Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paars kabinet keert terug naar oerbron van Franse Revolutie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paars kabinet keert terug naar oerbron van Franse Revolutie

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEZINNING

drs. K. v.d. Zwaag redacteur kerkelijk leven bij het Reforrriatonsch Dagblad

Is een "paars" kabinet, de links-liberale regeringscoalitie van PvdA, VVD en D66, een combinatie van ijzer en leem? Of is het nieuwe kabinet eenvoudig een ploeg van technocraten voor wie de ideologie, resp. de liberale, socialistische en neutraal-pragmatische, verdwenen is? Voor het eerst sinds 1918 hebben socialistisch en liberaal elkaar gevonden en zijn christelijke politici afwezig in het kabinet. "De sociaal-democraten en liberalen zijn weer teruggegaan naar hun gemeenschappelijke oerbron: de Franse Revolutie", zo stelde Hein Roethof (PvdA) in Vrij Nederland.

In Vrij Nederland^ deed hij ook de oorzaak van het paarse kabinet uit de doeken: "De deconfessionalisering, de ontzuiling, het mondiger worden van de mens hebben dit (=het paarse kabinet) veroorzaakt". Toen hij sprak van terugkeer naar de gemeenschappelijke oerbron, vulde Laurens Jan Brinkhorst (D66) hem aan: "Je kunt zeggen dat nu in Nederland na tweehonderd jaar de Franse Revolutie is losgebarsten". Even later zei dezelfde Brinkhorst: "Het CDA is nu in elk geval van de macht beroofd. Dat is de doorbraak".

Dit alles lijkt een grimmige aanval op de christelijke rest in Nederland. In de pers zijn daar de afgelopen weken diverse blijken van geweest. In een anonieme column in De Groene klonk een juichkreet over het verdwijnen van het CDA uit het kabinet. "Goddank begrijpt men dat een confessionele politiek uit de tijd is, dat geloof in God niet iets is waarmee je politiek maakt".

"Nederland zat vast aan de kluisters van het Evangelie", stelde Roethof, maar die periode is kennelijk voor hem gelukkig voorbij. In het zogenaamde Des Indes-beraad, waarvan Vri; Nederland uitvoerig in genoemd nummer gewag maakte, werd de achterliggende jaren gewerkt aan een links-liberale coalitie. Hein Roethof als nestor, oorspronkelijk VVD-er nu PvdA'er, was altijd ervan overtuigd dat beide politieke stromingen "kinderen van de Franse revolutie" zijn. Over deze stelling zal dit artikel hoofdzakelijk gaan.

Technocratische coup?

De laatste maanden is er in diverse (pers)beschouwingen gewezen op het geringe verschil tussen socialisten en liberalen in de kabinet. "Liberalen en sociaal-democraten etaleren vooralsnog geen ontroerende lotsverbondenheid, maar lijken zich te hebben gevonden in een zakelijk contract waarin de voorwaarden voor een werkzame relatie zijn vastgelegd", zo becommentarieerde ElsevierC^). Het kabinet is er volgens dit blad gekomen door "de coup van de financiële technocraten". Hoe economisch gericht de geestelijke ideologie van het kabinet is, blijkt al uit de aanhefvan het regeeracoord. "Nederland is een land met toekomst. Onze economie (!) is hoogproductief en de sociale samenhang is nog steeds relatief sterk". Als "belangrijkste zorg van Nederland" wordt gezien "het tekort aan werkgelegenheid"'-'). Pragmatisme, zucht naar pohtieke macht en uitsluitend interesse in sociaal-economische kernproblemen, hebben de drie regeringspartijen kennelijk bij elkaar gebracht, waarbij het de taak van premier Kok is om botsingen zoveel mogelijk te vermijden. Die vrede tussen liberaal en socialist was in deze eeuw wel anders, toen VVD en PvdA vaak als eikaars tegenvoeters opereerden. Elsevier sprak van de "voormalige erfvijanden", waartussen D66 een brug heeft weten te slaan.

Is de ontideologisering nu troef geworden in een kabinet dat er, zo kunnen we stellen, gewoon gekomen is omdat het de 'enig haalbare' was? Het loont de moeite om eens door te vragen naar de levensbeschouwelijke uitgangspunten van de betreffende partijen en de vraag op te werpen hoe en waarom ze naar elkaar zijn toegegroeid. Hans Wansink sprak in Intermediair onlangs van de "historische noodzakelijkheid" van het paarse kabinet'"*). Daarmee bedoelde hij dat na het grote sociaal-democratische project van de verzorgingsstaat in deze eeuw de PvdA de liberalen weer nodig hebben om de individuele vrijheid en gelijkheid weer in balans te brengen.

Prof. J. Klapwijk (christen-filosoof verbonden aan de Vrije Universiteit) heeft eens in een interessant artikel gewezen op het identieke mensbeeld binnen het liberalisme en socialisme '5). Mensbeelden worden volgens hem doorgaans weggemoffeld en behoren tot de verzwegen filosofie van een politieke partij.

