Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Datheen en Oranje

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Datheen en Oranje

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

DISCUSSIE

mr. M. van Manen

secretaris van de Landelijke Stichting ter bevordering van Staatkundig Cereforrneerde beginselen

Gaarne wil ik de redactie van Zicht danken voor de uitnodiging om te reageren op liet artikel van drs. K. van der Zwaag over prins Willem van Oranje en ds. Datheen in het vorige nummer van dit blad. De mij toegekende ruimte is helaas van die omvang dat dit een noodzakelijke beperking met zich brengt. Een meer uitgebreide bespreking van deze problematiek kunt u vinden in het decembernummer van In het Spoor.

Mij realiserend dat met de beknoptheid van de hierna volgende opmerkingen moeilijk voldoende recht kan worden gedaan aan hetgeen drs. Van der Zwaag heeft geschreven, wil ik aandacht vragen voor het volgende.

Een misplaatste aanduiding

Wie maar enigszins kennis heeft genomen van de geschriften van de vroegere SGP-voormannen weet dat zij in tegenstelling tot hetgeen drs. Van der Zwaag beweert Oranje niet hebben gezien als een "vage compromisfiguur". Men koesterde grote achting voor prins Willem, zonder het in alles met hem eens te zijn. Het is niet zinvol een dergelijke buiten de orde zijnde kwalificatie als die van "vage compromisfiguur" te weerleggen.

Voor wat betreft mijn eigen standpunt verwijs ik gemakshalve naar mijn artikel over prins Willem in In het Spoor van mei 1996. Daarin is uitgebreid ingegaan op Oranjes geloofsleven en Godsvertrouwen. In een gesprek drukte de SGP-partijvoorzitter er zijn verbazing over uit dat in deze boekbespreking met "grote waardering" geschreven werd over prins Willem. "Maar diens liberaliteitsbeginsel strookte bepaald niet met artikel 36 van de NGB", aldus de partijvoorzitter Mijn houding ten opzichte van prins Willem kan dus ook anders worden geïnterpreteerd dan drs. Van der Zwaag heeft gedaan.

Een misplaatst schema

Drs. van der Zwaag ziet kennelijk het volgende schema in mijn gedachten: de historische hjn Oranje/vroegere ARP/huidige SGP enerzijds en die van Datheen/vroegere SGP/Landelijke Stichting anderzijds.

In dit schema zitten enkele waarheidselementen. De argumenten die drs. Van der Zwaag thans aanvoert tegen de Datheen-politiek komen op veel punten overeen met die destijds door de ARP tegen die vorm van politiek bedrijven werd aangevoerd. Maar ten diepste stond het "Wij Calvinisten" van de ARP haaks op de rode draad door prins Willems leven van Godsvreze en Godsbetrouwen. Een rode draad die ook heel duidelijk liep door het leven van de vroegere SGP-voormannen. Het beroep door de ARP op prins Willem was daarom aanvechtbaar en het schema laat derhalve één van de meest wezenlijke elementen buiten beschouwing die mee zou moeten worden genomen bij het vormen van een verantwoord oordeel.

De Landelijke Stichting ontneemt overigens de SGP niet het recht zich op ds. Datheen te beroepen of aan die vorm van politiek bedrijven handen en voeten te geven; integendeel. Wij hopen en wensen juist dat er van ds. Datheens heilige ijver voor de zuivere beginselen veel binnen de SGP mag worden gevonden. En dat niet alleen bij de SGP, maar ook binnen de Stichting. Bovendien hopen wij van harte dat er binnen de Stichting en de SGP veel van de Godsvreze en van het betrouwen op de Heere gevonden mag worden zoals dit destijds bij prins Willem werd gevonden. Ook dat hebben de medewerkers van de Stichting zo van node.

Bereidheid tot gesprek

Drs. van der Zwaag schrijft: "Opvallend is dat het psychologisch moment in mijn artikel de heer Van Manen is ontgaan. Datheen voelde zich kennelijk in zijn geweten beschuldigd toen hij zijn 'beginselvastheid' confronteerde met Oranje: hij keek hem niet in de ogen en begon beduusd met zijn hondje te spelen."

Dit moment is mij niet ontgaan. Dit moment betrof echter niet ds. Datheen maar de heer Hembyze, zoals drs. Van der Zwaag in zijn vorige artikel opmerkte. En hiermee vervalt dan ook de kapstok waaraan hij zijn verdere terechtwijzende vragen en opmerkingen ophangt. Zoals de volgende:

"Vandaar ook mijn vraag: kunnen we elkaar in de ogen kijken als we met elkaar van mening verschillen? "

Ik heb daar geen moeite mee. Meer dan eens wordt een conceptartikel ter voorinzage voor commentaar gezonden aan de persoon wiens visie wordt besproken. Daarna volgt soms schriftelijk, telefonisch of mondeling contact. Gaarne wil ik toegeven dat dit vaker zou moeten gebeuren. Het is echter niet altijd mogelijk en ook niet altijd nodig. Er is mij echter geen geval bekend waarin drs. Van der Zwaag of iemand van het SGP-Studiecentrum met iemand van de Stichting contact heeft opgenomen, alvorens hij het nodige publiceerde over bepaalde uitlatingen van de zijde van de Stichting. Bovendien is het Stichtingsbestuur altijd bereid tot een gesprek met het Hoofdbestuur en van die bereidheid is van meet af aan aan het Hoofdbestuur kennis gegeven. Dat van die bereidheid slechts spaarzamelijk gebruik wordt gemaakt, kan ons niet worden verweten. Misschien was meer overleg en contact ook niet nodig. Ik neem ook niemand kwalijk dat er met ons geen contact wordt gezocht. Maar laat men dan niet aankomen met de heer Hembyze en met het hondje van Willem van Oranje.

