Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Consensuspolitiek: de positieve kant van het compromis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Consensuspolitiek: de positieve kant van het compromis

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

AIO Bestuurskunde Erasmus Universiteit Rotterdam

Het compromis kan vanuit verschillende posities bezien worden. Staatkundig-gereformeerden zullen het compromis veelal - en begrijpelijkerwijs - zien als een zwaktebod. Tegenover het compromis staan voor hen dan de veel beter klinkende waarden als standvastigheid en beginseltrouw. In dit artikel wordt een poging ondernomen om het compromis in de politiek in een wat positiever daglicht te stellen. Wie een democratie waarin de helft plus één regeert (terecht) bekritiseert, moet in het bijzonder in een land van minderheden als Nederland wel uitkomen bij het compromis dat de verschillende opvattingen met elkaar verzoent.

Grofweg kan een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds democratische politieke stelsels waarin de besluitvorming berust op overstemmen en anderzijds stelsels waarin de besluitvorming berust op overeenstemmen. Nederland heeft vanouds bekend gestaan als een land met een grote diversiteit, niet in het minst op godsdienstig vlak. In de recente geschiedschrijving is wel gesteld dat verzuilde structuren al in de tijd van de Republiek aanwezig waren.' Om met deze diversiteit te kunnen leven ontwikkelde zich reeds ten tijde van de Republiek een traditie van 'schikken en plooien'. Goed regeren hield "niet de wil van één man of van een simpele meerderheid" in, maar "geven en nemen in colleges die uiteindelijk met een gezamenlijk besluit naar buiten kwamen".^

30 jaar pacificatietheorie

De verdeeldheid van de samenleving en de consensuele elitecultuur is ook kenmerkend voor het Nederland van de twintigste eeuw met zijn sterk verzuilde structuren. Het is ironisch dat juist toen deze verzuilde structuren in de tweede helft van de jaren zestig op instorten stonden, binnen

de politieke wetenschappen een theorie over de mogelijkheid van het voortbestaan van sterk verdeelde samenlevingen opkwam. Deze theorie staat bekend als de pacificatietheorie. Deze theorie beschrijft dat door het overkoepelende samenwerken van de politieke leiders van de verschillende strikt gescheiden subculturen in een sterk verdeelde democratie het ineenstorten van het politieke stelsel van dit land wordt voorkomen. De democratieën waarin dit voorvalt \A^orden wel aangeduid als pacificatiedemocratieën of consociaties.'

Nu dertig jaar geleden, in 1967, werden Oostenrijk en Zwitserland als pacificatiedemocratieën beschreven.'' Onafhankelijk hiervan werd een jaar daarna ook Nederland getypeerd als een pacificatiedemocratie door Arend Lijphart'' die zich naderhand als de belangrijkste internationale pacificatietheoreticus zou ontwikkelen. Het model van de pacificatiedemocratie wordt in de eerste plaats gehanteerd bij de beschrijving van politieke stelsels die gekenmerkt worden door de combinatie van eenheid in verscheidenheid (descriptief).* Daarnaast is het pacificatiemodel in de achterliggende dertig jaar eveneens voorgesteld als medicijn - die machtsdeling vereist - voor sterk verdeelde landen zoals Zuid-Afrika (prescriptief).'

In de jaren negentig heeft Lijphart met een landenvergelijkende analyse getoond dat de consensusdemocratie een betere politieke vertegen'woordiging tot stand brengt en dat deze stelsels het niet - zoals wel werd beweerd - slechter doen dan de meerderheidsstelsels als het gaat om de handhaving van de openbare orde en de economische politiek."* Recentelijk is tevens een eerste aanzet gedaan om met behulp van de pacificatietheorie het inzicht in de structuur van de Europese Unie te verbeteren." Terzijde zij hier nog opgemerkt dat de pacificatietheorie ook in de beschrijving van andere constellaties van belang zou kunnen blijken te zijn. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het Nederlands orthodox-protestantisme met zijn drie kernen of minizuiltjes; bevindelijk-gereformeerden, vrijgemaakt-gereformeerden en evangelisch-ref ormatorischen, "' dat als stroming of subcultuur als een consociatie (pacificatiestelsel) van de drie minizuiltjes aangeduid zou kunnen worden.

Inhoud

In de moderne pacificatietheorie werd in historisch opzicht nota bene teruggegrepen op de theocratische politicoloog pur sang Johannes Althusius." Deze stelde dat "the subject matter of poHtics is (...) association (consociatio), in which the symbiotes pledge themselves each to the other, by explicit or tacit agreement, to mutual communication of whatever is useful and necessary for the harmonious exercise of social life"'^.

