Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Compromis in spanningsveld tussen theocratie en tolerantie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Compromis in spanningsveld tussen theocratie en tolerantie

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

redacteur kerkelijk leven bij het Reformatorisch Dagblad

Al vele eeuwen is nagedacht over het compromis m staat en politiek. Mag de overheid andersdenkenden haar wil opleggen? Strijdt de roeping van de overheid om te handelen naar Gods Woord niet met de vrijheid van de godsdienst? In dit artikel willen we het onderwerp vooral in het licht van de historie bekijken. We belichten eerst de tijd van de Reformatie en vervolgens die van de Republiek. In beide periodes hebben we te maken met een overheid die zich enerzijds sterk maakte voor de gereformeerde religie, anderzijds ook de vrijheid van het geweten wilde honoreren. Wie nadenkt over het compromis, komt onvermijdelijk terecht in de eeuwenoude strijd tussen theocratie en tolerantie.

Op het moment dat de belangrijke vertegenwoordigers van de Reformatie de overheid opriepen om de zaak van kerk en Evangelie te behartigen, stuitten zij onoverkomelijk op de aanwezigheid van andersdenkenden. Dopersen, rooms-katholieken, antitrinitariërs, bijbelse humanisten, joden, mystieke spiritualisten en tal van andere religieuze groepen hadden een eigen plaats veroverd in de zestiende-eeuwse samenleving. Het tijdperk van de Reformatie en de confessionele strijd die ermee gepaard ging, het conflict tussen de oude Rooms-Katholieke Kerk en de zogenoemde 'nieuwe leer', dwong de hervormers zich rekenschap te geven van de idee van de tolerantie. Het woord compromis komen we niet tegen, wel de noodzaak van een bezinning op het bestaan van andersdenkenden. De discussie over tolerantie en gewetens-en godsdienstvrijheid was kenmerkend voor het begin van de moderne tijd.'

Toen de hervormers hun uitgangspunt duidelijk neerlegden in het sola Scriftura, de waarheid zoals die hun inziens overduidelijk geopenbaard was in de Heilige Schrift, werd daarmee een exclusiviteitsprincipe geformuleerd. De exclusiviteit waarmee een dergelijk optreden werd gemoti­ veerd, stoelde op de theorie van de alleen zaligmakende waarheid. Degenen die deze waarheid niet aanhingen, zouden ook verstoken zijn van het eeuwige heil. Voor de overheden betekende dat concreet dat zij niet konden toelaten dat de dwaling vrij verbreid werd. Het ging immers om de eer van God, de glorie van de kerk en om zaken van eeuwigheidsbelang voor de individuele gelovigen.-

Wie compromis zegt, v/i\ ook het bestaan van gewetensvrijheid erkennen. Het beginsel van gewetensvrijheid van meet af aan een belangrijk element is geweest in de verdediging van de protestantse geloofsovertuiging. Luther heeft zich met name op het geweten heeft beroepen tegenover Rome. Hij liet de overheid niet toe te heersen over het terrein van de ziel (de 'innerlijke' mens), noch dat de wereldlijke overheid de gewetens zou kunnen regeren. Die terugkoppeling naar het vrije geweten bracht in de Reformatie een enorme bevrijding, omdat de mens nu in een rechtstreekse relatie tot God gesteld werd, zonder allerlei bemiddelende instanties. Het vrije geweten is echter niet oeverloos maar alleen door Gods Woord genormeerd.'

We hebben in het vorige nummer van Zicht gezien hoezeer Luther de overheid een rol toekende aangaande de verbreiding van de christelijke religie en het weren van godslasterlijke uitingen. Tot en met de doodstraf zelfs. J. W. Allen wijst er echter op dat Luther uiteindelijk zijn goedkeuring gaf aan iets wat tegen zijn diepste overtuigingen inging. Hij was bang dat er door middel van strenge straffen er een terugval in papisme zou plaatsvinden. Hij wist dat de harten van andersdenkenden niet ingenomen konden worden met geweld. Luthers innerlijke overtuiging, gemotiveerd door de gedachte van vrijheid van geloven zonder dwang, dreef hem in de ene richting van respect voor gewetensvrijheid, zi|n toenemend besef van het gevaar van de dopersen en van de afhankeli|kheid van het succes van de reformatie van de overheden, in de andere richting." Ook Luther liep dus aan tegen de onontkooombaarheid van het compromis.