Oranjes op Frankrijk en Anjou georiënteerde politiek

Als het gaat om Oranjes op Frankrijk en Anjou georiënteerde politiek, dan hebben veel historici die deze materie intensief hebben bestudeerd ds. Datheen gelijk gegeven. En ds. Datheen was zeker geen eenling die in die op Frankrijk georiënteerde politiek - hoe logisch die ook leek - geen enkel heil zag.

Drs. van der Zwaag poogt de op Frankrijk georiënteerde politiek nog een principiële basis te geven onder verwijzing naar Calvijn. Hij meldt hierover:

"In een tijd toen Frankrijk de protestanten wreed vervolgde en de Chambre Ardente honderden doodvonnissen uitsprak, schroomde Calvijn niet om een verbond van de Zwitserse eedgenootschap te begunstigen met de Franse koning Hendrik 11. Hij hoopte daarmee de druk van de Franse protestanten te verlichten alsmede ervoor te zorgen dat Hendrik II geen toenadering zocht tot Karel V wat weer nadelige gevolgen voor het Evangelie in Duitsland zou teweeg brengen."

Terzijde zij opgemerkt dat volgens de door drs. Van der Zwaag genoemde bron het niet om honderden, maar om 60 doodvonnissen ging in de periode 1548-1550, de periode waarin

Calvijn dacht aan een verbond met Frankrijk (1549). Los van deze feitelijke onjuistheid moet worden opgemerkt dat het voorbeeld niet overtuigend is. Allereerst betekende dat verbond, volgens de door drs. Van der Zwaag genoemde bron, niet dat men in de Zwitserse eedgenootschap een roomse heerser kreeg. Daarnaast betekende dit ook niet dat Calvijn in verband met dat verbond de publieke uitoefening van de roomse religie in eigen gebied dan maar tolereerde. Twee zaken die wel aan de door Oranje op Frankrijk georiënteerde zaken vastzaten en die juist ds. Datheen ernstige zorgen baarde. Bovendien fungeerde bij Calvijn verlichting van de druk van de vervolgingen van de Hugenoten als voorwaarde voor het aangaan van een overeenkomst. Daarnaast gold als tweede voorwaarde dat die overeenkomst nimmer een eventuele oorlog met Engeland ten gevolge mocht hebben. Calvijn wilde namelijk niet betrokken worden bij een oorlog met een land waar de Christus werd gediend.

Een eenzijdige beschrijving

Het historisch overzicht dat drs. Van der Zwaag biedt is eenzijdig en vrijwel steeds in het nadeel van de calvinisten.

Een voorbeeld hiervan is de beschrijving van het zogenaamde Eeuwig Edict dat door de nieuwe landvoogd Don Juan werd gesloten met de Staten-Generaal. Dit Edict betekende de handhaving van de roomse religie in alle gewesten. Vanzelf was deze regeling niet acceptabel voor de calvinisten. "Extreme rooms-katholieken en overtuigde calvinisten kwamen tegenover elkaar te staan. Zo pleegde de calvinistische radicaal Jan van Hembyze in 1578 in Gent een staatsgreep", zo schrijft drs. Van der Zwaag. Echter hij vermeldt daarbij niet dat bij die staatsgreep ook andere zwaarwegende faktoren speelden. Gent was in de tijd van Karel V van zijn machtige positie beroofd en dit hadden de Gentenaren nimmer vergeten. Volgens prof. Van Schelven ging het voor de heer Hembyze zelfs primair om deze zaak. Ook gaat drs. Van der Zwaag er aan voorbij dat de prins van Oranje zelf aanvankelijk de heer Hembyze steunde en de omwenteling mede bewerkstelligde. Dit om zodoende van de lastige hertog van Aerschot. Oranjes belangrijkste tegenstander, af te komen.

"De spanningen tussen rooms en protestant werden groter en ontlaadden zich in verstoringen van de rooms-katholieke erediensten en vernielingen van kerkgebouwen", zo vervolgt drs. Van der Zwaag. Ook verder in zijn artikel vermeldt hij van vernielingen en allerlei wanbedrijven. Als al zaken nu eens worden gezien tegen de achtergrond van de nog kort daarvoor plaatsgevonden martel-en moordpraktijken van de combinatie Rome/Spanje, dan zal er toch enig begrip moeten zijn voor hetgeen geschiedde. Dat begrip was duidelijk aanwezig bij een toch als een gemoedelijk man bekend staande predikant uit de vroegere SGP-achterban ds. G. van Reenen. Hij schreef:

"En men zegt, dat het niet goed was van onze voorouders, en dat kan wel waar wezen, dat weet ik zoo juist nog niet, maar ik kan het wel goed begrijpen, dat, toen die roomsche kluisters hun van de polsen vielen, dat hun vrije handen toen de beukhamers op namen, om die beelden te vergruizen waar het pausdom zo lang hun God mede getergd had. (...)

Eerlijk gezegd, ik vind dat die beeldstormers goed werk deden. O zeker, er zullen wel kwade elementen ook onder geweest zijn, er is helaas altijd kaf onder het koren.

En wat deed het pausdom? Het vergruisde geen beelden, maar levende menschen, bij duizenden, en dat enkel om dat ze God wilden dienen naar het tweede gebod en hun geweten."