Daarbij werd echter over het hoofd gezien dat AJthusius - in tegenstelling tot de pacificatietheorie - uiterlijke tekenen van verdeeldheid en het bestaan van meerdere talen en religies in een samenleving als funest beschouwde voor een staat.'' Wel huldigde Althusius de belangrijke pacificatieregel 'what touches all ought to be approved by all'. Ook stelde hij dat een politicus niet direct de kracht van de massa moet weerstaan, maar zich moet aanpassen ('accomodate) en daarmee toestaan voor een tijd wat hij met kan voorkomen.”

Centraal in een pacificatiedemocratie staat het oplossen van sociale conflicten middels onderhandelingsmechanismen en niet via meerderheidsbeslissingen.'-Lijphart noemt een aantal - niet formeel vastgelegde - spelregels voor het gedrag van de politieke leiders in een verdeelde samenleving. Van belang is dat de politiek door de elites niet opgevat wordt als een spel, maar als een ernstige zaak. waarbij geldt dat de regering regeert en de participatie van de bevolking terughoudend is. De compromisvorming kan versoepeld worden door een wederzijdse pragmatische verdraagzaamheid, topconferenties van de zuilleiders, geheimhouding en depolitisering van gevoelige kwesties. De regel van evenredigheid is eveneens van grote waarde."'

De pacificatiedemocratie heeft vier basiselementen die alle afwijken van de meerderheidsregel. Het eerste element is dat de politieke leiders van alle belangrijke subculturen in een verdeelde samenleving in een brede coalitie samenwerken om het land te kunnen regeren. Daarnaast is van belang dat de diverse subculturen of segmenten een vetorecht wordt toegekend, waardoor aan ieder segment een volledige garantie van politieke bescherming gegeven wordt. Die bescherming wordt ook vorm gegeven door evenredigheid bij de vertegenwoordiging van de segmenten te waarborgen, onder meer via het kiesstelsel. En ten slotte •wordt door segmentele autonomie ('soevereirateit in eigen kring') en federalisme bev/erkt dat de minderheden kunnen optreden in zaken die uitsluitend henzelf aangaan.''

Voor de ontwikkeling van een pacificatiedemocratie zijn er meerdere gunstige condities. Het gaat om de aanwezigheid van minstens drie subculturen, die elkaar wat betreft grootte in balans houden. Daaraan verwant is het bestaan van een gematigd meerpartijenstelsel waarbij geen enkele partij de absolute meerderheid heeft en de partijen de maatschappelijke segmenten vertegenv/oordigen. Ook de geringe grootte van het land is bevorderlijk doordat het een relatief lage besluitvormingsdruk met zich meebrengt en doordat er relatief snel een dreiging van buitenaf gevoeld wordt. Overkoepelende loyaliteiten, zoals een gematigd nationalisme, leiden ertoe dat de verschillende segmenten elkaar niet te snel loslaten. Verder wordt door de isolatie van en duidelijke grenzen tussen de segmenten de kans op conflicten gereduceerd. Tot slot kan het bestaan van een traditie van elite-accommodatie een positieve invloed

hebben op de ontwikkeling van een pacificatiedemocratie. '*

„ Van belang is dat de politiek door de elites niet opgevat wordt als een spel, maar als een ernstige zaak, waarbij geldt dat de regering regeert en de participatie van de bevolking terughoudend is".

Verzuiling

De pacificatiedemocratie verhoogt de stabiliteit van een plurale of verdeelde samenleving door de samenleving niet minder, maar juist door haar meer pluraal te maken. De isolatie van de segmenten bevordert de pacificatie omdat het de contacten tussen de zuilen en daarmee de mogelijkheid van een conflict op massaniveau reduceert. De verzuiling speelt drie rollen in de pacificatiedemocratie. Allereerst is het een onderdeel van de gegeven plurale samenleving. Daarnaast is het een gevolg van het gedrag van de politieke elites. Ten slotte hangt de pacificatiedemocratie nauw samen met de idee dat segmentele isolatie gunstig is voor een vreedzaam samenleven van de segmenten. Er wordt veelal een link gelegd tussen de pacificatiedemocratie en verzuiling. Dat is niet verwonderlijk, vooral niet wanneer de politieke vertegenwoordiging van de subcultuur door een politieke partij als een wezenlijk element van de definitie van verzuiling wordt gezien.'^ De (in het verleden) als pacificatiedemocratieën aangeduide Europese landen - Oostenrijk, Zwitserland, België en Nederland - bezitten of bezaten alle in meerdere of mindere mate verschillende subculturen die aangeduid worden als zuilen, Lager of families spirituelles. Deze verdeeldheid werd dan op elite-niveau geaccommodeerd. In Oostenrijk was er sprake van een katholieke, socialistische en (in mindere mate) liberaalnationale subcultuur. België kende een katholieke, sociaUstische en liberale zuil. Een katholiek, protestants, socialistisch en liberaal segment was in Nederland aanwezig. En in Zwitserland kan een liberale, katholiekconservatieve en een socialistische stroming onderscheiden worden. In dit laatste land heeft echter de scheiding op basis van de taal alsmede de relatieve homogeniteit van taal en godsdienst van de kantons geleid tot een zwakke rol van de zuilen in vergelijking met andere pacificatiedemocratieën.^"

