Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Johannes Calvijn: bevlogen theoloog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Johannes Calvijn: bevlogen theoloog

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

door drs. K. van der Zwaag

redacteur kefkeli|k leven bij het Reformatorisch Dagblad

Calvijn wilde aanknopen bij Luthers twee-rijken-leer, in die zin dat hij de gedachte van de twee regeringen overnam, maar de Geneefse hervormer dacht de problematiek verder door. Het kenmerkende bij hem is dat zijn opvattingen In de richting van een theocratie tendeerden.^ In dit artikel beschrijven we Calvijn vooral als degene die de denkbeelden van Luther verder uitwerkte.

Calvijn spreekt in zijn Institutie van een "tiweevoudige regering": dt ene regering is geestelijk {regimen sp> iritu ale), de andere burgerlijk {regimen folittcum).-De eerste regering is gelegen in de ziel of het innerlijk van de mens, en is gericht op het eeuwige leven, op een leven in vroomheid en godsdienst; de tweede regering heeft betrekking op dit leven en doelt op de burgerlijke rechtvaardigheid. Deze onderscheiding komt sterk overeen met Luthers onderscheiding tussen het wereldlijke en geestelijke regiment. De mens maakt deel uit van twee werelden, over welke verschillende koningen en wetten regeren.' Calvijn waarschuwde evenals Luther voor de confusio, namelijk wanneer de geestelijke vrijheid (die het gevolg is van het evangelie), eenzijdig toegepast wordt op de burgerlijke orde, zodat de christenen als vrije schepselen, verlost van de zonde en schuld, niet onderworpen zouden zijn aan de menselijke wetten."

Die twee regeringen zijn verschillend en mogen niet aan elkaar gelijkgesteld worden, zo benadrukt Calvijn. De kerk is belast met de geestelijke regering, de overheid vertegenwoordigt de burgerlijke regering. Calvijn keerde zich zowel tegen doperse dwepers (reeds bekend bij Luther), alsook tegen de verheerlijkers van de vorstenmacht. Juist vanwege de hoge waardering van de burgerlijke overheid, stelt Calvijn deze zaak aan de orde in de geloofsleer van de Insti­ tutie, "vooral daar aan de ene kant zinneloze en barbaarse mensen deze - van Godswege ingestelde ordinantie in hun razernij trachten omver te werpen, en aan de andere kant de vleiers der vorsten niet aarzelen hun macht buitenmate te verheffen en die te stellen tegenover de heerschappij van God zelf".'' Evenals Luther zich tegen de confusio verzette, zo deed Calvijn dat ook, toen hij waarschuwde om "deze twee regeringen onverstandig te vermengen, terwijl ze toch geheel van elkander onderscheiden zijn"; ja, hij kan zeggen dat het geestelijke rijk van Christus en de burgerlijke ordinantie "zeer veel van elkander verschillen".'

De burgerlijke regering is geen "onreine zaak", stelde Calvijn tegenover de 'dweepzieken'. Het is zelfs een "onmenselijke barbaarsheid" te denken dat de mens het hulpmiddel van de burgerlijke regering niet nodig zou hebben. Voor Calvijn is het zelfs nuttiger dan andere levensbehoeften, daar het samenleven en vrede mogelijk maakt en ook de religie beschermt en helpt verbreiden.' De staat is in het leven geroepen vanwege de zonde, om het kwaad in te tomen en te straffen, maar tegelijk speelt hier Gods goedheid een rol, waardoor het mensdom onderhouden wordt, zo stelt J. Bohatec in een commentaar op Calvijns visie.^ Het is daarom ook meer dan een noodzakelijk kwaad, aldus Calvijn.' De staat is een van de uiterlijke heilsmiddelen {media externa ad salutatem) v/aardoor God de orde in de wereld in stand houdt zodat de wereld niet verzinkt in chaos of anarchie. Gods onderhouding houdt ook de hele maatschappij bijeen.'" Calvijn concludeert dat het daarom niet twijfelachtig mag zijn, "dat de burgerlijke macht een roeping is, niet alleen heilig voor God en wettig, maar ook zeer gewijd en in het ganse leven der stervelingen verreweg de meest eervolle van alle"."