Ten besluite

Ds. Datheen en tal van andere calvinisten lazen in de Schrift een absoluut verbod van afgoderij en beeldendienst. Ze lazen daarin ook van reformaties waarbij altaren, afgodsbeelden en afgodstempels werden afgebroken en de

beenderen van afgodspriesters op de afgodsaltaren werden verbrand. Dit gebeurde volgens de Heilige Schrift zelfs in een situatie waarin de afgodsdienst dusdanig was gevestigd dat het wetboek des Heeren in een totale vergetelheid was geraakt. Ook kenden de calvinisten de Nederlandse Geloofsbelijdenis met daarin het artikel 36 alsmede de Heidelbergse Catechismus waarin de paapse mis wordt aangeduid als een vervloekte afgoderij. Vanuit een dergelijke achtergrond is het niet te verwonderen dat verscheidene calvinisten vreemd aankeken tegen beleid van een prins die zelf ter bevordering van politieke doeleinden - zij het met een wellicht onvoldoende begrepen oprechte intentie - bijvoorbeeld tijdelijk de protestantse eredienst niet bezocht en in plaatsen waar de publieke uitoefening van de roomse religie inmiddels tot het verleden behoorde die publieke uitoefening weer bevorderde. En ook drs. Van der Zwaag levert niet een Schriftuurlijk verantwoorde weerlegging van de opmerking van ds. Datheen "dat hij nooit in de Schrift of Kerkgeschiedenis gelezen had, dat eenig Christelijk vorst de uitgeroeide afgoderij wederom ingevoerd had, of dat dit met een goed geweten geschieden kan."

En net zo min als het aangaat om vroegere SGP-voormannen als ds. Kersten of ds. Zandt klakkeloos na te volgen, gaat het aan om iemand als onze geliefde prins van Oranje klakkeloos te volgen. Ook de daden van een Godvrezend en door God tot heil van ons land gebruikte persoon mogen en moeten getoetst worden aan de Schrift.

DISCUSSIE

Drs K. van der Zwaag

Redacteur Kerkelijk Leven bij tiet Reformatorisch Dagblad

De verhouding tussen de staatsman Willem van Oranje en prediker Petrus Datheen is jarenlang het onderwerp geweest van een uitgebreide historische discussie. Tot in onze tijd toe tracht de ene partij Oranje, de andere partij Datheen te annexeren voor haar standpunt, waarbij uiteindelijk wordt getracht de één tegen de ander uit te spelen. Ook binnen de In het Spoor gerezen controverse over deze zaak wordt Datheen beschouwd als een uitgesproken vertegenwoordiger van de "aloude beginselen", terwijl anderzijds diegenen, die veel begrip voor de handelwijze van Oranje aan de dag leggen, het principiële spoor bijster zouden zijn geraakt.

Dit artikel is een weerlegging van de bijdrage van de heer mr. van Manen in dit nummer van Zicht, alsook van zijn (zeer) uitvoerig artikel in In het Spoor (zie decembernummer). Ik heb in mijn vorige Zic^it-artikel de tendens van de bijdrage In het Spoor (d.d. augustus 1996) willen kritiseren als een te eenzijdige keuze voor Datheen. Datheen koos voor de "zuivere' beginselen, evenals de "vroegere SGP-voormannen", maar Oranje gebruikte onmogelijke en onbijbelse (!) middelen in zijn streven naar (politieke) eenheid. Datheen en Oranje lijken dan verdacht veel overeenkomsten te hebben met resp. de huidige SGP en de Stichting, zo heb ik gezegd. In dat schema zitten "enkele waarheidselementen", zo erkent Van Manen zelfs, maar hij beweert dan dat mijn argumentatie zou overeenkomen met ARP-opvattingen. Welnu, in het volgende wil ik aantonen dat een principiële keus voor de gereformeerde religie niet hoeft uit te sluiten dat een voorzichtige opstelling vereist is ten aanzien van de politieke omstandigheden.

Scheuring der gewesten

De bedoeling van mijn artikel(en) in Zicht is vooral om aandacht te vragen voor de tragiek van de "scheuring der gewesten", zoals vooral Groen van Prinsterer de rumoerige gebeurtenissen in de jaren zeventig en tachtig van de zestiende eeuw interpreteerde. Groen zag het hele gebeuren als het gevolg van het conflict tussen de "streng-Gereformeerden", onder leiding van Hembyze en hertog Jan Casimir (die door Groen overigens ook zeer negatief wordt beoordeeld) en de "hevige Roomschgezinden"'. Een typisch voorbeeld van een escalatieconflict voltrok zich: De hertog wilde zich aan het hoofd van Vlaanderen en de hervormden te stellen, en de Walen verdedigden zich tegen "onstuimigheid en geweldenarijen der Gentenaars"^. Wat Oranje het meest verontrustte, was dat het Gentse bewind de rechten van de rooms-katholieken met voeten trad en het protestantse geloof te vuur en te zwaard begon te verspreiden'. Groen legde daarbij vooral de nadruk op de onmogelijke positie van Oranje, door beide kan-

ten belasterd en verdacht gemaakt en dat alles in een situatie die politiek en militair steeds hachelijker werd.

Van Manen stelt in In het Spoor dat Noord en Zuid geen eenheid vormden. Kortom: het werd toch nooit wat. Hij kan echter toch niet ontkennen dat Oranje op dat moment nog een kans had om beide gewesten te verenigen in de strijd tegen Spanje. De situatie betekende zeker geen scheiding op dat moment. Swart beschrijft de hele rumoerige periode van 1578-1579 als "het uiteenvallen van de Generale Unie" \ Met andere woorden: als iets uiteen kan vallen, moet er tevoren toch min of meer een eenheid zijn. Het was juist typerend voor Oranje dat hij er voor wilde waken dat de godsdienst geen factor van verdeeldheid zou vormen in het gezamenlijke front tegen Spanje. Religie en particularisme (vasthouden aan eigen privileges) waren altijd de factoren die Oranje belemmerden. Oranje steunde aanvankelijk de calvinisten in de steden van Brabant en Vlaanderen, maar trok zich terug door de harde opstelling van de calvinisten. "De tolerantiepolitiek strandde uiteindelijk op de harde lijn van het calvinistisch extremisme" \