Reden om ze eens op te diepen in dit artikel. Geen enkele partij is immers neutraal maar werkt vanuit een bepaalde geestelijke achtergrond. Daarbij zullen we in dit artikel ook ingaan op de visie van Groen van Prinsterer. Deze leefde in een tijd waarin liberalisme en socialisme opkwamen en het christelijk denken uitdaagden tot het ontwikkelen van een eigen, christelijk georiënteerde maatschappijvisie.

Producten van Verlichting

We kunnen stellen dat zowel liberalisme als socialisme producten zijn van de Verlichting. Beide stromingen geloofden in de maakbaarheid van de samenleving en de kracht van de arbeidende mens. In de periode tussen 1750 en 1850 onderging de Westeuropese samenleving ingrijpende veranderingen als gevolg van een proces dat een combinatie was van Verlichting, Franse Revolutie en Industriële Revolutie. In het sociale denken, de op gang gekomen bezinning op de samenleving, gaf dat volgens D. Th. Kuiper/H. E. S. Woldering een viertal reacties te zien: het liberale en het conservatieve type, en het socialistisch-anarchistische en reformistische type'^'.

Het liberale type ging uit van de mens die op grond van zijn eigen autonomie en rationaliteit zijn eigen belangen najoeg, terwijl het conservatieve type teruggreep op de tradities en een organische samenleving. Het radikaal-socialistische type ging in de lijn van Rousseau uit van onbedorvenheid van de mens (met daarbij gevoegd de kwade rol van de maatschappij), terwijl de reformisten langs geleidelijke lijnen de samenleving wilden hervormen.

Laten we ons eerst wenden tot het liberalisme. Dit is een stroming die als zodanig in de zeventiende eeuw ontstond met denkers als John Locke (1632-1704), Montesquieu (1689-1755) en Adam Smith (1723-1790). Zij koesterden als idealen de vrijheid van het individu, de gelijkwaardigheid van alle mensen (met in het verlengde daarvan het ideaal van democratie), de verdraagzaamheid, de gelijkheid van kansen en de beperking van het overheidsoptreden ten aanzien van de privacy van de mens. Dit kan men de politieke ideologie van het liberalisme noemen, hoewel de meningsverschillen binnen de stroming niet zijn te overzien (7).

De laatste maanden is er in diverse (pers)beschouwingen gewezen op het geringe verschil tussen socialisten en liberalen in de kabinet. "Liberalen en sociaal-democraten etaleren vooralsnog geen ontroerende lotsverbondenheid, maar lijken zich te hebben gevonden in een zakelijk contract waarin de voorwaarden voor een werkzame relatie zijn vastgelegd", zo becommentarieerde ElsevierC^). Het kabinet is er volgens dit blad gekomen door "de coup van de financiële technocraten". Hoe economisch gericht de geestelijke ideologie van het kabinet is, blijkt al uit de aanhef Liberalisme en socialisme zijn in historische zin terecht als elkaars tegenvoeters te zien. In het socialisme gaat het om een stroming die - eveneens na de Franse Revolutie ontstaanopkwam tegen het sociale onrecht en de ongelijke verdeling van bezit en kansen. Zij ontstond als reactie op het liberalisme. De Franse Revolutie bracht volgens de socialisten wel maatschappelijk-juridische en burgerlijke gelijkheid, maar geen sociaal-economische. Socialisme is die maatschappijbeschouwing die uitgaat van een samenleving waarin geen sociaal onrecht bestaat en mensen zich vrij naar hun eigen mogelijkheden kunnen ontplooien(8).

Ideologisch zijn er duidelijk tegenstellingen tussen beide stromingen aan te wijzen. De voornaamste politiek-filosofische concurrent van het liberalisme is, volgens een recente studie, die richting waarin de gemeenschap centraal staat'^^ Levensbeschouwelijk moeten we zeggen dat de liberale traditie als geen ander de individuele vrijheid in haar vaandel heeft staan, zij is "de politieke filosofie van de menselijke zelfstandigheid en onafhankelijkheid"'^"). De mens is volgens dit denken zijn eigen heer en meester, hoeft geen verantwoording af te leggen en is op zichzelf aangewezen. Het liberalisme gaat van de overtuiging uit dat ieder individu als redelijk wezen vanuit zichzelf in staat is zijn eigen belangen en welzijn te behartigen en dat ook het algemeen belang daarmee gediend is'^l). Tot op vandaag leggen moderne liberale denkers, zoals vooral de Amerikaan John Rawls, de nadruk op mensen als rationele, eigen belang nastrevende individuen, met als idealen gelijke rechten en gelijke vrijheid'^^)

Stelde het liberalisme het vrije individu centraal, de belangen van de enkeling, het socialisme legde vooral de nadruk op de mens als gemeenschapswezen. De individuele vrijheid zou pas tot ontplooiing kunnen komen als zij geworteld was in een breder verband van de gemeenschap. In de achttiende eeuw kwamen steeds meer de kwalijke gevolgen van het ongeremde individualisme en kapitalisme openbaar. De maatschappij toonde steeds meer een schrijnende tegenstelling tussen rijk en arm, bezitters en bezitslozen. De vrijheid van de een was blijkbaar niet de vrijheid van de ander. Vandaar de opkomst van marxisme en socialisme die de nood van de arbeider en het onrecht in de samenleving aan de orde stelden en de hele maatschappelijk-economische structuur wilde omverwerpen. Zij predikte de klassenstrijd en profeteerde van een klassenloze heilstijd. Liberalisme en socialisme zijn volgens Wansink in bovengenoemd artikel "een perfecte aanvulling op eikaars tekortkomingen".