Calvijn, de overtuigde theocraat, pleitte voor geduld jegens hen die dwalingen verkondigden. Alleen in geval van hardnekkige volharding in het kwaad, als alle pogingen tot betering en inkeer schipbreuk hadden geleden, was de magistraat verplicht tot straffen. De kwestie van Servet is hiervan een duidelijk voorbeeld geweest. Enerzijds zag Calvijn de leer van de christeljke vrijheid als een "vruchtbare bron van ketterijen", anderszijds was deze vrijheid weer een effectief wapen tegen het knechtende instituut van Rome.^ De algemene gedachte van de gereformeerde traditie sinds de Reformatie was dat de zaak van de voortgang van de religie niet door dwang gediend was. Alle reformatoren hadden gemeenschappelijk dat de overheid alleen een uitwendige gehoorzaamheid kan afdwingen: zij heeft geen macht over de harten en het geweten. Voor de hervormers

betekende het weren van de valse godsdienst een weren van het publieke erf. Wat (innerlijk) gedacht en aangehangen wordt, dus het terrein van het ge'weten, ontgaat de overheid. Werd m de zestiende eeuw het gebied van geloof en geweten, zover het de innerlijke sfeer betrof, vrijgelaten (als zijnde buiten het bereik van het menselijk gezag), daarmee stond in contrast de externe sfeer van de gemeenschap, het gebied van de wet en de orde. Op dit terrein was er geen religieuze tolerantie, aldus De Kroon."

Wanneer we de zestiende eeuw in haar totaliteit bezien, was de acceptatie van meerdere kerken in de ene samenleving zeker niet vanzelfsprekend en werd de geüjkwaardigheid van de kerken pas werkelijk een feit vanaf het einde van de achttiende eeuw.' De Reformatie heeft niet de grondslag gelegd voor de moderne tolerantie zoals \Nt die vooral in de twintigste eeuw hebben leren kennen. Wel is haar pleidooi voor de vnje geloofsdaad en het recht op vrijheid van geweten, bevorderlijk geweest voor de ontwikkeling van de vrijheid van godsdienst. We zien hierin de kiemen van geleidelijke erkenning van het compromis. De moderne tolerantie is mede ontstaan door het langzaam gerijpte politieke inzicht dat samenleving van verschillende godsdienstige groeperingen in één staat onontkoombaar was, vooral na de bloedige godsdienstoorlogen. De politieke tolerantie heeft daarom mede de basis gelegd van de religieuze tolerantie.

Republiek

Het is ook interessant om in te gaan in de situatie van de Republiek. De periode van de zestiende en zeventiende eeuw is nameüjk voortdurend een worsteling om het compromis tussen kerk en overheid. Voorafgaande aan de totstandkoming van de Nederlandse staat gmg een strijd vooraf om de vrijheid van geweten en godsdienst tegenover het Spaans-Habsburgse regime. De eerste verzoeken van gereformeerde zijde om vrijheid van geweten betroffen primair de vrije uitoefening van de eigen religie. De gereformeerden wilden God dienen naar hun geweten. Dat was ook de achtergrond van het pleidooi voor de religievrede, onder meer gevoerd door Willem van Oranje, maar ook met steun van de prille Gereformeerde Kerk. De vrijheid van beide godsdiensten was nodig omdat alleen bij het dulden van beide religies in elk gewest vrijheid voor de gereformeerden mogelijk was.

De Nadere Reformatoren wilden de integriteit van het geweten van de andersdenkenden erkennen. Het was volgens hen ongeoorloofd om de mens met uiterlijk geweld te dwingen een geloof aan te nemen dat hij innerlijk met deelde, zo stelde Voetius nadrukkelijk.'-Hij formuleerde daarmee een algemeen aanvaard uitgangspunt bij veel gereformeerden. Alleen God was heerser over het geweten. Gezien het karakter van het ware geloof - als een gave van God en gewerkt door de Heüige Geest-is dwang onmogelijk en bovendien zinloos. De overheid kan alleen de uitwendige mens dwingen tot een uitwendige gehoorzaamheid, maar het Woord Gods verbindt "inwendich de zielen ende conscientien vande menschen", zegt Trigland." Om de vrijheid van geweten goed te kunnen verstaan, moeten we dus onderscheid maken tussen twee vormen van vrijheid van geweten: een gereformeerde en een meer humanistische gemotiveerde gewetensvrijheid. De gereformeerde opvatting strookte niet met die van humanistisch georiënteerde denkers, die een veel ruimere vrijheid van geweten en godsdienst bepleitten. In de RepubUek waren het vooral de verlichte magistraten en denkers als D.V. Coomhert die opk\vamen voor een ruime gewetensvrijheid. De overheid mocht volgens Coomhert niet oordelen over ketters omdat alleen God de hartenkenner is. Hij wijst hier op de gelijkenis van de tarwe en het onkruid, een bekend voorbeeld in kringen van het GPV. Beide moeten opgroeien waarbij het verboden is om voor de tijd te oordelen. Als de overheid ketters doodt, betekent dat een "manifeste tyrannie"."' Voor het beoordelen van •wat vi/aar en vals was, was een onpartijdige rechter nodig en die bestond volgens Coomhert niet. Hij was bang (en vele magistraten met hem) dat de gewetensvrijheid, bevochten in de strijd tegen Spanje, nu ingeruild zou worden voor een nieuwe gereformeerde inquisitie.