Betekenis van Datheen

Wat de persoon van Datheen betreft, moeten we eerst opmerken dat Nederland grote dank verschuldigd is aan deze vurige en onverschrokken strijder voor de gereformeerde leer. Alleen al vanwege de totstandkoming van het eerste complete kerkboek in de Nederlandse taal verdient Datheen onze blijvende waardering. Hij trad op in een tijd waarin niet alleen de grondslagen van onze nationale Gereformeerde Kerk, maar ook van de vestiging van onze staat, in het buitenland gelegd waren en waarbij de vluchtelingengemeenten een belangrijke rol hebben gespeeld. Hierbij heeft ook Datheen een uitzonderlijke plaats ingenomen. De vertrouwensrelatie tussen Oranje en Datheen was in de jaren 1573-1578 ook bijzonder sterk. Oranje had deze beginselvaste prediker, evenals de begaafde Marnix van St. Aldegonde, nader aan zich verbonden als zijn "raed en kommissaris" in kerkelijke en politieke zaken. Ook de Pacificatie van Gent uit 1576, het eenheidsfront tussen alle gewesten in de strijd tegen de Spaanse tirannie, bracht geen verwijdering. De voorlopige schorsing van de plakkaten bracht nu ook in de zuidelijke gewesten verademing voor de gereformeerden. Voor het uitermate benauwde Holland en Zeeland werd het front meer naar het zuiden verplaatst.

Mr. van Manen stelt dat ik het historisch overzicht te eenzijdig in het nadeel van de calvinisten heb beschreven. Hij wijst op het zogenaamde Eeuwig Edict (1577) dat handhaving van de rooms-katholieke religie voorschreef en daarom verwerpelijk was voor de calvinisten. Terecht, natuurlijk, maar Van Manen citeert in In het Spoor juist ds. Barth die zich óók keerde tegen de Pacificatie van Gent ("God heeft daarin geblazen en het is gevallen"), en dat verdrag liet juist de gereformeerden vrij in Holland en Zeeland en bevrijdde zelfs de gereformeerden in het zuiden van de plakkaten en vervolging '. Waren de Gentse troebelen er niet geweest, dan zou de Pacificatie zeker meer kans tot slagen gehad hebben en zou de funeste scheiding tussen Zuid en Noord misschien voorkomen kunnen worden.

Men moet zich verder de hachelijke situatie voorstellen waarin vanwege godsdiensthaat en partijzucht de zuidelijke gewesten, kwamen te verkeren. Een krachtige regering functioneerde hier niet. Landvoogd Matthias, die zich met de Staten-Generaal te Antwerpen bevond, bezat nagenoeg geen autoriteit. De machtsbeluste hoge adel, geleid door de hertog van Aerschot, was afkerig van het gezag van de Prins. De te hulp geroepen Johan Casimir van de Palts streefde ernaar in troebel water te vissen. De felle calvinisten, bij wie Oranje overigens eigenlijk alleen steun vond, stonden tegenover onverzoenlijke rooms-katholieken. En dat terwijl de uitermate bekwame en berekenende hertog van Parma met een goed toege-

rust leger aan de poort lag. Welk een wijs en voorzichtig staatsmanschap werd hier geëist van Prins!

Jonathan Israel (door mr. Van Manen vaak geciteerd) schrijft over deze periode: "In de zuidelijke Nederlanden was de Opstand dus hopeloos verdeeld in een gematigde (katholieke) en de radicale (protestantse) vleugel. Zolang Oranje hoopte een gecombineerde noordelijke en zuidelijke Opstand tegen Spanje te kunnen redden, met Brabant als politiek centrum, moest hij zowel protestanten als katholieken te vriend houden en zien een stabiele modus vivendi tussen de kerken te bereiken" '. Duidelijker had ik het niet kunnen stellen.

Synode van Dordrecht

In deze turbulente tijd met zijn uiterst ingewikkelde en soms haast chaotische verhoudingen kwam de (eerste) nationale synode van Dordrecht (1578) bijeen. Het beleid van deze synode was, evenals de staatkunde van de Prins, nationaal georiënteerd. Men hield onafgebroken de blik gericht op (de bevrijding van) alle zeventien gewesten! De vergadering besefte goed dat door dit nieuwe feit zowel op het kerkelijke als politieke vlak grote moeilijkheden te verwachten waren. Oranje en de Staten-Generaal hielden immers vast aan de Pacificatie omdat deze het enige (!) middel was om het zo moeizaam bereikte samengaan tussen de Opstand in het Noorden en de beweging in het Zuiden te bewaren. "In Gent was die grens nu mateloos ver overschreden. Er ontstond hier dus een kerkelijk en politiek probleem van eerste orde" **. Op deze synode waren ook afgevaardigden van Vlaanderen tegenwoordig. Opnieuw werd Datheen, evenals dit te Wezel het geval was geweest, tot voorzitter gekozen.

Deze synode toonde zich zeer verontrust over de troebelen die zich allerwege voordeden. Men vreesde niet alleen voor het landsbelang, maar ook voor de terugslag in de kerken. Bij de synodale afgevaardigden overheerste de mening dat tot elke prijs een burgeroorlog diende te worden voorkomen. De enige die hierbij voordeel zou behalen was de geslepen landvoogd Parma met zijn superieure legermacht. "Daarom stelde de synode zich reeds in haar eerste zittingsweek vierkant achter de politiek van Oranje", concludeert Bremmer. "Zij begreep wat er voor hem en heel het vaderland op het spel stond" '.

De historicus A.A. van Schelven heeft op grond van een viertal argumenten aannemelijk gemaakt - al gaat Th. Ruys hier in zijn dissertatie over Datheen aan voorbij-dat er namens deze gereformeerde synode een rekest om "godsdienstvrede" is ingediend bij landvoogd Matthias en de Raad van State. In de aanbiedingscommissie van dit rekest had, naast de predikanten Van der Heyden, Villiers en Taffin, ook Datheen zitting genomen. In elk geval zijn er geen bewijzen dat Datheen zich tot de zomer van 1578 heeft verzet tegen de (godsdienst) politiek van de Prins.