De beide ideologiën waren al lang door denkers voorbereid, voordat ze in de politieke wereld tot organisatievorming leidden. Dat laatste gebeurde relatief laat in Nederland. Het socialisme in Nederland als politieke partij werd precies honderd jaar geleden een feit in de oprichting van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De hoofdstroom van het socialisme zette zich na de oorlog, in 1946, voort via de Partij van de Arbeid (PvdA). Deze partij beoogde een doorbraak-partij te zijn, in die zin dat zij de vooroorlogse politieke tegenstellingen tussen christenen en niet-christenen wilde doorbreken'^^) vv. Banning, een van de voortrekkers van de PvdA, stond een personahstisch socialisme voor, een middenweg tussne individualisme en collectivisme. Het liberalisme kreeg voor het eerst politieke gestalte in 1884 met de oprichting van de Liberale Partij (1884). In de naoorlogse jaren kreeg het liberalisme vorm in de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD)(sinds 1948).

Groen van Prinsterer

Voordat we deze stromingen inhoudelijk verder vervolgen in deze eeuw, gaan we ons oor eerst te luisteren leggen bij de christen-staatsman en historicus Groen van Prinsterer. In de Nederlandse context was het liberalisme Groens grootste tegenstander; het socialisme kende hij meer uit tweede hand, hoewel hij het waarheidselement daarin zeker ook erkende. Ook Groen wist van de nadelen van onbeperkte concurrentie en de ellende van de armen*^*'.

Maar vooral het liberalisme zag Groen als de exponent van de revolutie die met behulp van een ongeloofstheorie van funeste invloed was op staat en maatschappij. Het ongeloof stelde de mens, niet God en de openbaring in het middelpunt. Dat noemde hij het gevolg van - enhier komt het woord-de "liberale theoriën". Deze hadden enorme consequenties voor de hele samenleving. "Zodra men Gods wil en wet niet langer als grondslag van recht en plicht, van gezag en vrijheid, en als het steunpunt en richtsnoer van menselijke samenleving en maatschappelijke vereniging eerbiedigt, vervalt men, bij onvermijdelijk gevolg, in de onderstellingen van algemene en volkomene vrijheid en gelijkheid, van volkssoevereiniteit, van verantwoordelijk gezag, en in de ganse verdere reeks van begrippen, waaraan men de naam, eerst van revolutionaire, daarna van liberale denkbeelden gaf"(i^'.

We zien hier dat revolutionair en liberaal op één lijn gesteld worden. De Franse Revolutie was volgens Groen het gevolg van revolutiebegrippen die de grondslagen van staat en maatschappij aantastten. Door de revolutiebeginsels toe te passen op de staat kreeg men een revolutionaire staat. Dat is het geval geweest met Nederland. Daar is een "nieuwe Staat gesticht op revolutionaire trant; niet door verplaatsing van het gezag, niet door staatshervorming, maar door omkering der maatschappij "(i^).

Een van de typerende dingen die het liberalisme voorstond was bijvoorbeeld de scheiding tussen kerk en staat. Voor Groen zit daar veel meer achter dan alleen maar een simpele of praktische (boedel)scheiding. De scheiding van kerk en staat, zoals het liberalisme die nastreefde, liep zijns inziens uit op vijandschap van de staat tegen de kerk. Groen wist dat neutraal niet bestond; neutraliteit lag volgens hem in ieder geval niet in de revolutiegeest na 1789 besloten. "De Staat, die zich van het Christendom losscheurt, is vijandig en geenszins neutraal", zo wist hij. "Geen scheiding wil het liberalisme, maar de nauwste vereniging tussen de revolutionaire Staat en een met die Staat

gelijksoortige Kerk. Geen vrijheid der Christelijke Gezindheden, maar ondergeschiktheid, beteugeling, beroving, inlijving in de algemene Godskerk".(i7) Groen plaatste vraagtekens achter de "vrijheid' van het liberalisme. In die zin stond Groen haaks op de zogenaamde neutraliteit, de "gewaande Onzijdigheid die het Ongeloof begunstigt". "Men beweert de Staat te neutraliseren; men geeft de Staat aan gans niet neutrale invloeden prijs"'^^).