Kern van de gewetensvrijheid in de RepubHek was de clausule "dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken"." B.R Vermeulen beschouwt deze clausule als (vermoedelijk) de eerste juridische bepaling waarin aanvaard werd dat ieder mens als zodanig een onaantastbare private sfeer, gewaarborgd door de vnjheid van het geweten, toekwam.'' Ondanks latere inperkingen bleef deze clausule gehandhaafd. Vermeulen noemt de bepaling het eerste positiefrechtelijk gewaarborgde mensenrecht. Evenwel maakt hij de kanttekening dat de feitelijke reikwijdte beperkt was, omdat het nimmer de vrijheid behelsde om conform het eigen geweten in het maatschappelijk verkeer te handelen. Het ging toen vooral om de onaantastbaarheid van het forum internum, in de praktijk fungerend als een absoluut mquisitieverbod.'" Dat betekende met andere woorden: alleen de gereformeerde godsdienst was publiek, de vrijheid van het geweten gold alleen voor het private leven.

De overheid kan alken de uitwendige mens dwingen tot een uitwendige gehoorzaamheid, maar het Woord Gods verbindt "inwendich de zielen ende conscientien vande menschen".

Vrijheid van ware religie

Het ging de gereformeerden dus om het alleenrecht van hun religie, omdat zij ervan overtuigd waren dat dit de leer van de Schrift was. "Vryheydt van conscientie", ook in "de vrye oeffeninge der religie" is niet te verstaan "anders dan van de oeffeninge der ware Religie; want door geene

andere Religie kan de salicheydt bekomen worden", zegt Trigland heel duidelijk." Er heerste een sterk ontwikkeld zelfbewustzijn dat de gereformeerden over de waarheid beschikten. Als Trigland uiteenzet dat de gereformeerden niemand willen "pressen" in de zin van inbreuk maken op de consciëntie, dan zegt hij dat zij daarentegen wèl willen pressen als het gaat om het blijvend ernstig vermanen om de (echte!) waarheid te Ieren zoals zij daarvan in hun geweten overtuigd zijn. Dat laatste "pressen" zijn zij vanwege hun consciëntie schuldig te doen, namelijk omdat zij hun leer voor de waarheid houden, verzekerd zijnde uit Gods Woord en de getuigenis van de Heilige Geest in hun harten. Het geweten moet op Gods Woord gebaseerd zijn, "anders isser pretext vande Consciëntie niet dan bedriegherije ende gheveynstheyt".''

De gereformeerden zelf bestreden echter het verwijt dat zij de ander in hun geweten aantastten. Het middel tot overtuiging was volgens hen Gods Woord, niet het geweld. Zij hebben weliswaar een beperkte invulling van de vrijheid van geweten geleerd maar de zaak als zodanig hebben zij wel verdedigd. Een volledige vrijheid van godsdienst was voor hen een brug te ver. Alleen het recht van de gereformeerde religie mocht worden erkend. Het was op die gereformeerde religie waar zij de overheid ook op aanspraken. Die vi^aarheid (in de gereformeerde zin van het woord) moest door de overheid verdedigd worden. Maar alleen met het Woord van God, niet door kracht en door geweld. De gereformeerden wezen erop dat de overheden "met den sweerde des Goddelijcken Woordts de valsche leere ende de gheschillen der kercken moeten teghen staen"."* Het geweten werd vooral gezien als een onaantastbaar forum internum, maar met geringe maatschappelijke implicaties. In de praktijk van de Republiek is er altijd een spanning tussen theocratie en tolerantie geweest, een voortdurende wrijving tussen het theocratische beginsel verdedigd door vooral de gereformeerde predikanten en de overheid die koos voor het model van een ruimere bevoorrechte Gereformeerde Kerk die open moest staan voor het gehele volk. Het compromis was dus voortdurend aan de orde van de dag in het zeer complexe samenspel tussen kerk en overheid.