De overheden worden door Calvijn Gods gezanten, dienaars, vertegenwoordigers en plaatsvervangers, ja, zelfs "goden" (naar Ex. 22:8; Ps. 82:1, 6) genoemd, waardoor de wereld geregeerd wordt.'-Daardoor wordt te kennen gegeven dat de overheden "hun opdracht van God hebben, dat zij met goddelijk gezag bekleed zijn, en geheel en al Gods Persoon dragen en in zekere zin Zijn plaatsvervangers zijn".'" God heeft de koningen, vorsten en overheden verkoren om aan hen Zijn majesteit in de hoogste graad te openbaren en hen met de "gaven van zijn Heilige Geest" te begiftigen.'" Wezenlijk bleef bij Calvijn volgens Bohatec de overtuiging dat het gezag van de overheid niet een sacramenteel-magische werkende goddelijke kracht is, zoals in de Middeleeuwen gangbaar was, maar een bijzondere werking van de Heilige Geest.'^ Het gaat om een indirecte, gedelegeerde regering; God gebruikt de middelen van de 'wereldijke autoriteiten als gedelegeerde machten die haar grond hebben in de alleenheerschappij van Jezus Christus als eeuwige Koning.'"

Is de onmisbaarheid van de burgerlijke regering een niet te ontkennen feit volgens Calvijn, hij heeft zich niet expliciet bezig gehouden met het speculeren over de ideale staatsvorm. Het ging Calvijn primair om het naspreken van de gegevens van de Schrift over de roeping van de burgerlijke regering. De zedewet, be-

lichaamd in de Tien Geboden, zag Calvijn daarbij als de universele wet, die normgevend was voor het positieve recht. Juist de wetten in het algemeen binden overheid en onderdanen aan het ene organisme van de samenleving. Het begrip 'staat' in de moderne zin van het woord, als een gecentraliseerd bestuursapparaat, is nog onbekend bij Calvijn. Wel heeft hij zich duidelijk aangesloten bij de klassieke staatsopvattingen (vooral van Cicero), die de staat omschreven met termen als respublka en politeia, een tot rechtsorde ont\vikkelde organische samenleving.'' Dat is de ene kant van de staatsopvatting van Calvijn. De andere kant is het christelijk perspectief zodat we met Th.L. Haitjema moeten zeggen dat de "ware levenssappen van de staatsopvatting van Calvijn aan de HeiHge Schrift ontsprongen".'" Een belangrijk punt van verschil met de klassieke leer is dat een filosoof als Aristoteles de staat deed ontstaan uit de natuurlijke aanleg van de mens, terwijl Calvijn weliswaar ook de Israëlitische staat uit de familie liet voortkomen, maar toch de overheid primair als een instelling van God beschouwde.'" De gedachte van de "filosofen" (zoals Calvijn de denkers aanduidt die bij het licht van de natuurlijke rede filosofeerden), dat de staat zijn taak kan verrichten zonder de genade Gods, voert zijns inziens tot trots.-" Het is die klassieke oriëntatie èn de radicale omvorming daarvan door het Woord van God die tot Calvijns unieke positie voert.

De fundamentele vragen over de staat, haar oorsprong en doelstelling, de taak van de burgerlijke regenng, met name ten aanzien van de godsdienst, namen bij Calvijn vooral de gestalte aan van een plichtenleer voor overheid en onderdanen.'' De Geneefse hervormer legde de nadruk op de morele gehoorzaamheid van burgers jegens de dragers van het gezag. Toch is in Calvijns staatsvisie en de constituerende elementen daarin van wetten en (rechts)orde, wel een voorzichtige ontwikkeling naar een staatsbegrip te constateren. We wijzen in dit verband op de toenemende centralisering binnen het rijk van Karel V, de opkomende nationale eenheidsstaten van Frankrijk, Spanje en Engeland. Bij Luther, die eerder dan Calvijn leefde, daarentegen zijn er alleen maar overheden en vorsten.^^

Dat de twee rijken, de burgerlijke en geestelijke regering, van fundamenteel verschillende aard zijn, betekent echter niet dat ze niets met elkaar te maken hebben, of dat zij per definitie op gespannen voet met elkaar verkeren. De geestelijke vrijheid kan zeer goed samen gaan met de "burgerlijke dienstbaarheid", schrijft Calvijn. Zolang het rijk Gods nog met ten volle gerealiseerd is en de mens naar het 'ware vaderland' streeft - en dus als vreemdeling in deze wereld verkeert - is er een burgerlijke regering nodig. Daarnaast stelde Calvijn dat de burgerlijke regering ook in die zin niet gescheiden is van de geestelijke regering, omdat zij ook een actieve rol heeft te vervullen ten aanzien van de godsdienst.

