen-kring 'doorklinkt', mag het honoreren van de verscheidenheid niet leiden tot een isolering der verbanden. Ook in de openbare samenleving dient de vervulling van de cultuuropdracht die God aan de mens gaf, plaats te vinden.

De overheid mag de bepaling van haar beleid niet delegeren of delen met anderen, omdat dit een bij uitstek politieke zaak is. Wanneer vervlechtingen daartoe leiden, zijn we op de verkeerde weg. Aan particuliere organisaties kan geen dwingend gezag worden toegekend waarmee zij verplichtingen opleggen aan andere particulieren. Als instellingen of bedrijven uit de particuliere sector worden ingeschakeld bij zaken van publiek belang, moet ervoor gewaakt worden dat zij uitvoeringsorganen van de overheid worden".

De RPF heeft de meest - duidelijk - uitgesproken visie op de samenleving. Zij vat de samenleving op als 'een verzameling' naar hun aard onderscheiden, nevengeschikte ambten en verantwoordelijkhe­ den of verbanden met eigen structuurkenmerken. Binnen deze kringen of verbanden zijn - eigengeaarde - gezagsrelaties waarneembaar. De RPF keert zich tegen inbreuken op het eigen karakter van de staat of van één of meer andere maatschappelijke verbanden. Zij waarschuwt voor een verstatelijking van de maatschappij én een vermaatschappelijking van de staat. In de reformatorische visie is geen plaats voor de consensusstaat waarin de overheid zich bij de uitvoering van haar taak afhankelijk maakt van de medewerking van personen en instanties in de maatschappij'".

Concluderend stel ik vast dat de gedachte van soevereiniteit-in-eigen-kring bij alle vier partijen is terug te vinden in de aandacht voor de verscheidenheid. Het CDA voegt aan de 'soevereiniteit-in-eigen-kring' de subsidiariteitsidee complementair toe. Meer dan een aan de oppervlakte blijvende 'beginselenfusie' is het niet. Beide beginselen moeten een geduchte veer laten, want ze worden losgekoppeld van hun historische achtergrond. De SGP en het GPV achten het beginsel van soevereiniteit-in-eigen-kring te restrictief omdat de samenleving als geheel de cultuurtaak te vervullen heeft. Beide partijen willen zich niet binden aan filosofische principes die slechts indirect tot de Bijbel te herleiden zijn. De RPF-visie is het meest verwant aan het beginsel van de soevereiniteit-in-eigen-kring, zij het dat het genuanceerd en herijkt is tot het beginsel van de onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden.

De SGP, het GPV en de RPF staan een scheiding van overheid en maatschappij voor. Al is de grens tussen het publieke en private terrein niet altijd even scherp te trekken, publieke handelingen moeten publiek, voor een politiek forum, verantwoord worden. Vanuit de reformatorische politiek zet men vraagtekens bij de christen-democratische visie hieromtrent. Het is de vraag of de beginselenfusie die het CDA hanteert bij het ordenen van de samenleving voorkomt dat het maatschappelijk middenveld een verlengstuk is van de overheid'*".

3.0 SLOTCONCLUSIES

Na deze gedeeltelijke 'tour d'horizon' langs de vier christelijke partijen, rest nog het op een rij zetten van bevindingen. Het overzicht op pagina 230 kan daartoe dienstbaar zijn. Ik hecht eraan op te merken dat het schema beslist geen volledig weergave van de werkelijkheid is. Ook is niet beoogd de diverse visies in een keurslijf te duwen en bijeen te zetten. Bedacht moet worden dat subtiele nuanceringen die soms best van belang zijn, ontbreken. De eindconclusie trek ik op hoofdlijnen. Zij valt in drie paragrafen uiteen.

3.1 OVEREENKOMSTEN

Als punten van min of meer sterke overeenkomst tussen de opvattingen van de vier partijen noem ik de gedeelde visies dat de overheid:

* de rechtsorde moet handhaven;

* haar gezag niet aan het volk ontleent;

* een schild voor de zwakken is;

* een eigen plaats heeft in de samenleving, alsmede een tot het publieke terrein beperkte taak en verantwoordelijkheid;

* de eigen verantwoordelijkheid van burgers en maatschappelijke verbanden in het oog moet houden;

* een beleid met een voorwaardenscheppend karakter voert op niet-juridische beleidsterreinen.