Van Ruler

Wanneer we een sprong maken naar de twintigste eeuw is er feitelijk niet veel veranderd. De spanning tussen een aangehangen theocratisch beginsel en de concrete politieke werkelijkheid is ook m deze tijd levend. Een overheid die ernst maakt met haar christelijke roeping stuit, hoe dan ook, op het feit dat haar onderdanen van een andere of tegengestelde opvattingen zijn. Iemand als de theoloog A.A. van Ruler heeft de opzienbare stelling verdedigd dat theocratie geenszins het tegengestelde van tolerantie is, zij is er zelfs de wortel en de vooronderstelling van, althans van de ware theocratie, zo voegt hij eraan toe. Het meest karakteristieke van zijn theocratische opvatting is dat deze wereld Gods wereld is die Hij schept en verlost. Hij wil tot in alle uithoeken van de werkelijkheid (ook in de staat) gediend en geprezen worden. Juist in de tweeheid van kerk en staat, met ieder een eigen roeping, ligt voor Van Ruler de speelruimte voor de vrijheid. Zodra men kerk en staat totaal uit elkaar haalt, dreigt de dictatuur, zowel in de kerk als in de staat.''

Van Ruler wil nadrukkelijk het bestaan van de tolerantie erkennen. Dat kost hem de nodige inspanning omdat in zijn theocratische gedachtengang de overheid immers een belangrijke rol speelt in het bevorderen van kerk en godsdienst. De overheid die zich richt naar Gods Woord heerst echter niet over de gewetens.VoIgens Van Ruler wordt in een gereformeerde theocratie geen enkele burger gekrenkt, alleen zijn invloed van zijn religie op het publieke leven wordt de pas afgesneden. Zijn burgerlijke rechten blijven gegarandeerd. Een menselijk leven blijft iedereen mogelijk, zij het dat het leven van zo'n burger geen compleet menselijk leven is omdat hen de ware kennis van de ware God ontbreekt.'* Van Ruler erkent het gevaar van geveinsdheid, maar er is ook volgens hem ook het belang van "de theocratische staat". En dit belang weegt voor hem zo zwaar, dat hij dit gevaar zelf op de koop doet nemen.'

Van Ruler kent evenals Luther en Calvijn een door Gods Woord genormeerde vrijheid. De christelijke tolerantie is dan ook niet geboren uit indifferentisme, maar uit de belijdenis van de waarheid. Werkelijke vrijheid IS er pas wanneer de staat weer als overheid dienaresse Gods gaat worden, dienaresse van de levende God in Zijn Rijk. Vandaar de opmerking dat de vrijheid alleen in de gereformeerde theocratie gewaarborgd is. De vrijheid die Van Ruler beoogt is geheel verschillend van de moderne democratische vrijheid. De moderne democratie heeft in plaats van het gezaghebbende Woord van God, als bron van waarachtige vrijheid, de menselijke persoonlijkheid geplaatst. Haar wezen is tirannie van de meerderheid en van het algemeen belang.-'

Van Ruler wil de spanning tussen kerk en staat uithouden. Hij noemt de verhouding tussen kerk en staat is theoretisch principieel onoplosbaar. Een afbakening tussen de twee termen; de bijzondere positie van de kerk en de zelfstandigheid van de staat, blijft dan ook onmogelijk. Elke feitelijke en praktische verhouding blijft steken in het compromis. De theocratische politicus moet niet het absolute willen, maar wel het uiterste." Bij erkenning van de tweeheid kan de kerk zich nooit verliezen aan de wereld, en de staat kan zichzelf dan nooit absoluteren.^" Theocratie is een torso, een geliefd vi'oord van Van Ruler. Maar ondanks alle spanningen is volgens hem de "gereformeerde theocratie" de enige vorm waarin op waarlijk heilzame wijze te leven valt.^"*

Er liggen volgens Van Ruler "onmiskenbare intolerante elementen" in de theocratie en die scheppen de nodige problemen in de tolerantie. Maar ook de tolerantie is zelf problematisch. We moeten de mondigheid van de mens erkennen maar tegeli|kertijd is er ook de waarheidsvraag. Van Ruler heeft hier iets verwoord waar ook de huidige SGP mee worstelt in haar handhaven van het onverkorte artikel 36 NGB. Volgens Van Ruler gaat het hier om legitieme vragen die gestelden moeten worden. Een theocraat zal dit soort vra-

gen niet uit de weg gaan, niet-theocraten praten er volgens hem vluchtig overheen.