Geen conservatisme

Was Groen dan een conservatief toen hij zich tegen het liberalisme verzette? Ook een SGP-er zal regelmatig met dit verwijt regelmatig geconfronteerd worden. Voor Groen getuigde echter ook het conservatisme - tot 1848 de heersende stroming in Nederland-van een revolutionaire geest. Het revolutionaire beginsel was dus breder dan men zou vermoeden. Groen sprak over het revolutionaire beginsel "in zijn drieërlei conservatieve, liberale, radicale schakering"(i^). Het conservatisme beriep zich op onveranderlijke toestanden, in plaats van juist op onveranderlijke beginselen. Groen had daarom ook oog voor de goede vruchten van het revolutie-tijdperk (zij het niet van het revolutiebeginsel)(2C)'. Niet de revolutie ontkende hij, of de uitkomsten der revolutie, maar het revolutionair beginsel verwierp hij (21).

De conservatieven kozen volgens Groen eenzijdig partij voor het "historisch bestaande", en omgeven dit met goddelijke sanctie. Ook Groen streefde naar behouden, maar voorzover het overeenstemde met de christelijk-historische denkwijze; dat was een behouden "met en uit kracht van een beginsel". Het gaat er niet om dat, maar op welke wijze men naar vooruitgang streven moet, zo zei hij ter verdediging op het verwijt een vijand van ontwikkeling en vooruitgang te zijn.

Revolutie en reactie waren twee takken op één stam, aldus Groen (22). Hij gaf hiermee een heldere analyse van de ingrijpende veranderingen op maatschappelijk terrein als gevolg van de revolutie. Revolutie en reactie waren volgens hem beiden uit de wijsbegeerte van de achttiende eeuw ontstaan, en zouden overal moeten ontstaan, "waar men zich van openbaringen geschiedenis losmaakt, om in willekeur en conventie te berusten"f^-'). Degene die reactie voorstonden, waren eveneens overtuigd dat de revolutiebaan de goede weg was, alleen men wilde haar

tot op een bepaald punt bewandelen. Maar revolutionair bleef dit denken in de kern. De Revolutie is op de duur ook door geen reactie te overwinnend^'*).

Integendeel, het geneesmiddel is ongenoegzaam en verergert zelfs de kwaal. De reactie is een overgang tot erger, wanneer zij niet de overgang tot een anti-revolutionaire politiek wordt. De kracht van Groen is dat hij noch reactie noch revolutie wenste, maar een pleidooi voerde voor waarheid en recht'^S). Dat zijn de peilers van een christelijke staatkunde die ook nu nog haar actualiteit niet verloren heeft.

Het gaat er volgens Groen om dat er alleen redding is in de terugkering tot "Christelijke, historische, Nederlandse beginsels". "Wij wensen geen noodlottige terugwerking, geen wederaannemen van afgesletene vormen, geen wederbrengen van te recht afgeschafte misbruiken, geen miskenning van verkregene rechten; geen vernietiging van het goede dat in de revolu-tionaire tijden daargesteld is"(^6) Kortom, Groen wilde geen "gewijzigde voortzetting van het stelsel van Behoud".

Geen terugwerking waardoor de kiem van de revoluties voedsel ontvangt. "Geen terugwerking waardoor gezag geweld en de politiek Policie wordt"(27). "ik ben tegen omkering, omdat ik ontwikkeling begeer", zo luidt het verrassend. In die zin pleitte hij voor vooruitang. "Vooruitgang moet er zijn... (..) Vooruitgang, niet met verwerping, maar met gezuiverde ontwikkeling van hetgeen wij van de voorgeslachten hebben geëerfd" (28).

Groei naar elkaar

We hebben Groen wat uitvoerig geciteerd om te laten zien hoe diep Groen de geestelijke achtergrond van het liberalisme wist te peilen en hoe hij tot een houding probeerde te komen die een vooruitgang in de goede zin van het woord impliceerde. Hij bepleitte een normatieve staatkunde tussen revolutionair liberalisme en (even!) revolutionair conservatisme. Liberalisme was zijns inziens ten principale een revolutionaire stroming die de mens als uitgangspunt nam in staat en maatschappij. In feite komt het liberalisme als ideologie geheel overeen met het socialisme. J. Klapwijk zet in het reeds genoemde artikel uiteen dat de tegenstelling tussen gelijkheid (socialisme) en vrijheid (liberalisme) niet opgaat. Zoals het liberalisme oorspronkelijk in de vooruitstrevende burgerij de gelijkheid ook als ideaal zag, wilde het socialisme met zijn ideaal van gelijkheid evenzeer de vrijheid van de mens. In beide gevallen ging het om bevrijding van onderdrukkende structuren en hiërarchische instanties (29)

Klapwijk concludeert verder dat liberalisme en socialisme beiden de mens als een economisch wezen (homo economicus) zien, bezig met de beheersing van de natuur door de arbeid. In de tweede plaats zijn beide stromingen rationalistisch: men vertrouwt op de kracht van de rede om de samenleving naar redelijke idealen te organiseren. En in de derde plaats zijn beide stromingen humanistisch, zich beroepend op de vrije zelfbeschikkingsrecht van de autonome mens ^3'^).

Ook door andere schrijvers is op de gemeenschappelijke overeenkomst gewezen. W. Banning wees op het gezamenlijke optimisme van de socialistische en de burgerlijk-kapitalistische geest, het geloof in welvaart, vrijheid, vrede voor alle volken, en dat alles "uit kracht van de menselijke autonomie"'^!'. Hij noemde in dit verband dat reeds Marx en Engels in 1848 in het Kommunistisch Manifest het kapitalisme hebben geprezen om wat het tot stand heeft gebracht.