Dit veranderde volgens Van Schelven in het najaar van 1578, toen hij te Gent onder invloed kwam van politieke tegenstanders van Oranje. Datheen ging al spoedig te keer tegen de religievrede die Oranje wel in Brugge en het Brugse Vrije op 8 november 1578 kan laten afkondigen. Tegelijk met Casimir kwam ook diens raadsman doctor Beuterich mee, een "omstreden figuur" volgens Bremmer '", iemand die Oranje voor een atheïst uitmaakte ". Datheen heeft in Gent veel anti-Oranje kritiek uitgeoefend en is verantwoordelijk geweest voor een anti-Oranje hetze. Van Manen noemt in de laster tegen Datheens uitspraken over Oranje niet houdbaar en wijst hiervoor op enkele bronnen. In de eerste plaats heb ik de bekende grievende uitlatingen ook niet genoemd omdat dergelijke citaten de discussie bij voorbaat in een bepaalde richting sturen.

Ik wijs er echter wel op dat de (door Van Manen ook vaak geciteerde) Swart zonder kritiek de opmerking doorgeeft, dat Datheen Oranje ervan beschuldigde even gemakkelijk van gods-

dienst te veranderen als van hemd ". In de tweede plaats wil ik Van Manen wijzen op de stortvloed van anti-Oranjepamflettenliteratuur in Gent ". Het lijkt me aannemelijk dat Datheen zo niet auteur dan toch op de hoogte hiervan en medeverantwoordelijk hiervoor is geweest. Oranje werd soms uitgemaakt voor de grootste atheïst en hypocriet ter wereld ".

De radicaal Hembyze, die later zelfs wegens landverraad op het schavot werd onthoofd, heeft tenslotte Datheen in zijn val meegesleept. Zijn door een staatsgreep in het leven geroepen Gentse bewind trok zich nog nauwelijks iets aan van de centrale regering. Men kan het alles bij Ruys nalezen. De situatie ging in de richting van anarchie! Wij hebben niet de minste moeite met het feit dat Datheen de oorlog verklaarde aan de afgoderij van het pausdom en de "antichrist van Rome". Datheens oogmerken waren zuiver, maar de aangewende middelen niet! "De wijze, waarop hij zich tegen de Prins van Oranje gekeerd heeft en hem soms in zijn godsdienstige overtuiging heeft gekwetst, kan dan ook, ondanks alle verzachtende omstandigheden, door ons nimmer in bescherming worden genomen, " zegt Ruys. Natuurlijk zijn we tegen de leer van Rome, maar staatsmanswijsheid vereist soms een geheel ander optreden dan het letterlijk uitroeien van afgodische praktijken. Vandaar dat Groen van Prinsterer zegt dat Willem van Oranje recht en billijkheid ook jegens de Roomsen gewild heeft uit "staatkunde en uit pligtgevoel" ".

„Datheens oogmerken waren zuiver, maar de aangewende middelen niet!"

Al mag Datheen geen landverraad ten laste worden gelegd, zoals dit met Hembyze het geval is geweest, het feit dat hij in 1584 eigenmachtig deelnam aan de onderhandelingen met Parma over de afzonderlijke overgave van Gent, en dat buiten het Unieverband om, kan ook moeilijk worden goedgekeurd. De voorwaarde voor deze overgave was: godsdienstvrijheid voor gereformeerden èn roomskatholieken. Deze voorwaarde werd echter ten aanzien van de gereformeerden niet ingewilligd. Na de overgave zagen 9000 families en 24 predikanten - onder wie Datheen-zich genoodzaakt het "trotsche Gent" te verlaten. Van de tragiek der historie gesproken!

Villiers, de hofprediker van de Prins, had het mogelijk toch wel goed aangevoeld toen hij zijn vrees uitsprak voor de "ontijdige haast van onze Gentse broeders, die tenzij God uit de hoge het verhoedt, een groot kwaad zal toebrengen aan de overige kerken en zelfs aan het geheele vaderland".

Uiteindelijk gingen de Zuidelijke Nederlanden, het geboorteland van Datheen en zoveel eminente gereformeerde predikers, niet alleen voor ons gemenebest, maar ook voor de gereformeerde religie verloren!

Kwestie van de soevereiniteit

Bij deze omstreden religie­ kwestie kwam nog die van de soevereiniteit, die vooral na de afzwering van koning Filips II in 1581 urgent werd. Vanuit deze gezichtshoek dient de door Datheen sterk veroordeelde Fransgezinde politiek van de Prins te worden beoordeeld. De menigmaal zelfzuchtige Staten trokken geleidelijk de soevereiniteit aan zich in plaats van deze royaal aan de onbaatzuchtige Prins aan te bieden. Deze zaak is jarenlang een bron van conflicten is geweest. De Prins zag in Frankrijk, dat onder zijn bevolking talrijke geestverwante Hugenoten telde, de erfvijand van

Spanje. Hij wilde daarom de soevereiniteit aanbieden aan de overigens minderwaardig gebleken hiertog van Anjou, vooral met het oog op de onontbeerlijke militaire steun. Wij geloven dat de motieven van de Prins, al heeft de uitkomst hiervan hem teleurgesteld, hier oprecht zijn geweest.

Datheen betoonde zich blind voor de toekomst. "Oranje moest in de centrale regering met katholieken samen werken en had gepoogd in zijn religievrede daarvoor een grondslag te leggen. Datheen had er geen oog voor dat dit op de lange baan voor de calvinisten gunstig was, net als Oranjes op Frankrijk gerichte politiek" "•, zegt Bremmer terecht. Ook Swart zegt dat de Franse politiek toentertijd de enige mogelijkheid was. De prins ontkende geenzins dat er politieke risico's aan waren verbonden, maar de nieuwe bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk zou zijns inziens eerder door een Franse vorst dan door Filips 11 worden ontzien ".