Visie van SGP

De SGP staat voor de handhaving van het onverkorte artikel 36 NGB. Desondanks wil de partij nadrukkelijk de grenzen van de overheidstaak in acht nemen. De nota Dienstbaar tot gerechtigheid begrenst de overheidstaak tot het publieke terrein en benadrukt het onderscheid tussen overheid en samenleving. Het private leven valt niet onder het bereik van de overheid, al is het niet gemakkelijk de grenzen tussen privaat en publiek nauwkeurig en eenduidig te trekken, ^" De SGP hecht grote waarde aan de vrijheid van het geweten, als "het allereigenste van de mens". Toch handhaaft de SGP evenzeer het onderscheid tussen vrijheid van geweten en vrijheid van godsdienst. Deze laatste kan vanwege haar publieke karakter nooit absoluut zijn. De godsdienstvrijheid heeft duidelijk publieke aspecten, terwijl dat van de gewetensvrijheid in veel mindere mate gezegd kan worden.''' In de nota Gewetensvrijheid. Bijhels en staatkundig gereformeerd aspect van ee grondrecht (1994) is het onderscheid tussen beide vrijheden weliswaar gehandhaafd, maar toch ook weer genuanceerd. De nota beroept zich op het functioneren van de partij in een parlementaire democratie en op de grondwettelijke waarborging van de godsdienstvrijheid.^' De SGP zal ook het beroep van niet-christenen op gewetensvrijheid moeten erkennen, dit vanwege de algemene waarden van recht en gerechtigheid die als een blijk van Gods algemene genade worden gezien. Toch blijven de geboden van God bepalend voor de grenzen van de geestelijke vrijheid.^' Dat stelt ook de SGP-nota Dienstbaar tot gerechtigheid. Deze merkt allereers op dat wie gewetensvrijheid voorstaat toch praktisch gezien moeilijk kan ontkomen aan het toekennen van een "zekere mate van godsdienstvrijheid".^' Maar in de tweede plaats zget de nota dat die vrijheid wordt ingeperkt door de overheid omdat deze krachtens artikel 36 NGB een taak heeft met het oog op het handhaven van de christelijke religie.'" Theocratische politiek ver­ draagt zich daarom met met volledige godsdienstvrijheid."'

De SGP kent dus een eigen interpretatie van de vrijheidsrechten, die zij vooral begrensd door het Woord van God. Hippe merkt op dat de SGP minder moeite heeft met de klassieke vrijheidsrechten dan met de sociale grondrechten. Die vrijheidsrechten worden dan echter vooral defensief ingevuld, namelijk dat christenen in ieder geval in eigen kring onbekommerd naar Gods Woord en Wet moeten kunnen blijven leven. De SGP stemde daarom ook tegen de de paragraaf van de godsdienstvrijheid van artikel 6 Grondwet, omdat zij bezvi'aar had tegen de staatsrechtelijke nevenschikking van godsdienst en levensovertuiging.'* Wel belijdt ze nadrukkelijk in artikel 6 van het beginselprogram dat de overheid de vrijheid van het geweten dient te waarborgen. Zij grondt dat op de gelijkwaardigheid van alle mensen als schepselen van God.

Tegen deze beide achtergronden - het persoonlijk 'heilig' recht van het geweten en de specifieke eigenheid en n zelfstandigheid van de maatschappe­ n lijke verbanden-is er ruimte voor de tolerantie. De SGP wil tolerantie en tucht beide handhaven. Tussen deze beide bestaat grote spanning, erkent Abma, De tolerantie baseert hij op het vertrouwen op God en Zijn Woord. De tolerantie is mogelijk groter naarmate Gods Woord meer zeggenschap heeft in het leven een politicus." In dat kader noemt hij ook de zedeUjke draagkracht van het volk. De weg van de zedelijke draagkracht mag echter niet de weg van de minste weerstand zijn. Zij krijgt dan de allure van tirannieke eigenwiUigheid en wellust.'^ Er is zoveel tolerantie nodig dat tucht nimmer ontaardt in tirannie.'" Getuigen mag t volgens Abma niet versmald worden tot vermanen of enkel het oordeel aanzeggen. Het gaat om de consciëntieuze inzet en toewijding van iemand die in maar niet van deze wereld is. Het compromis desnoods, maar het compromis dat niet compromitteeert.'*