Zelfs werden in de oude socialistische beweging geestdriftig liederen gezonden ter ere van de Franse Revolutie f^^^. Zo beschouwd zijn liberaal en socialist inderdaad, volgens de zegsmannen in Vrij Nederland, tot een gemeenschappelijke oerbron gekomen. Verwantschap van het socialisme met het liberalisme gaat zelfs zo ver dat de socialisten zich als de geestelijke erfgenamen van het liberalisme hebben getekend. Den Uyl noemde in 1967 de socialisten van zijn partij de échte liberalen (33).

De beide maatschappelijke stromingen van liberalisme en socialisme groeiden in deze eeuw steeds meer naar elkaar. Het ongebreidelijke individualisme moest ruimte bieden voor overheidsingrijpen, omgekeerd matigde het socialisme zijn revolutionaire ideologie van klassenstrijd door pragmatisch het markt-denken te incorporeren in de idee van sociale rechtvaardigheid. Zoals het liberalisme vraagtekens zette achter een eenzijdig accent op het individu en zijn vrijheid, zo relativeerden de socialisten de gemeenschap ten gunste van het individu. Het mag duidelijk zijn dat de toenadering vooral kwam vanuit de veranderde maatschappelijke verhoudingen. Het liberalisme is een conservatieve stroming geworden, volgens Van Putten, terwijl de sociaal-democratie zich ver verwijderd heeft van het marxisme. De PvdA isvolgens Van Putten een echte volkspartij geworden, met de nadruk op gelijkwaardigheid van mensen, democratisering en welzijn van de gemeenschap. Toch staat het democratisch socialisme sinds de jaren zeventig steeds meer onder druk, onder meer door de individualisering. De strijd die het voert tegen de overgeleverde (vooral confessionele) zuilen en tegen de bevoorrechte positie van het gezin, werpt volgens Van Putten de vraag op "of een socialisme dat zich zo weinig bekommert om de integratie van de samenleving en dat het individu zozeer op zichzelf terugwerpt, zich principieel nog wel van liberalisme onderscheidt" (^'*). Ook P. Lucardie constateert bij de PvdA in de jaren negentig een ontwikkeling in liberale richting, onder meer door het stellen van het belang van de individuele burger tegenover klasse-en groepsbelangen (3^). Verder is het gemeenschappelijke geloof van liberaal en socialist in de techniek en wetenschap een verbindende factor geweest'^ö).

Ook nu lijken de tegenstellingen in de praktijk althans niet groot te zijn. De huidige liberaal gelooft niet in meer in de vooruitgang, maar is meer gericht op versterking van het bedrijfsleven en de neiging om in beloning en rechten werkenden en niet-werkende verder uiteen te halen(37). Ook de ideologische achtergrond van het liberalisme is zeer vaag geworden. Terwijl de WD in 1948 het nog een "onafwijsbare" eis noemde dat door de versterking van de christelijke geest in het volk zedelijke ontworteling en geestelijk nihilisme worden overwonnen, in 1966 nog de samenleving gedragen zag door de geest van christendom, in de beginselverklaring van 1980 komt een verwijzing naar christendom en humanisme niet meer voor'^^'. Volgens Lucardie is onder de leiding van F. Bolkestein de VVD in de jaren negentig een nog duidelijker conservatief-liberale koers gaan varen dan in de jaren tachtig; kernpunten zijn het concurrentiebeginsel en de afkeer van betutteling door de overheid(39).

Vrijheid en gelijkheid zijn de idealen die beide politieke stromingen van liberalisme en socialisme nu in hun vaandel hebben. Ze vormen het fundament waarop het gebouw van de politiek is opgetrokken(40). Al blijven in de praktijk de verschillende accenten van de ideologie in het vaandel staan. Dat beide naar elkaar toe zijn gegroeid, is zeker ook het gevolg van de beëindiging van de Koude Oorlog. In die tijd was het ondenkbaar dat socialisten en liberalen met elkaar zouden samenwerken. Nu is hun ideologie aan betekenis ingeboet en zijn zij naar elkaar toegegroeid'^^'. Van Putten zegt zeer terecht dat veel keuzen die de belangrijkste stromingen maken dikwijls meer ingegeven lijken te zijn door (electorale) opportuniteit dan door diepgaande bezinning op de koers van de samenleving. Er zijn geen verwijzingen naar dieper gravende beschouwingen en het taalgebruik is dikwijls gespeend van originaliteit en creativiteit (^2). Kritiek die niet mals is!