Mr. van Manen citeert veel uit de studie van Th. Ruys en dat is inderdaad een goed werk. Bremmer vindt echter dat Ruys Datheen en Hembyze tegen elkaar uitspeelt, als respectievelijk geslepen volksmenner en "volkomen eerlijk kampvechter voor de hem heilige beginselen". Dat laatste zal vooral op mr. Van Manen indruk maken. "Maar Datheen bezorgde zichzelf én Oranje met zijn politiek dan toch maar grote ellende", zo is het commentaar van Bremmer ".

Ook opvallend is dat Datheen niet op de synode van Middelburg (1581) verscheen. De kwestie Datheen beroerde ook tóen de kerken. Datheen weigerde verschillende malen te komen op de synode, zonder duidelijke opgave van redenen. Als hij gewild had, was hij zeker gekomen, zo vindt dr. Bremmer. Drs.W. Punt zegt de indruk te hebben dat hij in 1581 uitvluchten zocht en niet tot een oplossing wilde komen. "Datheen was niet altijd oprecht en waarheidsgetrouw. Hij blokkeerde bewust een oplossing in 1581" ".

Mr. van Manen zegt dat op deze synode het onderzoek niet is afgerond, maar vergeet te vermelden waarom niet: De zaak van Datheen werd niet opgelost omdat deze niet zelf present wilde zijn.^" Dat zegt ook drs. Punt, die wijst op de onoprechtheid van Datheen, zoals bleek uit het vermijden van een ontmoeting met Oranje en Jan van Nassau in december 1578, niet bepaald een teken van een recht-door-zee houding. "Hij (=Datheen) deed beloften, maar hield ze niet. Villiers vooral vond dat ook. Ook Oranje vertrouwde zijn beloften niet. Marnix meende, dat hij contact had met de vijanden van de kerk" ^'.

Nooit geheeld trauma

Bremmer concludeert dat het optreden van Datheen Oranje hoog zat. Het bleef hem schrijnen, een trauma dat nooit geheeld is ^'. Oranje heeft met veel moeilijkheden te kampen gehad, maar niets had hem zo grote zorgen gebaard als de weerspannigheid van Gent. Datheen heeft aan het eind van zijn leven tegenover een delegatie van een synode van 's-Gravenhage schuld beleden dat hij vroeger een te letterlijke interpretatie van de oorlogen in de Bijbel had gegeven, eveneens dat "het aanraden van oorlogen niet het juiste middel was geweest om de voortplanting van de godsdienst te bevorderen" ". Dat zijn opmerkingen die respect afdwingen (al was de delegatie er niet gerust op) ^•'.

Zijn tijdelijke beïnvloeding door de doperse secte van de Davidjoristen en zijn "eigenwillige verlating van de heilige dienst" heeft hij jegens de afgevaardigden van de synode van 's-Gravenhage "onder een vloed van tranen" beleden. Datheen heeft eerlijk bekend dat hij door zijn 'oorlogszuchtige' houding "het voornaamste wel eens nagelaten had: bij het volk aan te dringen op bekeering des harten" ^\

De talrijke pogingen van zowel kerkelijke vergaderingen, onder anderen de synode van Mid-

delburg, als die van particulieren, bijvoorbeeld van de stadhouder van Gelderland Jan van Nassau, aangewend om Oranje en Datheen meer met elkaar te verzoenen, hebben helaas schipbreuk geleden. "Indien ooit het leven van een groot man tragisch is geëindigd, is dit wel met Datheen het geval geweest. Hij heeft zijn laatste levensjaren als een onbekende in den vreemde gesleten en is ook, van schier allen verlaten, in 1588 in den vreemde gestorven" '''.

Willem van Oranje was reeds eerder en wel in 1584 door moordenaarshand omgebracht. Op aanstoken van zijn oude rivaal kardinaal Granvelle had koning Filips 11 in 1580 het banvonnis over de Prins uitgesproken. Als antwoord hierop gaf de Prins een woord ter verdediging, een Apologie, uit, waarin hij zijn gedrag en beleidsvoering sinds zijn optreden in de Nederlanden heeft gemotiveerd. Hierin trad hij tevens op als aanklager van de Spaanse koning, die hem niet alleen zijn bezittingen, maar zelfs zijn oudste zoon Filips Willem had ontnomen. De "Vader des vaderlands heeft "lijf en goed" voor ons vaderland niet verschoond. Terecht heeft Decavele Oranje betitelt als een vader van een "gescheurd" vaderland. Dat heeft zijn leven een extra tragische dimensie gegeven.

Tot de Staten-Generaal richtte de Prins zich toen met de verklaring het land te zullen verlaten wanneer hij zich het vertrouwen niet meer waardig zou betonen en zijn vertrek dienstbaar zou zijn aan het welzijn van het land. Reeds eerder, in 1577, had hij de opmerkelijke woorden gesproken: "God heeft mij de genade geschonken openlijk te kunnen zeggen, dat ik altijd boven mijn eigen welzijn het welzijn van het vaderland heb gesteld".

Wie Datheen in zijn controverse met Oranje wil zien als de zuivere belichaming van het onversneden calvinisme, verliest uit het oog dat leidinggevende gereformeerde figuren in binnen-en buitenland zich hebben geschaard aan de zijde van de Prins. Groen van Prinsterer schrijft - ik heb dit al eerder aangehaald-in dit verband: "Als Oranje dachten, ondanks de onverdraagzaamheid der Roomsche Kerk, zijn meeste raadslieden (Marnix, Villiers, Taffin) en ook de voornaamste protestanten buiten 's lands (Olevianus, Beza)". Het wekt bevreemding dat de naam van Groen van Prinsterer door Ruys zelfs niet eens wordt genoemd. Wie was er nu meer deskundig en tot oordelen bevoegd dan de onderzoeker en uitgever van de archieven van het Huis Oranje-Nassau? Datheen kantte zich scherp tegen Rome. Maar zou de antiroomse gezindheid van Marnix, voorstander van de prinselijke politiek, dan moeten worden betwijfeld? Wie heeft op scherper en doeltreffender wijze Rome aan de kaak gesteld dan deze begaafde auteur in zijn De Bijenkorf der Heilige Roomse Kerk!