G. Holdijk definieert tolerantie duidelijk in de geest van Van Ruler. De moderne democratie is volgens Holdijk relativistisch en stelt de waarheidsvraag niet, terwijl de ware vrijheid en tolerantie alleen zijn gewaarborgd bij de gereformeerde theocratie, in de erkenning van de God van de Bijbel. Om tolerant te zijn moet men een sterke overtuiging bezitten. Tolerantie moet een zaak van confessie en niet van concessie. Artikel 36 NGB 'stipuleert' gewetensvrijheid, geen restloze (openbare) godsdienstvrijheid, zeker niet in deze zin dat de overheid de uitoefening van heidense en valse godsdiensten door middel van subsidies of andere faciliteiten moet steunen.'" Dat betekent dus dat joden, rooms-kathoheken en andere groepen die een levensbeschouwing aanhangen die niet stroken met de (gereformeerde) visie op Gods Woord, door de overheid niet gesteund mogen worden. Artikel 36 NGB dwingt met tot ketterjacht en ketterstraf. Het gaat om bestrijding via geestelijke weg. De staat wijst ideeën en gedragingen af, mensen niet. Tolerantie is voorts ook nodig omdat wij de geopenbaarde waarheid niet totaal kunnen bevatten. Ook de andersdenkende is door Gods geschapen en wordt door God verdragen.'**

Ook de nota Theocratische p> olmek erkent het bestaan van de tolerantie. Wil theocratische politiek niet tiranniek zijn, dan zal er binnen de ruimte die de Grondwet biedt, de diversiteit aan gedachten gekanaüseerd moeten worden.'' Mensen kunnen geen theocratische samenleving stichten. Er dient rekening gehouden te v/orden met de hardigheid des harten, de zedelijke draagkracht van het volk (zonder deze echter tot norm te verheffen) en met de erkenning van eigen dwaalziek hart. Trouw aan de waarheid en bescheidenheid zijn volgens de nota de dijken waartussen de rivier van de theocratische politiek stroomt.""' De nota wijst ook op de relatie participatie aan de politiek en de acceptatie van het compromis. Dat kan zich voordoen in verschillende gradaties bij bestuurlijke verantwoordelijkheden en in situaties zoals bijvoorbeeld de eedaflegging."'

Dat neemt niet - weg dat zich hier een spanningsveld voordoet dat bij de SGP niet met een algemeen antwoord is op te lossen. ledere bestuurder dient hier zijn eigen per-

soonlijke keuze te maken. De nota Theocratische pohtiek wijst op gradaties in de tolerantie, omdat de ene religie dichter bij het christendom staat dan de andere."' Het dilemma tussen theocratie en tolerantie wordt vaak geformuleerd in termen van getuigenis en praktijk, die respectievelijk zich richten op het ideaal of de politieke werkelijkheid. Die twee posities zijn in de SGP nooit in zuivere vorm aan te treffen."'

Niet alleen ten aanzien van het gehele artikel 36 NGB, ook ten aanzien van de passage over het 'weren en uitroeien' is er geen eenstemmigheid te vinden. Hippe constateert bij de SGP een zekere neiging om het antwoord op de hier gerezen vragen van zich af te schuiven. Moet bijvoorbeeld de Rooms-Katholieke Kerk getolereerd worden, of krijgt zij een positie van schuilkerkr Hierover bestaat verschil van mening."" In het algemeen kan men stellen dat de SGP het weren en uitroeien niet meer enkel toepast op de Rooms-Katholieke Kerk, maar op elke godsdienstige richting die van God en Zijn dienst afvoert. De problematiek is zelfs gecompliceerden geworden door de groei van de niet-christelijke minderheden. Eedaflegging op de grondwet die godsdienstvri|heid garandeert komt hier in conflict met het weren van valse godsdiensten."' Artikel 4 van het Begimelfrograni spreekt daarom ook ruimer dan enkel van afgoderij en valse godsdienst. De overheid moet "ongeloofspropaganda, valse religies en antichristelijke ideologie" uit het openbare leven weren. Dit betekent dus al een verbreding van enkel een verzet tegen de Rooms-Katholieke Kerk."'^ De Toelichting op dit programartikel vult dit concreet in. "Film-en toneelvoorstellingen waarin Godslastering vrijuit spreekt, moeten worden verboden. De overheid moet alle uitingen via pers, radio en televisie, die tegen God en Zijn geboden (=bedoeld het Woord van God, vdZ) ingaan, verbieden. Het bou\ven van moskeeën mag niet worden bevorderd"."' Opnieuw een algemene uitdrukking van 'niet bevorderen'. Het vooronderstelt een optreden van de overheid maar dit wordt verder niet concreet ingevuld.