Standpunt SGP

Hoe moeten we als SGP een paars kabi­ net beoordelen? Vanouds heeft de SGP zich kritisch opgesteld ten aanzien van liberalisme en socialisme. Het is kenmerk van het optreden van ds. G. H. Kersten geweest dat hij zich fel keerde tegen de staatsoptreden inzake de sociale (verzekerings)wetten. De arbeider stond op deze manier onder curatele van de (vadertje) staat. Hij spreekt in dit verband zelfs van "marxistische verzekeringswetten", zoals hij zich ook fel keerde tegen de crisiswetten die het Nederlandse volk van de laatste resten van bedrijfsvrijheid zouden beroven'^^). Zijn standpunt ten aanzien van een paars kabinet kan niet onduidelijk zijn als hij schrijft: "Indien gij enige rekening houdt met Gods Woord, kunt gij evenmin de mannen van links uw stem verlenen, dan kunt gij onmogelijk stemmen op liberaal, vrijzinnig-democraat of communist" (''4). Hij heeft hiermee precies de drie kleuren van het paarse kabinet aangeduid (als we gemakshalve socialist voor communist lezen)!

Het valt wel op dat de SGP minder aandacht heeft besteed aan de bestrijding van linkse poli-tiek, dan aan de bestrijding van de RKSP, ARP en CHU f''^). De SGP wilde zich vooral profileren als getrouwe verdediger van de zuivere gereformeerde beginselen die bij de antirevolutionairen verwaterd zouden zijn.

Voor de SGP waren de verschillen tussen liberaal en socialist slechts nuanceringen, aldus Fieret. Het opkomen van ds. Kersten voor de belangen van boeren leverde hem zelfs het verwijt van liberalisme op. Ds. Kersten nam overigens volgens Fieret inzake de sociale politiek een minder mild standpunt dan ds. Zandt(*^).

Bij de SGP is echter een verandering te constateren van eerst een terughoudendheid van de overheid ten aanzien van het economisch gebied, met later een royalere toekenning van een overheidstaak ook op sociaal terrein. Ds. Zandt wilde niet dat de SGP als een anti-sociale partij door het leven ging en vroeg aandacht voor groepen als weduwen, wezen en werklozen. Steeds meer kwam bij de SGP de gedachte naar voren dat de overheid een schild moest zijn van de zwakken'*''). De gedachte dat de overheid ook op te komen heeft voor immateriële waarden, de bevordering van de ware christelijke godsdienst, heeft al veel oudere papieren.

Wanneer we de blik richten op het huidige kabinet, dan zien we een kabinet dat zich primair richt op de sociaal-economische problematiek. Aandacht voor immateriële zaken blijken nergens, of worden op een voor christenen ongunstige manier ingevuld in de richting van emancipatiestreven van de vrouw, zelfbeschikkingsdenken van de mens, enz. De liberale socioloog J. A. A. Doorn vraagt zich af of het marktdenken ook de sociaal-democraten niet in haar macht heeft. "Bij Wim Kok valt me altijd op hoe weinig interesse hij heeft in de cultuur. Denken in cijfers, daarin is hij heel sterk. Hij kan goed rekenen" (48). Vandaar dat van dit kabinet gesproken wordt als "het kabinet van technocraten" (Trouw).

Het aandeel van een partij als D66 zal weinig goeds beloven. In een uitmuntend artikel heeft de synodaal-gereformeerde ethicus G. Manenschijn uiteengezet dat D66 de "meest gesecula-riseerde partij van Nederland is"(49). Het heeft tegenover de publieke moraal voor het individualisme gekozen en kent volstrekt geen interesse in levensbeschouwing of geloof. Het is de ideologie van de "principiële leegte". De politiek moet volgens deze levensbeschouwing kiezen op grond van zakelijk inzicht en de redelijkheid van de mens^^").

De rol van levensbeschouwing en religie raakt blijkbaar steeds meer zoek. Politiek gaat vaak op in detaillistische bestudering van materiële en economische zaken, goed voor kleinschalige (deskundige) subcommissies. De immateriële zaken worden niet relevant geacht. Het is de vraag of de roep om morele normen voor de samenleving (Hlrsch Ballin), of een publieke filosofie, zoals Marcel van Dam en VVD-leider Frits Bolkestein die voorstelden, ook in de politiek kan doordringen. Hirsch Ballin heeft, ondanks zijn pleidooi voor de noodzakelijkheid van beginselpolitiek, al moeten constateren dat verzakelijking de politiek in zijn greep heeft. Voor discussie over normen en waarden is geen plaats meer, wat telt zijn de cijfertjes: het financieringstekort, de collectieve-lastendruk en de koopkrachtplaatsjes (Si). Ook de suggestie van Bolkestein om christelijke waarden (weer) te introduceren in het liberale beginselprogram is hooguit een vorm van culturele bezinning te noemen (^2).

Beginselen, geen cijfers!

Wat we anno 1994 nodig hebben, zijn beginsels. Met beginselen kan men goed regeren, zo stelde Groen van Prinsterer. Hij blijft in die zin ook vast geloven in de beginselen. "Vormen verslijten, beginselen niet. De waarheid is voor geen verandering vatbaar"*^^) Maar die beginselen moet zich wel hun uitdrukking vinden in de praktijk van alledag. Met zijn adagium "In ons isolement ligt onze kracht", bedoelde Groen geen aansporing tot "afsluiting en politieke kluizenarij", maar in het bezitten van een eigen beginsel, waarbij hij liever met weinigen of alleen over blijft dan dit beginsel opgeven^^*). Dat zij ook ter bemoediging voor de SGP gezegd na het zetelverlies van dit jaar.