Hoewel het begrip publieke gerechtigheid als gemene deler genoemd kan worden, is het zo dat hieraan een uiteenlopende invulling wordt gegeven. Hetzelfde kan gezegd worden van de wijze waarop men tegen de relatie tussen geloof en politiek aankijkt. Alle vier partijen stellen dat er van een verbinding sprake is. De verschillende door-en uitwerking in de praktijk is met name terug te voeren op het al dan niet aanvaarden van de Bijbel als richtsnoer voor het politieke handelen.

3.2 VERSCHILLEN EN EIGENAARDIGHEDEN

De belangrijkste gesignaleerde verschillen zijn:

* In de besproken publikaties noemen SGP, GPV en RPF de overheid expliciet dienares van God, het CDA daarentegen niet.

* Het CDA en de RPF funderen beide hun visie op de samenleving mede op filosofische gedachten. De RPF hanteert het beginsel van soevereiniteit-ineigen-kring het meest congeniaal, zij het dat een nuancering is aangebracht door te spreken over onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden; het CDA poogt een 'beginselenfusie' te bewerkstelligen door de subsidiariteitsidee en het beginsel van soevereiniteit in eigen kring met elkaar te vervlechten.

* SGP en GPV stellen zich beide terughoudend ten aanzien van filosofische denkschema's. Zij pogen beiden hun uitgangspunten zoveel mogelijk op de Bijbel te baseren. Wel concluderen zij beide tot een notie van verscheidenheid. Iets wat enigermate lijkt op de gedachte van soevereiniteit-in-eigenkring.

* Ten aanzien van de verhouding kerk en staat is een continuüm te schetsen waarop zich achtereenvolgens CDA, GPV, RPF en SGP bevinden. Het CDA vindt dat de overheid zich 'neutraal' of indifferent dient op te stellen ten aanzien van religie. Op het andere uiterste standpunt stelt zich de SGP. Zij meent dat de overheid, voorzover het publiek terrein is, een voorwaardenscheppende taak heeft ten aanzien van de ware religie. De visies van GPV en RPF bevinden zich hier tussenin. Zij benadrukken de onderscheiding van kerk en staat. Wel is de conclusie gerechtvaardigd dat de verschillen tussen SGP, GPV en RPF minder groot zijn als die tussen hen en het CDA.

Alle politieke partijen hebben wel iets 'eigenaardigs'. Op grond van het voorgaande kom ik voor de christelijke partijen tot de volgende opsomming:

* Het CDA staat pal voor het maatschappelijk middenveld dat een rol speelt bij de spreiding van verantwoordelijkheden en kent daaraan substantiële taken toe.

* De SGP is van oordeel dat de overheid zorg heeft te dragen voor de publieke handhaving van de Decaloog.

* Het GPV met zijn visie op de taak van de overheid in het kader van de cultuuropdracht.

* De RPF baseert haar visie op de gedachte van de onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden c.q. het beginsel van de soevereiniteit-in-eigenkring.

3.3 NOGMAALS: HOE VERDER?

Dit artikel is voornamelijk inventariserend van karakter. Toch acht ik dit vergelijkend onderzoek niet geheel vrijblijvend. Het schept verplichtingen. Concluderenderwijs noem ik er twee.

Een eerste conclusie is dat het in de actuele politiek aankomt op de tegenstelling tussen geloof en (on)geloof. Die principiële tegenoverstelling mag niet verdoezeld worden door te doen alsof er neutraliteit bestaat (PvdA, WD, D'66, Groen Links) of door te menen dat alle religies 'waardevol', danwei 'van waarde' of 'waar' zijn en dat daarom de overheid 'indifferent' moet zijn (CDA), daargelaten of zij dat kan. Het is wenselijk en noodzakelijk dat het CDA haar 'vlees noch vis'-visie in dezen laat varen en positie(f) kiest. Nederland is gebaat bij een christen-democratische politiek waarin duidelijke bijbelse lijnen worden getrokken. De actuele CDA-visie heeft soms meer weg van een grijze houtskoolschets waarop met moeite stippellijntjes zijn te ontwaren'^.