Natuurlijk kende Oranje de argumenten van zijn broer Jan die in gewetensnood verkeerde om de rooms-katholieke eredienst te tolereren nu het aantal gereformeerden in Gelderland sterk toenam. Van Manen gaat hier uitgebreid op in. Jan van Nassau stelde dat een verdrag met een afgodendienaar als Anjou streed met de Schrift. Alle vooraanstaande Duitse vorsten zouden dat ook vinden. Zo stelt ook Van Manen het onbijbelse karakter van Oranjes Franse politiek aan de kaak. Maar Oranje ontkende juist dat een dergelijk verbond in strijd met Gods Woord zou zijn ^'. Hij verwijst naar de vele voorvallen uit de joodse en christeHjke geschiedenis waarin godvrezende (!) leiders zich met afgodendienaars (!) hebben verbonden. Duitse protestantse vorsten hebben veel te danken gehad aan het door hun voorgangers in 1551 gesloten verdrag met de Franse koning Hendrik II, want hierdoor werd de politiek van Karel V om het protestantisme in het Duitse rijk uit te roeien, tot mislukking gedoemd.

Jan van Nassau heeft advies ingewonnen, ook in het buitenland, bij Beza en Olevianus, en bij het driemanschap Villiers, Taffin en Aldegonde. Olevianus houdt vast aan de waarde van een religievrede (die niet opgeofferd mag worden), het driemanschap stelt onder meer dat de regeerder volstrekt niet het recht heeft om andersdenkenden met geweld tot zijn leer over te halen. Dat betekent niet het het stabiliseren van de rooms-katholieke eredienst. Integendeel,

de onderlinge strijd der burgers is verderfelijk voor de ware belijdenis en vroomheid. Het verbod om een verbond te sluiten met mensen die in zalte de religie niet met ons overeenstemmen is niet vol te houden, noch bij de raadpleging van Gods Wet, noch bij die van de ervaring noch van het gezond verstand. De adviseurs zeggen dat Holland en Zeeland volstrekt geen tegenstanders waren van rechtsgelijkheid van de belijders van de verschillende godsdiensten, maar omdat de rooms-katholieken in politicis met de vijanden heulden, daarom werd hun godsdienst in de Noordelijke Nederlanden verboden ^.

Al dit soort argumenten van de adviseurs, ook van die van Beza (waarover later meer), noemt Van Manen nota bene ook in In het Spoor (twist en strijd schadelijk voor de godsvrucht, het Woord van God en niet het wapengeweld als beste manier om de ware religie te bevestigen, religievrede is belangrijker dan het in handen houden van enkele gebouwen, zelfs het verbond van Abraham met heidense vorsten!), maar dan concludeert Van Manen in flagrante strijd met deze gegevens: "Uit deze adviezen blijkt dat enerzijds strak wordt vastgehouden aan de taak van de overheid zoals omschreven in artikel 36 en anderszijds in meer of mindere mate rekening wordt gehouden met plaatselijke omstandigheden en de feitelijke positie van de magistraatspersoon".

Hier wrijf ik mijn ogen letterlijk uit. Al deze adviezen staan juist niet in het teken van een strakke, maar van een gematigde opvatting van de taak van de overheid ten aanzien van de godsdienst. Het advies van het drietal komt juist erop neer dat dwang zowel voor de protestanten als voor de rooms-katholieken funest is, want ook deze laatste zullen de vroomheid laten vallen en gaan haten. Als wij kerken en altaren der tegenpartij omkeren, maken wij deze tot atheïsten en libertijnen ^''. Natuurlijk mag een christelijk vorst de uitgeroeide afgoderij niet invoeren, maar de omstandigheden vereisen soms een stapje terug, ter wille van de protestanten (om hun religie een plaats te verzekeren) als de rooms-katholieken (opdat zij door het Woord alleen gewonnen worden).

Het ontbreekt me de ruimte om in te gaan op de hele problematiek van de verdraagzaamheid. Wanneer Van Manen tenslotte in In het Spoor een brief van Beza aanvoert aan Taffin waarin Beza verklaart dat de verzoekers om vrijheid van hun gereformeerde religie liever de vervolging moeten kiezen dan vrijheid van godsdienstoefening te vragen ook voor de "sektariers", dan is dat slechts een halve waarheid. Beza verklaart namelijk in die brief dat de rekwesten voor godsdienstvrijheid voor de gereformeerden niet van toepassing mogen zijn op de anabaptisten, davidjoristen en mennonieten of ketterse secten, maar "enkel op de zogeheten katholieken (bedoeld de rooms-katholieken, vdZ) en de aanhangers van de Augsburgse confessie". Dus Beza maakt hier expliciet een uitzondering voor de rooms-katholieken (!) die hij kennelijk minder vreest dan de allerlei doperse en spiritualistische bewegingen die de samenleving en dus ook het bestaan van de kerk ondermijnden '".