Groen zegt uitermate actuele dingen over hoe er geregeerd moet worden. Dat is wat anders dan de zaken slechts puur-technisch goed op de rails zetten.

"Regeren moet niet enkel of voornamelijk in administreren bestaan. Elke Regering moet beginsels erkennen, naar welke de Staat en de Natie, volgens een vast plan, wordt bestuurd en geleid"(5^). Voor Groen uit de beginselloosheid van de politiek zich in een louter administratief beheer. Leiding moet er zijn, een ministerie moet, om kracht uit te oefenen, weten waar de bron van wezenlijke kracht ligt, zegt Groen. "Zonder homogeen Ministerie is er geen leiding, en zonder die leiding zal het gevolg zijn, óf dat het volk door verkeerde beginselen afgeleid, dat is verleid wordt, óf dat het tot apathie, onverschilligheid, vervalt"'^^). De politiek van zijn dagen versmaadt de fundamentele vraagstukken in het staatsieven, en de staatslieden interesseren zich voor deze "onbeduidendheden" niet "zolang het onderwerp de actuele politiek en het portefeuille-krakeel niet raakt"'^'').

Het zijn zeer actuele woorden die zonder meer op de huidige politieke werkelijkheid toegepast kunnen worden. Laten we hopen dat de regering niet alleen in de cijfers, de taal van het "administreren", thuis is, maar dat ook het heilzame Woord van God, in zijn zegeningen en bedreigingen, zeggingskracht heeft. De "bestuurtechnische benadering" van maatschappelijke problemen noemt Manenschijn in zijn artikel "de grootste dwaling van deze tijd". Daar sluit ik me graag bij aan. Het Woord van God is niet in cijfers te vangen, maar levert wel de beginsels die heilzaam zijn voor mens èn samenleving. Als D66 Kamerlid Thom de Graaf onlangs in een interview zegt dat "de overheid zo goed is als de samenleving goed is"(58)^ dan valt alles te vrezen voor een overheid en maatschappij die zich juist het tegendeel van goed laten zien. Aan de andere kant gelooft de christen in de voorzienigheid van God dieook over het politieke leven gaat. Dat zij gezegd tot bemoediging van de minderheid die nog wil opkomen voor het Woord van God.

Noten


1. Vrij Nederland, 17 augustus 1994.

2. Elsevier, 20 augustus 1994.

3. Regeeraccoord, p. 2.

4. Hans Wansink, 'Rode zielen', in: Intermediair 26 augustus 1994.

5. J. Klapwijk, "Op zoek naar het mensbeeld van liberalisme, socialisme en christen-democratie", in: 100 jaar Partij. Bezinning en perspectief. Een anti-revolutionaire bijdrage aan christen-democratische politiek, Franeker, 1779, pp. 67-88.

6. H. E. S. Woldring/D. Th. Kuiper, Reformatorische maatschappijkritiek. Ontwikkelingen op het gebied van sociale filosofie en sociologie in de kring van het Nederlandse protestantisme van de 19e eeuw tot heden. Kampen, 1980, p. 15.

7. Mens en medemens. Geestelijke stromingen in onze samenleving (onder red. van G. f. den Besten e.a.), Groningen, 1991, p. 250-254.

8. Mens en medemens, p. 276.

9. P. B. Cliteur e.a.. Filosofen van het klassieke liberalisme, Kampen/Kapellen, 1993, p. 21.

10. P. B. Cliteur e.a. Filosofen van het klassieke liberalisme, p. 22.

11. H. de Jager, Mensbeelden en maatschappijmodellen. Kernproblematiek der sociale wetenschappen. Leiden, 1975, p. 92; H. G. Leih, Politiek en secularisatie. Een korte geschiedenis van liberalisme en socialisme. Kampen, 1986, p. 77.

12. J. van Putten, Politieke stromingen, Utrecht/Antwerpen, 1985, p. 72. Zie Hans Wansink in genoemd artikel: "De zegetocht van de liberale democratie is, zeker na 1989, zo universeel en spectaculair, dat slechts weinigen zich überhaupt een betere maatschappij vorm kunnen voorstellen".

13. J. van Putten, Politieke stromingen, p. 104 e.v.

14. H. E. S. Woldring/D. Th. Kuiper, Reformatorische maatschappijkritiek, p. 28;

15. G. Groen van Prinsterer, Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Utrecht, 1856/1857, deel I, p. 12.

16. G. Groen van Prinsterer, Verspreide Geschriften, deel 1 Amsterdam, 1859, p. 187.

17. Nederlandsche Gedachten, 8 november 1875.

18. Nederlandsche Gedachten, 20 november 1875.

19. Nederlandsche Gedachten, 15 juli 1872.

20. G. Groen van Prinsterer, Grondwetherzieningen eensgezindheid, Amsterdam, 1849, p. 369.

21. G. Groen van Prinsterer, Grondwetherziening en eensgezindheid, p. 481.

22. G. Groen van Prinsterer, Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, deel I, p. 138.

23. G. Groen van Prinsterer, Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, deel I, p. 198

24. G. Groen van Prinsterer, Verscheidenheden over staatsregt en politiek, Amsterdam, 1850, p. 174.

25. G. Groen van Prinsterer, Grondwetherziening en eensgezindheid, p. 178.

26. G. Groen van Prinsterer, Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal in dubbelen getale, deel 1, Leiden, 1840, p. 45.