Een tweede conclusie is dat het uiterst zinvol zal zijn wanneer de drie protestants-christelijke partijen met elkaar aan tafel gaan zitten en hun onderlinge overeenkomsten en verschillen in termen onder woorden brengen die zij alle drie begrijpen en verstaan. Dit artikel mag een bescheiden aanzet daartoe zijn.

Een nadere gedachtenwisseling zou de disproportie tussen enerzijds de verschillen en anderzijds de daaruit ten tonele gevoerde 'tegenstellingen' tussen SGP, GPV en RPF aan het licht brengen. De essentiële overeenkomst van deze partijen is dat zij de Bijbel als richtsnoer voor het politieke handelen erkennen en aanvaarden. Hier hangt nauw mee samen dat er in de praktische politiek zelden verschil in stellingname valt waar te nemen. Dit mag de onderlinge diversiteit fundamenteel relativeren. Gelet op de actuele maatschappelijke en politieke ontwikkelingen moet en kan dat best een keer gezegd worden, ook al zijn er evidente verschillen in geestelijke ligging. De drijfveer van echte christelijke politiek is dat Christus present wordt gemaakt in het midden van een verwarde maatschappij"*. En Christus is ongedeeld". Separatisme op grond van menselijked), dogmatische, logische redeneringen en andere voorkeuren is principieel ongeoorloofd. De afsplitsingsgeest en zuiveringsdrang die wij in de kerkgeschiedenis waarnemen, zijn thans binnen de kerken van het bevindelijk-gereformeerde type vaak nog springlevend. Bovendien werkt de verdeeldheid door in christelijke politieke organisaties. Bedacht moet worden dat dit de geloofwaardigheid van SGP, GPV en RPF aantast, met name voor jongere generaties^".

4.0 UITLEIDING

In de jaren negentig valt een verschuiving waar te nemen in de opvattingen omtrent de overheidstaak. Zo'n verschuiving is geen vreemd of nieuw verschijnseP'. In deze aardse bedeling kan van een ideaal-evenwichtige situatie nu eenmaal geen sprake zijn. De menselijke neiging om in uitersten te vervallen, doet zich ook in het groot gelden.

Was in de geschiedenis een zekere wisselwerking tussen staat en kerk waar te nemen, thans springt een wisselwerking tussen staat en maatschappij in het oog. De hiërarchieke Rooms-katholieke kerkorde heeft in zekere zin de grond gelegd voor het absolutistische vorstengezag in Middeleeuwen en Renaissance. Evenzo heeft de Reformatie met haar presbyteriale kerkinrichting, waarbij de gemeente haar kerkeraad kiest, een voedingsbodem gecreëerd voor het streven naar de democratische ordening in de maatschappij^.

Toen in de naoorlogse jaren de overheid met kracht de wederopbouw ter hand nam en dit proces slaagde, kwam vervolgens in de jaren zestig en zeventig de gedachte op dat de democratisering ook in de samenleving doorgevoerd moest worden. Er kwamen universiteitsraden, het bedrijfsleven kreeg te maken met een Wet op de ondernemingsraden, onderwijsinstellingen kregen medezeggenschaps-en/of ouderraden. Een lijst van 'democratiseringsmaatregelen' kan opgesomd worden. In de jaren tachtig valt echter een omgekeerde tendens waar te nemen: de overheid moet bedrijfsmatig gaan werken. Alles moet efficiënter. Minder overheid is beter. Kreten en termen als budgetfinanciering, profijtbeginsel, meerjarenplanning, efficiency-operaties, deregulering en terugtredende overheid zijn niet van de lucht. Thans wordt een kritische houding ten aanzien van de omvang van de overheidstaak gewaardeerd. Dat was enkele decennia geleden ondenkbaar.

Actuele ontwikkelingen dienen christen-politici altijd op hun merites te beoordelen. Ook al bevalt een bepaalde tendens niet slecht. Bekend is dat de SGP geen onbeperkt vertrouwen heeft in het sturend vermogen van de overheid^^. Extra alertheid is daarom nodig, want de neiging tot onverantwoord 'meehobbelen' omdat een ontwikkeling ons wel goed 'ligt', doet zich sterker gelden. Een efficiëntere overheid hoeft helemaal geen betere overheid te zijn. Het GPV stelt terecht dat de burger in de eerste plaats vraagt om een eerlijke, betrouwbare en rechtvaardige overheid^'. Ook is het evident dat een democratie per definitie inefficiënties met zich meebrengt.