Theocratie en tolerantie blijven in voortdurende spanning tegenover elkaar staan. Een gereformeerde theocraat keert zich volgens Holdijk ruet allereerst tegen de politieke vrijheid van godsdienst voor de burger, maar tegen de zogenaamde neutrale overheid. Een overheid die neutraal is tegenover waarheid en leugen is in feite nihilistisch, Aan de (geopenbaarde) waarheid hangt de mogelijkheid van het samenleven en op die manier de eer van God. De staat heeft inzicht in het wezen van de dingen nodig, een visioen van de waarheid. Holdijk concludeert dat de tolerantie in een democratie dan ook meer gebaat is bij een gereformeerde theocratie."" Terecht zegt Holdijk dat het compromis tot het wezen van de politiek behoort, ook van theocratische politiek. De aardse werkelijkheid is een zondige werkelijkheid en politiek raakt het hart niet, maar een zaak van de oppervlakte, van vormen en structuren, wetten en regelingen. Grenzen zijn er \A/anneer het compromis gaat compromitteren en compromis, evenals de zonde, tot een hellend vlak wordt."•* De SGP heeft de principiële bereidheid aanvaard tot acceptatie van het compromis door in 1918 mee te doen met het parlementaire stelsel, aldus L. M. P. Scholten.* Concluderend kunnen we stellen dat men in de SGP niet eenduidig is over de implicaties van artikel 36 NGB ten aanzien van de tolerantie. Men formuleert de taak van de overheid ten opzichte van met-christelijke uitingen op het maatschappelijk erf hoofdzakelijk negatief. Ketterjacht is uit de boze, evenals dwangmaatregelen, maar hoe moet de overheid concreet niet-christelijke uitingen van het publiek terrein wereni In de praktijk blijkt ook bij SGP-ers een tolerantere opstelling te zijn dan op papier In de politieke werkelijkheid is het compromis eenvoudigweg een feitelijk gegeven. Dat de beginselen van theocratische vormgeving van de maatschappij nooit ten volle gerealiseerd konden worden, was al een ontdekking vanaf de Reformatie.

Noten


1. H. Lütz, Reformation und Gegemeformat München/Wien, 1979, p. 165.

2. L, Kolakowski, Toleranz und Ahsolutheit atisfriiche, m: Christlciher Glaube m mod Gesellschafi, Teilband 26, Freiburg/Basel/ Wien 1980, p, 10, p, 10,

3. M. Lutfier, Weimar Ausgalje 8: 151, 613.

4. J.W. Allen, A History of Political Though: m the Sixteenth Centur)', London/Toawa 1977, p 25.

5. H Höpfl, The Christian Polity of John Calvin. Cambridge 1985, p. 34.

6. M, de Kroon, "Martin Bucer and the Problem of Tolerance", in: The Sixteenth Century Journal 19 {19SS), p. 161,

7 H, E, S, Woldrmg (red, ). Identiteit en tolerantie Nederlandse filosofen aan het begin van de nieuwe tijd, Baam 1995, p, ,

8, G, Voetius, Politica Ecclesiastica, Amsterdam 1663-1676, deel 1/2, p, 385, 389; £, Connng, Kirche und Staat nach der Lehre der niederlandischen Calvinisten in der ersten Hdifte des 17, Jahrhunderts, Neukirchen 1965, p, 165.

9, J, Tngland, Kerckelycke Geschiedenissen, Leiden 1650, p, 304,

10, D, V, Coornhert, Werken, II, 178b,

11.Z, W, Snelier, Unie van Utrecht en Plakkaat van Verlatinge. De wording van den Nederlandschen Staat, Rotterdam 1929, p, 44.

12, B, P, Vermeulen, De vrijheid van geweten, een fundamenteel rechtsfrohleem, Arnhem 1989. p, 57,

13, B, P, Vermeulen, De vriiheut van geveten, p, 62, 65,

14, J, Trigland, Kerckelifcke Geschiedenissen, p, 158.