Beide tafels van de Wet

De burgerlijke regering heeft niet alleen tot taak de uiterlijke vrede te handhaven, maar evenzeer om de 'ware religie' te verdedigen en de belangen van de kerk te behartigen. De overheid is geroepen tot bescherming van de eredienst {culltis Dei)}' Dat is een uitgangspunt dat Calvijn heel duidelijk in het vierde boek van zijn Institutie leert. De taak van de burgerlijke regering is, zo schrijft hij, "de uiterlijke godsdienst te ondersteunen en te beschermen, de gezonde leer der vroomheid en de staat der kerk te verdedigen, ons leven in te richten tot de maatschappij der mensen, onze zeden te vormen naar de burgerlijke gerechtigheid, ons met elkander te verenigen, en de gemene vrede en rust te voeden"."''

Uit deze passage blijkt hoe breed Calvijn de taak van de burgerUjke regering opvatte. De overheid is er volgens hem niet klaar mee de kerk met rust te laten, nee, zij moet haar (actief) beschermen en haar belangen bevorderen. Zowel het streven naar aardse vrede (opdat mensen een "gerust leven" kunnen leiden), als instandhouding der christelijke vroomheid behoren tot de taak van de overheid.^'' De burgerlijke regering is nodig "opdat er geen afgodendienst, geen heiligschennis van Gods naam, geen lasteringen tegen zijn waarheid en andere kwetsingen van de religie openlijk zou opduiken en zich onder het volk verbreiden".^'' De overheid dient er zorg voor te dragen dat er onder de christenen "een openbare gedaante van religie" zou zijn.

Op dit punt ligt zelfs volgens Calvijn de voornaamste plicht van de overheid {prima ciira pietatis) om de religie te beschermen. Dat "juist" (!) de burgerlijke regering "de zorg om de religie te regelen opgedragen wordt, mag niemand verwonderen", aldus Calvijn. "Want evenmin als vroeger laat ik het nu aan de mensen over om naar hun goeddunken wetten te maken over de religie en de godsdienst, daar ik de burgerlijke orde goedkeur, die zich hierop toelegt, dat de ware religie, die in Gods Wet vervat is, niet openlijk en door openbare heiligschennis ongestraft geschonden en bezoedeld worde"."

Voor Calvijn betekende dit concreet dat de overheid aan beide tafels van de Wet van God gebonden is.-*" Calvijn beroept zich op (niet bi| name genoemde) heidense schrijvers uit de oudheid die ten aanzien van het ambt der overheden hun uitgangspunt namen "in de religie en de dienst der Godheid". Allen laten volgens hem zien "dat geen burgerlijke regering gelukkig kan worden ingericht, tenzij men eerst zorgt voor de vroomheid, en dat het verkeerde wetten zijn, die, met verwaarlozing van het recht Gods, slechts voor de mensen zorgen".^'' Als de wijsgeren dan de importantie van de religie hebben ingezien, moeten de christelijke vorsten zich schamen als ze hieraan geen zorg besteden.

Het voert te ver om de vele plaatsente citeren waar Calvijn de overheid de plicht voorschrijft om zorg te dragen voor de ware religie. De citaten zijn "ontelbaar", zegt Chenevière.^" We noemen slechts één duidelijke passage in Calvijns commentaar op Jes. 49; 23 (over de voedsterheren der kerk). Daarin zegt hij: de overheden dienen "bijgelovige praktijken weg te doen en alle verfoeilijke afgoderijen uit te roeien, het ri]k van Christus te bevorderen en de leer zuiver te bewaren, ergernissen weg te nemen en al het vuil te reinigen dat de godsdienst bederft en Gods majesteit verdonkert".''

De staat is volgens Calvijn één van de uiterlijke middelen om het Koninkrijk van Christus te helpen vesti-

gën, opdat Zijn eer verbreid wordt op de aarde en de voortgang van de kerk gewaarborgd wordt.'*^ Calvijn was met primair een politiek denker over staat en overheid, noch heeft hij zich, zoals gezegd, bezig gehouden met speculeren over de ideale staatsvorm. In die zm is er, ook in de Institutie, geen afgeronde calvinistische staatsleer aanwezig." Zijn polemische werken richten zich over het algemeen op typisch theologische kwesties, niet op kwesties van politieke aard, zegt H. Höpfl terecht. Maar dan voegt hi| er veelbetekenend aan toe: "De enige uitzondering - en het is een erg belangrijke-, betreft namelijk het vraagstuk van de plicht der magistraten met betrekking tot de ketters, waarover de Institutie ontwijkend en dubbelzinnig blijft".'" Wat dit laatste verwijt betreft, het is waar, dat Calvijn in de Institutie zich niet expliciet uitliet over de manier waarop christelijke overheden ketters tegemoet moest treden. Hij volstaat meestal met algemene opmerkingen dat het de plicht van de overheid is om valse en godslasterlijke leringen tegen te gaan."" Maar dat er sprake is van een oproep aan de overheid om valse leer en ketterij afbreuk te doen, dat blijft typisch Calvijns gedacht.