Een pragmatische beleidskoers heeft het gevaar in zich van een willekeurige selectie en beperking van de omvang van de overheidstaak. Bij het maken van keuzen zijn normen in het geding. Het klassiek-liberalistische principe van 'laissez-f aire' is beslist geen geschikte leidraad voor staatkundig-gereformeerde politici^'. Volgens wijlen ds. Abma kon de overheidstaak beter aangeduid worden met 'laissez-fleurir', wat voor hem betekende dat de overheid de particuliere initiatieven naar eigen aard zou laten groeien en bloeien^''. Wanneer we de geestelijke achtergrond van verschillende actuele maatschappelijke tendenzen peilen, is het meer dan dringend gewenst dat de SGP in deze lijn voortgaat, een integraal doordachte, bijbels verantwoorde beleidsvisie vormt en deze met open vizier in de samenleving uitdraagt.

NOTEN


1 Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Publieke gerechtigheid. Een christen-democratische visie op de rol van de overheid in de samenleving, Houten 1990, p. 32; verder aangehaald als: CDA-rapport.

2 Idem, pp. 38-39. Hier wordt verwezen naar de Bergrede, waarin de Heere Jezus de Thora 'radicaliseert' en tevens de ethiek verinnerlijkt, aldus het rapport.

3 Massink e.a.. Dienstbaar tot gerechtigheid. SGP-visie op de aard en de omvang van de overheidstaak. Houten 1993, pp. 28-32, 74-75, 92-94 en 112. Hoe de SGPvisie in de praktijk doorwerkt en met welke vragen SGP-politici dan te maken krijgen, werd onlangs geïllustreerd door de discussie tussen dhr H. Freeke en P.C. den Uil. Zie: H. Freeke, 'Kunnen we nog wel...? ' in: Zicht 1993- 1, p. 1-2; idem, 'Overheid is Gods dienstknecht', in: Reformatorisch Dagblad, donderdag 27 mei 1993, p. 17 en P.C. den Uil, 'Christen kan taak hebben in de politiek', in: Reformatorisch Dagblad, woensdag 19 mei 1993, p. 19.

4 Zie J.P. de Vries e.a.. Een vrije kerk / een vrije staat, uitg. Groen van Prinsterer Stg, Barneveld 1988. Voor een bespreking hiervan: mr dr J.T. van den Berg, Een vrije kerk / een vrije staat, in: Zicht, jrg 15, nr 5 (1989), pp. 157- 161.

5 A. Rouvoet, Reformatorische staatsvisie. De RPF en het ambt van de overheid, Nunspeet 1992, pp. 105-129.

6 Zie het vorige artikel in: Zicht 1993-4, pp. 153-160.

7 Overigens doet het GPV dit door zich o.m. te beroepen op de gelijkenis van het koren en het onkruid uit Mattheüs 13 (zie K. Veling, De dienst van de overheid. Aard en grenzen van de overheidstaak, uitg. Groen van Prinsterer Stg, Barneveld 1987, p. 21). De kanttekening bij de NBG-vertaling van 1951 weerspreekt dit. Zie hiervoor ook L.M.P. Scholten, 37 artikelen... min één? (uitg. LVSGS, maart 1988) en Massink e.a., o.c, pp. 30-31. C.J. Meeuse volgt eveneens de uitleg van Calvijn dat de gelijkenis betrekking heeft op de situatie binnen de gemeente. Dankdagpreek, november 1991 in Geref. Gemeente Rotterdam-Zuid.

8 Cfr hetgeen J. Douma hierover schrijft in hoofdstuk 1 van zijn Politieke Verantwoordelijkheid (serie Ethische Bezinning), Kampen 1984.