27. G. Groen van Prinsterer, Verscheidenheden over staatsregt en politiek, p. 177.

28. G. Groen van Prinsterer, Grondwetherziening en eensgezindheid, p. 530.

29. J. Klapwijk, Op zoek naar het mensbeeld van liberalisme, socialisme en christen-democratie, p. 68.

30. J. Klapwijk, a.w., p. 74.

31. W. Banning, Maatschappij, kerk en evangelie in drie perioden der Europese geschiedenis, Arnhem, 1957, p. 110.

32. H. de Vos, Geschiedenis van het socialisme in Nederland in het kader van zijn tijd, deel I, Baarn, 1976, p. 15.

33. H. G. Leih, Politiek en secularisatie, p. 89.

34. J. van Putten, Politieke stromingen, p. 151.

35. P. Lucardie, Nederland Stromenland. Een geschiedenis van de politieke stromingen, Assen/Maastricht, 1992, p. 70.

36. Het neomarxisme heeft in deze eeuw gewezen op het failliet van de Verlichtingsidealen van vrijheid en gelijkheid, dus de idealen van liberalisme en socialisme. De idealen zijn omgeslagen in hun tegendeel: een samenleving die gekenmerkt wordt door beheersing van de mens, geloof in technologie en wetenschap, vervreemding van medemens en wereld en de opkomst van totalitaire bewegingen. Iemand als J. Habermas heeft de ver technisering van de politiek geconstateerd, wat we nu helaas moeten meemaken. Centraal staan de technische en economische vraagstukken, overheersing van het specialistendom in de politiek, het ontbreken van een normatieve bezinning op de praktische doeleinden van de samenleving. De nieuwe ideologie die ontstaat, kenmerkt zich door het vertrouwen in de wetenschap als bron van welvaart en voorspoed (J. Klapwijk, Dialektiek der Verlichting. Een verkenning in het neomarxisme van de Frankfurter Schule, Assen/Amsterdam, 1977, p. 72).

37. H. G. Leih, Politiek en secularisatie, p. 79, 80.

38. J. van Putten, Politieke stromingen, p. 62.

39. P. Lucardie, Nederland Stromenland, p. 75.

40. J. Vorstenbosch, De uitdaging van het politiek liberalisme, in: Filosofie Magazine, december 1993, p. 10.

41. W. Fieret, Formatie 1994 Scharnier in de geschiedenis in: Reformatorisch Dagblad, 25 augustus 1994.

42. J. van Putten, Politieke stromingen, p. 413.

43. Vooroorlogse SGP-geschriften, deel II, Den Haag, 1986, p. 334.

44. Vooroorlogse SGP-geschriften, deel II, p. 336.

45. W. Fieret, De Staatkundig Gereformeerde Partij 1918-1948. Een hibliocratisch ideaal. Houten, 1990, p. 165.

46. W. Fieret, De Staatkundig Gereformeerde Partij 1918-1948, p. 195.

47. H. F. Massink, e.a.. Dienstbaar tot gerechtigheid. SGP-visie op de aard en omvang van de overheidstaak, Houten, 1993, p. 64.

48. Trouw, 27 augustus 1994.

49. Trouw, 26 augustus 1994.

50. P. Lucardie, Nederland Stromenland, p. 76, 77. Opmerkelijk was de reactie van Roel van der Poort, voormalig voorzitter Jong Democraten op het artikel van Manenschijn. Hij beschouwt D66 als "het geweten van de democratie". Een grote "sociaal-liberale paarse midden-partij" zou "fantastisch" zijn. En dan vervolgt hij: "Het zou een terugkeer van de confessionelen in het midden van de politiek definitief onmogelijk kunnen maken" (Trouw 3 sept. 1994). Over intolerantie gesproken!

51. Reformatorisch Dagblad, 9 september 1994.

52. Koers, 18 maart 1994.

53. G. Groen van Prinsterer, Verscheidenheden over staatsregt en poUtiek, p. 178, 179.

54. G. Groen van Prinsterer, Parlementaire studiën en schetsen, deel II, Den Haag, 1866, p. 336.

55. Nederlandsche Gedachten, 25 juli 1872.

56. G. Groen van Prinsterer, Narede van vijfjarige strijd, Utrecht, 1855, p. 51.

57. G. Groen van Prinsterer, Parlementaire studiën en schetsen, deel III, p. 9.

58. Nederlands Dagblad, 18 november 1994.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Zicht | 52 Pagina's

Paars kabinet keert terug naar oerbron van Franse Revolutie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 1994

Zicht | 52 Pagina's