Het lijkt of Calvijn pas goed op dreef komt, wanneer hij het streven naar Gods eer als doei van het hele leven beschouwt. Centraal in zijn theologie staat de notie van de dienst van het hele leven aan God. Alles wat kostelijk is in deze wereld moet wijken voor de eer van God en de hemelse leer.* Dat heeft ook zijn uitwerking naar de staatkundige verhoudingen. Hij kon zich niet voorstellen dat politieke en godsdienstige zaken onafhankelijk van elkaar stonden, evenmin dat burgerlijke wetten niets te maken hadden met de theologie.^' Niet alleen de mens als individu behoort aan de Wet van God ondergeschikt te zijn, maar evenzeer de sectoren van het recht en de staat.'" De verplichting die hierin opgesloten ligt, rust in de scheppingsreiatie waarin de mens staat tot God, alsmede in het natuurrecht.'' In feite is God "de enige absolute Wetgever"; Zijn wil is de wet die de orde in de geschapen wereld constitueert."" Zoals God de gehele wereld heeft geschapen, tot Zijn eer en verheerlijking, zo bestaat de opgave van de ordo naturae, waarin ook de staat en overheid hun plaats hebben, zich aan Gods soevereiniteit te onderwerpen."'

Zo kan men stellen dat de overheid niet alleen een burgerli]k, maar in de eerste plaats zelfs een religieus ambt bekleedt. De uitbreiding van haar ambt tot de beide tafels van de Wet betekent zelfs de intensivering van haar taak en roeping, zo stelt G. Beyerhaus."-De staat is er zeker omwille van de zonde, maar daarbovenuit krijgt zij bij Calvijn een bijzonder positieve rol toebedeeld: de staat houdt niet alleen de orde in de wereld in stand, maar moet ook meewerken aan de voortgang van het rijk van God. De ware kern van Calvijns leer is "dat de gehele wereldlijke ordening haar maatstaf uit de religieusmorele wereld ontvangen moet, dat hier het richtsnoer voor de staatsmacht gegeven is en hier de grens getrokken vi^ordt", zo becommentarieert]. Baur."'

Calvijn benadrukte dat ook de regerenden aan het Woord Gods zijn gebonden, niet alleen aangaande hun persoonlijk leven, maar ook wat betreft hun publieke roeping om in overeenstemming met de eerste tafel van de Wet - de bevordering van de dienst van God - te regeren. Dus niet louter alleen als personen, of alsvooraanstaande leden van de kerk, dat óók, maar juist ook als overheden."" De overheden hebben zich niet alleen in te zetten voor het aards geluk van hun onderdanen, maar evenzeer op te komen voor de eer van God. Anders gezegd: De heersers zijn met al hun wetten onderworpen aan de lex Dei, zowel in hun privé-leven, als in hun publieke ambt. En aangezien deze Wet van God in de eerste plaats de zuivere verering van God vereist, wordt de plicht van de heerser naar oudtestamentisch model uitgebreid tot "de bevordering van de (ware) cultus Dei en de bestrijding van alle daarvan afwijkende "afgodendienst"."'' De verplichting van de heerser, zoals Calvijn reeds in zijn Seneca-commentaar uiteenzet, namelijk de gerichtheid op het gemeenschappelijk welzijn, omvat ook de waarborg van de eer van God en de zuiverheid van het geloof."'

Het is voorts niet alleen de plicht, doch ook een groot voorrecht voor de overheid om het wereldlijk gezag uit te oefenen zoals dat in het rijk van Christus betaamt. Dat versterkt alleen maar de waardigheid en hoge roeping van de overheid, zegt Calvijn."' Hij bracht dat ideaal ook in praktijk. Hij schreef vele brieven aan regeerders in Europa om hen te bewegen de zaak van de kerk te behartigen en de Reformatie ter hand te nemen."" Volgens Chenevière heeft Calvijn aan het eind van zijn leven de religieuze plichten van de magistraten zelfs extra benadrukt.""*

Theocratisch ideaal

Het is gebruikelijk Calvijns conceptie van de normering van het maatschappelijke leven door het Woord van God "theocratie" te noemen. Hij beleed daarmee dat de Godsregering alles te maken heeft met de inrichting van het politieke en staatkundige leven. AI komen we bij Calvijn deze term als zodanig niet tegen, de zaak zelf wel. In de eerste plaats gaat het in de theocratie om de gedachte van Calvijn dat de eer van God centraal moet staan in heel het leven, ook in de staatkunde. In de tweede plaats heeft Calvijn met zijn ideaal van theocratie een nadrukkelijke verbondenheid van kerk en staat willen leren. Deze twee elementen willen we nader uitwerken.