9 Bijvoorbeeld gezinnen, bedrijven, stichtingen, kerken, scholen, verenigingen etc.

10 CDA-rapport, p. 133.

11 B. Goudzwaard brengt zijn kritiek op de 'beginselenfusie' als volgt onder woorden: "...de mogelijkheid van een fusie van beide beginselen kan (zelfs, ]AS) niet worden overwogen, wanneer er niet de bereidheid is ze juist in hun religieuze dieptedimensie op elkaar te betrekken en met elkaar te vergelijken - en op dat punt schiet de CDA-studie fundamenteel tekort." Volgens Goudzwaard is de prijs hiervan dat de bedoelde fusie een oppervlakteverschijnsel is gebleven. Zie zijn Tweemaal publieke gerechtigheid, in: Beweging, jrg 55 nr 4 (augustus 1991), pp. 63-66, aldaar p. 64.

12 CDA-rapport, p. 121 ev.

13 Massink e.a., o.c, pp. 84-92. Zie ook het artikel van W. Fieret, "De Staat een gevaarlijke macht" (Zicht 1992-1, pp. 4-16) waarin hij de visie van de SGP ten aanzien van dit onderwerp tot de jaren '60 beschrijft.

14 P. Dijkstra e.a.. Een zelfstandige overheid in een sterke samenleving, uitg. Groen van Prinsterer Stg, Barneveld 1991, p. 62.

15 Rouvoet, o.c, pp. 55-59.

16 Illustratief is in dit verband de stellingname van RPF-senator E. Schuurman in Accent, bijlage bij Reformatorisch Dagblad, zaterdag 8 juni 1991, p.2.

17 Cfr hetgeen G. Hette Abma hierover opmerkt in zijn 'Kroniek' in: Kontekstueel, jrg 7 nr 5 (mei 1993), pp. 37-42. (Hij plaatst ook kanttekeningen bij het omgaan met het theocratisch ideaal). Zie ook de reactie op een interview met A. Klink van G.J. Schutte: 'Wiens normen en waarden? ' in: Amendement, politiek opinieblad voor christenen, jrg 1, nr 2, pp. 6-7.

18 Wijlen H.G. Abma, in: Partijrede 1976, geciteerd bij G. Holdijk (red.). Dominee in de politiek. Het Tweede Kamerlidmaatschap van ds H.G. Abma 1963- 1981, 's-Gravenhage 1982, p. 137.

19 Cfr Johannes 17:11, 20-21, 1 Korinthe 1:10-13 en 11:29. Deze bijbelteksten betreffen in eerste instantie de kerk als het Lichaam des Heeren, t.w. Christus, maar hebben ook op politiek terrein geldingskracht en ten diepste overal waar wij mede-christenen ontmoeten. We mogen de antithese niet binnen, aan of op de rand van de christelijke c.q. reformatorische kring leggen, omdat wij niet vermogen aan te geven waar het Koninkrijk Gods is en waar het rijk van de duisternis zich bevindt.

20 Cfr B.J. van der Vlies, 'Opdat zij één zijn; samenwerking tussen christenen in de politiek'. Reformatorisch Dagblad, 30 september 1993, p. 17.

21 Zie ir M. Houtman, 'Actuele verschuivingen in de taak van de overheid', in: Zïc/!n992-l, pp. 17-25.

22 In zijn dissertatie Wegbereiders der Revolutie. Calvinisme en de strijd om de democratische rechtsstaat, Groningen, 1993 trekt J.W. Sap deze lijn te direct. Voor een bespreking, zie: W. Breedveld, 'De revolutionaire kracht van Calvijn', in: Trouw, zaterdag 26 juni 1993, p. 19 en: K. van der Zwaag, 'Calvinisme, geen wegbereider van de revolutie, ' in: Zicht 1993-4, pp. 127-137.

23 Massink e.a., o.c, p. 107.

24 Dijkstra e.a., o.c, p. 86.

25 Niet weinig SGP'ers huldigen de uit de lucht gegrepen mening dat je beter te doen kunt hebben met een liberaal dan met een socialist. Terecht geeft SGP-senator H.G. Barendregt vanuit sociaal-economisch oogpunt de voorkeur aan een combinatie van CDA en PvdA boven een coalitie met de VVD. Interview in: Begrotingsbijlage 1994, pp. 20-21, bij Reformatorisch Dagblad,

21 september 1993.

26 Cfr Massink e.a., o.c, p. 67.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1993

Zicht | 45 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 1993

Zicht | 45 Pagina's