15, J, Trigland, Of^uscula, p, 702,

16, J. Tngland, Ofuscula, p, 97; vgl, J, Trigland, Kerckelycke Geschiedenissen, p, 574,

17, A, A, van Ruler, Theologisch Werk, Nijkerk 1971, deel3, pp, 173-175,

18, Maar hij wordt ook niet pas incompleet door het onthouden van staatkundige rechten (Religie en /tolitiek, Nijkerk 1945, p, 300),

19, A, A, van Ruler, Religie en politiek, p, 302,

20, A, A, van Ruler, Droom en gestalte. Een discussie over de theologische principes in hel vraagstuk van christendom en politiek, Amsterdam 1947, p, 64,

21, A, A, van Ruler, Religie en politiek, p, 292

22, A, A, van Ruler, Religie en politiek, p, 399,

23, A, A, van Ruler, Religie en politiek, p, 370.

24, A, A, van Ruler, Religie en politiek, p, 295,

25, H, F, Massink e, a, . Dienstbaar tot gerechtigheid. SGP-visie op de aard en omvang van de overheidstaak. Houten 1993, p, 83,

26, H, F, Massink e, a, , Dienstbaar tot gerechtigheid, p, 84,

27, K, van der Zwaag e, a, . Gewetensvrijheid. Bijhels en staatkundig gereformeerd aspect van een grondrecht. Houten 1994, p, 66, 67.

28, Toelichting Program van Beginselen van de Staatkundig Gereformeerde Partij, ' s Gravenhage 1996, p, 28,

29, H, F, Massink e, a, . Dienstbaar tot gerechtigheid, p.9\.

30, H, F Massink e, a, , Dienstbaar tot gerechtigheid, p. 92.

31, H, F Massink e, a, , Theocratische politiek Principes, geschiedenis en praktijk. Houten 1994, p, 105, vgl, 108,

32. J, Hippe, "GPV, SGP en de vrijheid van de burgers", in: Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, p. 80,

33. H, G, Abma. Tien woorden ethiek, Kampen ion, [z, ).], p.28.

34. H.G. Abma, Tien woorden ethiek, p. 29.

s- 35. H.G. Abma, Tien woorden ethiek, p. 30.

erner 36. De 5< jmer, 17 januari 1974.

37. C.P. van Dijk e.a.. Christelijke politiek vandaag, Kampen 1984, p. 28.

38. CF. van Dijk e.a., Christelijke foitnek vandaag, p. 28;

39. H.F. Massink e.a, , Theocratische fohiiek, p. 94.

40. H.F. Massink e.a., Theocratische fohtiek, p. 95,

41. H.F. Massink e.a., Theocratische politiek, p. 104, 105.

42. H.F. Massink e.a., Theocratische fohtiek, p. 95, 96.

43. H.F Massink e.a.. Theocratische politiek, 99, 100.

44. J. Hippe, "Geestelijke vrijheid', p. 81 e.v.. L.M.F. Scholten bepleitte ooit eens tenigdringing van de RK-Kerk in de positie van

een schuilkerk, zie: Rik Valkenburg, SCP-ers over brandpunten, Veenendaal 1973, p. 114.

45. J. Hippe, "Geestelijke vrijheid', p. 82, 83.

46. ToeHchting Program van Beginselen, p. 25.

47. Toelichting Program van Beginselen, p. 27;

48. Trouw, 27 augustus 1994; zie ook de bijdrage van G. Holdijk in C. Blenk e.a.. Uitgedaagd. Belijdend geloven m de veranderende samenle ving, Zoetermeer 1994, waar hij de gedachte kntiseert om het feit tot norm te maken en het mogelijke (politiek als de 'kunst van het mogelijke') vereenzelvigt met het noodzake­lijke (p. 93). Wie een christen wil zijn ont­komt er niet aan het theocratisch begmsel te omhelzen, oftewel een denken vanuit het Woord, waannee de werkelijkheid dikwijls op allerlei wijzen hartgrondig 'vloekt' (p.94). Hij zegt dat christenen steen en been klagen over de ontkerstemng. "Zij vallen alles aan, behalve de neutrale staat' (p. 101).

49. C.P. van Dijk e.a.. Christelijke politiek vandaag, p. 30.

50. J. Mulder en L.M.F Scholten, 57 artikelen, ... ram ééni, Den Haag 1988, p. 24, 25.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1997

Zicht | 28 Pagina's

Compromis in spanningsveld tussen theocratie en tolerantie

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1997

Zicht | 28 Pagina's