De band van de burgerlijke samenleving is volgens Calvijn de godsdienst, en de godsdienst wordt bemiddeld door de kerk.^" Daarmee hebben we de kem van de theocratie te pakken. Calvijn haalt als duidelijk voorbeeld van een theocratie aan de vergelijking van Samuel en Saul, die respectievelijk het priesterlijk ambt {sacerdotium) en het koninklijk gezag {regnum) vertegenwoordigden.''' Het theocratisch ideaal zou met Calvijns woorden omschreven kunnen worden met het beeld van het aardse koningschap dat als teken ifigura) van het rijk van Christus functioneert.'-Calvijns ideaalbeeld was een situatie waarin de magistraten een goede eenheid ("u«e bonne union") met het rijk van Christus vormden.^^ De overheid heeft tot taak om mensen op te wekken God "goed te dienen", en daaruit volgt dat men de overhe-

den "niet uit de kerk moet sluiten, maar dat zij er een deel van zijn, een voortreffelijk lid en volstrekt niet van lage rang".'"

Er IS zelfs een bijzondere verplichting voor de overheden, daar zij zich aan het Woord van God gebonden moeten weten en zich moeten inspannen om de belangen van kerk en christenheid te handhaven. Calvijn verwijst naar de uitdrukking van overheid als voedsterheer van de kerk uit Jesaja. De profeet Jesaja doelt volgens Calvijn op de staat die zal functioneren na de komst van Christus op deze wereld, een tijd waarin de koningen beschermheren iprotecteurs) van de christenheid zullen zijn.-''' Die beschermende functie geeft een hechte samenwerkmg tussen beide regeringen. Calvijn schrijft dat de burgerlijke en geestelijke regering zaken zijn "die zo nauw verbonden zijn, dat mdien de ene weggenomen wordt, de andere erg in nood moet verkeren".*

Het is zeer gewenst om tot een goede begripsbepaling van theocratie te komen en wel in de betekenis zoals die door Calvijn er aan is gegeven. Bohatec wijst erop dat de calvinistische theocratie niets te maken heeft met de priesterheerschappij van Israël, noch met een Godsregering die medewerking van het volk uitsluit. Theocratie bij Calvijn betekent volgens hem die vorm van machtsstructuur, qua vorm republikeins of monarchaal, die ervan uit gaat dat Gods alomtegenwoordige macht het gehele leven omspant en doordringt.'' Het begrip theocratie is daarom fundamenteel in Calvijns denken. De theocratische gedachte is een wezenstrek als het gaat om een totaalvisie op de werkelijkheid.'"

Calvijn doorbrak enerzijds het middeleeuwse systeem doordat hij de staat binnen de reikwijdte van Gods voorzienigheid plaatste, zonder deze als iets natuurlijks of minderwaardigs op te heffen. Anderzijds kan men stellen dat Calvijn het middeleeuwse ideaal van het corpus christianum, in de zin van de complementariteit van kerk en staat, niet verworpen heeft. Al onderscheidde Calvijn de twee regeringen, en blijft de kerk als instituut van de Woordverkondiging ongeHjksoortig aan de staat, de overheid is, zoals boven al bleek, nadrukkelijk verplicht de (ware) kerk te beschermen en de dienst van het evangelie te bevorderen. Omgekeerd zijn ook de geestelijken onderworpen aan de tucht der overheid. Calvijns opzet was juist om dit corpus chrisnanwn en het corpus Christi nauw aan elkaar te verbinden. Staat en kerk zijn immers beiden instrumenten van God, zij het dat de aard van de instrumenten, respectievelijk de burgerlijke en geestelijke regering, verschillend blijven.'^

H. A. Speelman heeft aangetoond in hoeverre volgens Calvijn de overheid een belangrijke taak jegens kerk en kerkelijke tucht had in de context van de Zwitserse Reformatie.''" Juist deze onderlinge betrokkenheid op elkaar maakt het wezen van de theocratie uit. Calvijn zag de overheden als vooraanstaande leden van de kerk en op grond daarvan met een speciale roeping om die kerk ter wille te zijn. Deze hulp aan de kerk is geheel wat anders dan het beroven van de kerk van haar vrijheid. Theocratie veronderstelt volgens Höpfl zelfs dat een christelijke magistraat en een zelfstandige kerk samenwerken, in die zin dat de overheid kracht bijzet aan het ideaal van de christiamsering van het leven.''' Nooit offerde Calvijn de kerk op aan de staat, of omgekeerd. Wel zijn de kerkelijke en burgerlijke regering aanvullend op elkaar werkzaam en niet te scheiden, hoewel ook nooit met elkaar te verwarren.