Geen kwaad met kwaad vergelden

Ook is het opvallend dat Van Manen allerlei acties van vernielingen en wanbedrijven, het vernietigen van beelden, zo gemakkelijk - met een beroep op ds. Barth-goedpraat, alleen vanwege het feit dat de calvinisten zelf zo streng vervolgd waren. Alsof kwaad met kwaad vergolden mag worden! Ik verwijs hierbij naar de Vroegere' Datheen. Diens optreden tijdens het "wonderjaar" 1566,

waarin hij bij de openbare hagepreken voor duizenden hoorders optrad, heeft hem echter niet verleid tot het gebruik van gewelddadige middelen. De bewering dat hij met "raedt en daedt" zou hebben aangezet tot het "breecken der beelden" - een zaak die zulke heilloze gevolgen heeft gehad-wordt nadrukkelijk door hem ontkend. Het Schriftwoord "Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen" (Zach. 4:6) destijds volkomen door hem geëerbiedigd.

Toen het "wonderjaar" met de massale hagepreken eindigde in de zogenaamde beeldenstorm, heeft Datheen zijn betrokkenheid hierbij nadrukkelijk ontkend. Datheens optreden later te Gent staat hiermee in flagrante tegenstelling! De Gentse bewindvoerders hebben zich op gewelddadige wijze tegen de Staten-Generaal en haar vertegenwoordiger Willem van Oranje verzet en deze in grote verlegenheid gebracht. De martelaren hebben gedurende de periode van een halve eeuw, van globaal 1520 tot 1570, op grond van Gods Woord, alleen lijdelijk verzet tegen de (destijds roomse) overheid goedgekeurd. Gewelddadig verzet tegen de regering, met verloochening van de met ede bezworen traktaten, is niet anders te beschouwen dan rebellie, wat ds. G. van Reenen ook mag zeggen. Hoe nadrukkelijk hebben de Hervormers zich uitgesproken tegen oproerig verzet tegen de door God aangestelde magistraten, zoals dit bijvoorbeeld door de Wederdopers met een beroep op de Bijbel geschiedde, en dit niet anders dan als vleselijke godsdienst aangemerkt.

We ronden af. Wij hopen bij de herdenking van onze nationale voortrekkers bewaard te blijven voor paapse heiligenverering. Het is vooral gevaarlijk historische personen of gebeurtenissen dienstbaar te maken aan een bepaald partijstandpunt betreffende de "aloude beginselen". Een dergelijke handelwijze herinnert ons toch te veel aan de neocalvinistische banier, waaronder de "stoere Calvinisten" van Abraham Kuyper zijn opgetrokken, maar die zowel in kerk als staat op een tragedie van niet te schatten omvang is uitgelopen. Zo gemakkelijk heffen ook wij de banier op van "wij (echte!) calvinisten.

Door Oranje en Datheen tegen elkaar uit te spelen als de respectieve vertegenwoordigers van enerzijds de gereformeerde theocratie, anderzijds de moderne tolerantie, doen wij de historie geweld aan. Het is opmerkelijk dat onze oude gereformeerde theologen en historici, te beginnen bij Abraham van de Velde en te eindigen bij ds.G.H. Kersten, de waardering voor Datheen niet op die van Oranje in mindering hebben gebracht. Beide eminente vaderlanders hebben uitzonderlijke betekenis gehad voor de totstandkoming van zowel de Nederlandse kerk als die van Nederlandse staat.

NOTEN


1. G. Groen van Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, Veenendaal 1978, deel I, 125.

2. G. Groen van Prinsterer, Handboek, deel I, 126.

3. K.W. Swart, Willem van Oranje en de Nederlandse Opstand 1572-1584, Den Haag 1994, 153.

4. K.W. Swart, fl.w., 147-187.

5. R. van Roosbroeck, Willem de Zwijger. Graaf van Nassau, Prins van Oranje. Een kroniek en een epiloog, Den Haag/Antwerpen 1974, 332.

6. R.H. Bremmer, a.w., 108.

7. Jonathan I. Israel, de Republiek 1477-1806, Franeker 1996, deel I, 216.

8. J. Decavele (red.). Het einde van een rebelse droom. Opstellen over het calvinistisch bewind te Gent (1577-1584) en de terugkeer van de stad onder de gehoorzaamheid van de koning van Spanje (17 september 1584), Gent 1984, 43.

9. Zie R.H. Bremmer, Reformatie en rebellie. Willem van Oranje, de calvinisten en het recht op opstand. Tien onstuimige jaren: 1572-1581, Franeker 1984, p. 128 e.v.

10. R.H. Bremmer, a.w., 161.

11. K.W. Swart, a.w., 171.

12. K.W. Swart, a.w., 158.

13. Zie J. Decavele (red.), fl.vv., passim.

14. K.W. Swart, a.w., 235.

15. G. Groen van Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, deel I, 129.

16. R.H. Bremmer, a.w., 108.

17. K.W. Swait, fl.w., 237.

18. R.H. Bremraer, a.w., 184.

19. W. Punt, "Mislukte bemiddeling 'inder saecken der Excellentie tegen Petmm Dathenum'", in: J. P. van Dooren (red.), De Nationale Synode te Middelburg in 1581. Calvinisme in opbouw in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, Middelburg 1581, 170.

20. R.H. Bremmer, a.w., 184.

21. W. Punt, a.w., 169.

22. R.H. Bremmer, a.w., 166.

23. Th. Ruys, Petrus Dathenus, Amsterdam 1919, 210; W. Punt, a.w., 169.

24. W. Punt, a.w., 169.

25. Th. Ruys, Petrus Dathenus, Amsterdam 1919, 210.

26. Th. Ruys, a.w., 202.

27. K.W. Swart, a.w., 250.

28. A.A. van Schelven, "De opkomst van de idee der politieke tolerantie in de 16e-eeuwsche Nederlanden", in: Uit den strijd der geesten. Historische nasporingen, Amsterdam 1944, 59-61.

29. A.A. van Schelven, a.w., 58.

30. Zie deze brief in F. Rachfahl, Wilhelm van Oranien und der niederlandische Aufstand, Ha!le/'s-Gravenhage 1906-1924, deel 1, 728-729.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1996

Zicht | 46 Pagina's

Datheen en Oranje

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1996

Zicht | 46 Pagina's