Concluderend kunnen we met Bohatec zeggen dat als theocratie verstaan wordt als een door de kerk beheerste staat, het een wijd verbreide vergissing is om dit als einddoel van Calvijns streven te zien."-Calvijn verwierp zowel de hièrocratie (de kerk als heersende hiërarchie) als de caesaropapie.'" Hoe we Calvijns ideaal ook verwoorden, met termen als christocratie, bibliocrmie, pneumatocratie en clerocratie (de laatste term in de oneigenlijke betekenis van de theocratie), het ging Calvijn erom dat Gods koningschap ook gestalte krijgt in het staatkundige leven. Leith zegt duidelijk: "Er is één Heer Jezus Christus, en Hij is Heer van kerk en staat. Calvijn wilde een christelijke staat"." Een scheiding tussen kerk en staat was ondenkbaar bij Calvijn. In­ tegendeel, beide waren met een zeer nauwe band met elkaar verbonden omdat ze dezelfde autoriteit, God, dienden.

Het ideaal is bij Calvijn zeker een christeüjke staat, waarbij het de christelijke roeping van de onderdanen is om te bidden dat zij die nog niet christen zijn tot geloof mogen komen en met de Heilige Geest toegerust worden. Calvijn spreekt van christelijke overheden en een christelijke staat. Zoals de oorsprong van de staat vervat lag in de wil van God, zo kon een welgeordende staat alleen een christelijke staat zijn. De overheden moeten in de dienst van Christus gesteld worden. Kerk en overheid hebben beide het rijk van God te dienen. Juist deze visie op het rijk van God betekent toch een verbreding van de lutherse opvatting van het min of meer gescheiden optrekken van de twee rijken naar een aanspraak op gehéél het politieke leven. Het principe van de theocratie is de onderwerping van de autoriteit van God, waarbij kerk en staat - als harmonieuze twee-eenheid, of als twee brandpunten van dezelfde elips - meewerken aan de bevordering van eer van God en het dienstbaar zijn aan Zijn rijk.

Het is een wijd verbreide vergissing om theocratie in de zin van een door de kerk beheerste staat, als einddoel van Calvijns streven te zien.

e Calvijns ideaal van een theocratie is voor de nieuwtestamentische gemeente in zijn ogen niet te hoog gegrepen, zegt W. van 't Spijker. Christus is en blijft koning en dit koningschap kent geen grenzen."' Bij Calvijn is het aardse koningschap een afspiegeling van het rijk van Christus, een heenwijzing naar het messiaanse rijk. H. Berkhof zegt dat Calvijn de theocratische caricatuur (de machtshonger van de kerk: de leer van Bonifatius VII en de twee zwaarden) heeft overwormen. Calvijn leerde geen clericale theocratie, maar een "bijbelse theocratie", dat

wil zeggen een regering van de hele samenleving door het Woord van God.''"

Conclusies

We komen tot de volgende conclusies.

Goddelijk gezag van de overheid

Evenals Luther heeft ook Calvijn het goddelijk gezag van de overheid beklemtoond. God delegeert zijn gezag aan overheden die als zijn plaatsvervangers optreden. Dat gezag beoogt niet alleen het aardse welzijn van onderdanen, maar heeft ook de taak ten opzichte van het geestelijk welzijn. De overheid is gebonden aan de beide tafels van de Wet van God, dat wil zeggen zij heeft niet alleen een taak ten aanzien van de naaste maar ook van God. De gedachte van de binding van de overheid aan beide tafelen van de Wet van God, is door Galvijn explicieter dan Luther geformuleerd. Voor Calvijn betekende dat een duidelijke roeping om godslasterlijke uitingen in het publieke leven te weren (over de motieven inzake het debat over kettervervolging zie het volgende hoofdstuk).

Zoals de oorsprong van de staat vervat lag in de veil van God, zo kon een welgeordende staat alleen een christelijke staat zijn.

Twee-rijken-leer uitgediept

Calvijn heeft het onderscheid van de twee regimenten, de wereldlijke en geestelijke regering, van Luther overgenomen, maar deze aanmerkelijk verdiept en uitgewerkt. Wat bij Luther slechts in de vorm van aanzetten aanwezig was, vooral gemotiveerd door praktische omstandigheden (de strijd tegen de v/ederdopers en het verbieden van de rooms-katholieke mis), heeft Calvijn meer systematisch gestalte gegeven. Bij beide personen blijft het denken over staat en overheid een nevenaspect, ondergeschikt aan theologische problematiek rond God, mens en de kerk.

Calvijn heeft sterker dan Luther de wederzijdse verbondenheid tussen de beide regimenten geleerd. Het verbindende element tussen de beide regimenten van kerk en staat ligt verwoord in Calvi|ns ideaal van de theocratie. Kerk en staat hebben weliswaar bij Calvijn eigen verantwoordelijkheden (gebaseerd op de aard van de verschillende regimenten), maar moeten samenwerken aan de bevordering van het koninkrijk van God.

Theocratisch ideaal

Calvijns ideaal van een theocratie werd ten diepste ingegeven door zijn theocentrische wereldbeschouwing. Het door de Reformatie opnieuw ontdekte gezag van het Woord van God heeft Calvijn meer nog dan Luther toegepast op het maatschappelijke leven. Dat heeft ook te maken met de verdere uitwerking van de leer van de Reformatie die door Luther eerst is gepropageerd en later door Calvijn structureel is uitgewerkt in kerk en samenleving. Calvijn stond met positiever tegenover de staat dan Luther, maar betrok haar wel directer als instrument om de eer van God gestalte te geven. Voor Luther bleef de staat, meer nog dan bij Calvijn, een zaak waar de 'natuurlijke' rede een belangrijk aandeel in had. Bij Calvijn is de relatie tussen God en de staat inniger en breder uitgewerkt dan bij Luther. Het blijven evenwel accentverschillen die ook te maken hebben met de verschillende periodes waarin beide hervormers werkzaam zijn geweest.

Noten


1. Theocratie betekent letterlijk: Godsregering. Voor dit artikel wordt theocratie in de zin genomen van een doorwerking van het gezag van Gods Woord in heel de samenleving, zoals Th. L. Haiqema het uitdrukt "dat Gods wil wet is in het staatkundig leven en dat vorsten regeren door de macht, die "hun van Boven gegeven is". (Cultuurgeschiedenis van het Christendom, Amsterdam/Brussel, deel II, p. 1142). Het gaat om het gestalte geven van de Decaloog in de samenleving.

2. ]. Calvijn, Institutie of Onderwijzing m de Christelijke Godsdienst (vertaald door A. Sizoo)(Den Haag, 1989), 111, 19, 15, IV, 20, 1.

3. idem, a.w., 111, 19, 15.

4. idem, a.w., 111, 19, 15.

5. idem, a.w., IV, 20, 1.

6.idem, a.w., IV, 20, l.

7. idem, a.w., IV, 20, 3.

8. J. Bohatec, Calvins Lehre von Staat und Kirche, mil hesonderer Beriicksichtigung des Organismusgedankens, Aaien, 1968, p.l69.

9. J. Calvijn, Institutie, IV, 20, 22.

10. idem, Ofera ifuae Sufersunt Omnia (ed. G. Baum e.a.), Braunschweig 1863-1900 (Band 1-59 komt overeen met Corfus Reformaium. Band 29-87), 53-.143.

11, idem. Institutie, rV, 20, 5. E. Doumergue zegt in dit verband: God is de oorzaak van de staat, de zonde is de aanleiding (geciteerd bij A.J.M. Comelissen, Calvijn en Rousseau Een Vergelijkende Studie van heider Staatsleer. Nijmegen/Utrecht, 1931, p.75.76). J. Bohatec ziet drie oorzaken in het ontstaan van de staat: de menselijke zonde, de goddelijke goedheid en de onderhouding van het menselijk geslacht (resp. de aanleidende, de bewerkende en de doelgerichte oorzaak) Q. Bohatec, a.w, p.l71).

12.1 Calvijn, Institutie, IV, 20, 22; CO 53, 137,

13. idem, Institutie, IV, 20, 4,

14. idem. Opera, 29:617,

15. J. Bohatec, a.w., p, 161; hij spreekt van voorwerpen van goddelijke verkiezing en pneumatische persoonlijkheden, a, w. p, 184,

16. W. Niesel, Die Theologie Calvins, München. 1957, p.228.

17. Cultuurgeschiedenis van het christendom, deel II, p.ll40; zie J. Bohatec, a, w, , p, 33 die zegt dat de kern van Calvijns staatsopvatting m "Romeins-rechtelijke bodem" wortelt.

18. Cultuurgeschiedenis van het christendom, deel II, p.ll41.

19. J. Calvijn, Ofera, 53:139; J. Bohatec, a.w, . p.l69

20. J. Calvijn, Opera. 32:322 (Commentaar Psalm 127: 1-2).

21.). Baur, Cott, Recht und weltliches Regiment im Werke Calvins, Bonn, 1965, p.93, 230.

22. idem. a.w., p.231.

23. J. Calvijn, O/^era, 29:636; het gaat om een homilie over 1 Sam. 36, waar Samuel Saul uiteenzet "suae vocationis summam et officium ad Dei cultum tuendum et fpromovendum'.

24. idem. Institutie, rV, 20, 2; vgl. idem, Opera. 52:267 (Commentaar Timotheus 1) en Opera, 5Z: 0.

25. Vgl. idem, Commentaar 1 Tim. 2:2.

26. idem. Instmtie, rV, 20, 3.

27. idem, a.w., IV, 20, 3.

28. idem, a.w., 1V, 9; idem. Opera, 24: 354 (Comm. Deut, 13:5); J. Bohatec, a.w., p, 92,

29. J. Calvijn, Institutie. IV, 20, 9,

30. M-E. Chenevière, La pensee politiijue de Calvin, Geneve, 1970, p.238,

31. Geciteerd bij W.J. Bouwsma, jo/iannes Calviin De man en zijn tijd, Amsterdam, 1991, p.250,

32. J.J. Steenkamp, "Calvin on the "state" in the Institutes', in: ]ohn Calvins Institutes. Potchefstroom, 1986, p.358.

33. J.W. Sap, Wegbereiders der revolutie. Calvinisme en de strijd om de democratische rechtsstaat, Groningen, 1993, p.l25.

34. H.M, Höpfl, The Christian Polity of John Calvin, p. 146.

35. Zie J.W. Sap, a.w., p. 109: "In Geneve diende de overheid niet alleen de openbare orde te bewaken, maar ook afgoderij uit te roeien en het heil te bevorderen'.

36. Johannes Calvins Lehenswerk in seinen Briefen. Eine Auswahl von Briefen Calvins in deutscher Übersetzung von Rudolf Schwartz. Band 3, Neukirchen, 1961-1962, p.986.

37. H.M. Höpfl, a.w., p.l49.

38. J. Baur, a.w., p.272.

39. G. Beyerhaus, Studiën zur Stamsanschauung Calvms mit hesonderer Berücksichügung seines Souverdnitdishegriffs, Aaien, 1973, p 62.

40.H.M.Hopfl, a.w.. p.ll4.

41. G. Beyerhaus, a.w., p.72.

42. idem, a.w., p.92.

43. J. Baur, a.w., p.272.

44. J. Bohatec, a.w., p.620.

45. G. Beyerhaus, a.w., p.93. 46. idem, a w., p.95.

47. R. Nümberger, Die Polttisierung des französischen Prolestantismus, Tubingen, 1948, p.20.

48.Vgl. R. Schwartz, Band 2, p.441, 533, 608; Bands, p.990, 1123, 1173, 1246.

49. M-E- Chenevière, a.w., p.240.

50. J. Calvijn, Opera 19:645, Ep.3904.

51. idem, Of^era 30:433-

52. idem, Ofera 30:487.

53. 1 Tim. 2:1-2; CO 53, 137.

54. ] Calvijn, Of^era 53:137.

55. idem, Ofera 53:138.

56. idem, Ofera 53:138; vgl. 0/^era 27:246, 247.

57. idem, Opera 30: 659.

58. J, Bohatec, a.w., p.176-179.

59. A.E. McGrath, Reformation and Political Thought. An Introduction, Oxford, 1989, p.l52.

60. H.A. Speelman, Calvijn en de zelfstandigheid van de kerk, Kampen, 1994.

61. H. Höpfl (ed.), Luther and Calvin on Secular Authority, Cambridge, 1991, p.22, 23; vgl.

over het onderscheid èn de samenwerking tussen de beide regeringen M-E. Chenevière, a.w., p.250.

62. J. Bohatec, a.w., p.625; vgl ook D. Nauta, Calvijn en staatkunde, Kampen, z.|., p.60.

63. J. Baur, a.w., p.267.

64. J.H. Leith, John Calvin's Doctrine of the Christian Life, Westminster/Louisville, 1989, p.200.

65. W. van 't Spijker (red.). De Kerk: wezen, weg en werk van de Kerk naar reformatorische opvatting, Kampen, 1990, p.l62.

66. H. Berkhof, De Kerk en de keizer, Amsterdam, 1946, p.l63.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

Zicht | 28 Pagina's

Johannes Calvijn: bevlogen theoloog

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 1997

Zicht | 28 Pagina's