Consensus-Zmeerderheidsdemocratie

In 1984 introduceert Lijphart het model van de consensusdemocratie dat volgens zijn eigen zeggen is geïnspireerd door en gerelateerd aan zijn werk over de pacificatiedemocratie. De vier kenmerken van de pacificatiedemocratie zijn volgens Lijphart, hoewel niet samenvallend met, toch wel duidelijk herkenbaar in de kenmerken van de consensusdemocratie.-' Ook hier draait het om de bescherming van minderheden door de beperking van de macht van de meerderheid. De kenmerken van de consensusdemocratie, zoals in de tabel weergegeven, zijn het spiegelbeeld van die van het tegenovergestelde democratiemodel: het Westminster-of meerderheidsmodel. Als prototype van een consensusdemocratie geldt Zwitserland, terwijl Nieuw-Zeeland dit is van een meerderheidsdemocratie.^^

Alle kenmerken van een consensusdemocratie wijzen er op dat de meerderheid in een dergelijke democratie zijn macht niet onbeperkt kan doen gelden. De verschillende elementen van de consensusdemocratie verhinderen een tirannie van de meerderheid, maar maken het daarmee noodzakelijk dat er tussen de meerderheid en de minderheid of tussen de verschillende minderheden overlegd wordt om tot overeenstemming te komen over het te voeren beleid. Om als een stabiel politiek stelsel te kunnen functioneren in een verdeeld of pluralistisch land is het noodzakelijk niet een politiek van uitsluiting, maar een politiek van insluiting van de diverse segmenten te voeren. De meerderheid kan der­ halve niet eenzijdig zijn wil opleggen, maar zal compromisvorming met de minderheid of minderheden moeten accepteren. In een consensusdemocratie wordt aldus het regeren overeenkomstig het principe van de helft plus één verhinderd.

Regeringsmeerderheld-oppositie

De consensuele wijze waarop politiek bedreven wordt is niet in de laatste plaats op te maken uit de af-Nvezigheid van een echt dualisme tussen regeringsmeerderheid en oppositie. De meest vergaande manier om de verliezer(s) bij de verkiezingen te straffen, is hen uit te sluiten van vertegenwoordiging in het parlement door alleen de winnaar een plaats te verschaffen in het volksvertegenwoordigend lichaam. Hier kan met recht de vraag opgeworpen worden of er dan nog sprake is van een democratische regeringsvorm. In meerderheidsdemocratieën vindt de afstraffing van het verliezen niet in een zo drastische vorm plaats. Wel onderscheiden deze democratieën zich van de consensusdemocratieën doordat er minder samenwerking met de oppositie plaatsvindt. Om invloed op het beleid te kunnen uitoefenen heeft de oppositie in meerderheidsdemocratieën slechts één belangrijk middel: het winnen van de volgende verkiezingen.^^ In Nederland is het jagen naar

een verkiezingsoverwinning minder sterk omdat de gevolgen minder dramatisch zijn. Het al of niet winnen van de verkiezingen zegt in de eerste plaats niet of een partij in de regering komt. Zo schijnt opvallend genoeg de PvdA slechts aan de regering deel te nemen als de partij zetels verliest (1981, 1989, 1994), terwijl de partij buiten de regering blijft wanneer het zetelaantal bij de verkiezingen toeneemt (1977, 1982, 1986). Het is verder ook niet zo dat partijen per se aan de regering willen deelnemen. Duidelijk werd dit vooral bij de onderhandelingen van 1994 na de zware verliezen van de regeringspartijen bij de verkiezingen. De partijen wilden aanvankeHjk slechts tot een coalitie toetreden wanneer ook hun belangrijkste concurrent deel uit zou maken van deze coalitie en daarmee medeverantwoording zou dragen voor de kabinetshandelingen.^*

Geen dualisme tussen regeringsmeerderheid (dat is regering plus regeringsfracties) en oppositie, maar een dualisme tussen parlement en regering is in Nederland de norm. Dit blijkt reeds uit het gegeven dat de kabinetsleden niet tegelijk lid zijn van het parlement. Voorts ook uit de mening van de Kamerleden. Slechts 18 procent meent dat de regeringsmeerderheid de algemene lijnen van het regeringsbeleid bepalen moet." In de Nederlandse politieke traditie past eigenlijk het begrip oppositie niet. Veelmeer wordt gepoogd via overleg tot overeenstemming te komen. Reeds door overleg wordt een coalitie gevormd. De niet-regeringspartijen doen tijdens de rit evenmin voortdurend verwoede pogingen om de regering te doen vallen.

Werkwijze oppositie

Er is bij de oppositiepartijen niet zelden een enigszins gouvernementele inslag waar te nemen. De hardheid van de oppositie kan bijvoorbeeld afgemeten worden aan de mate waarin oppositiepartijen tegen wetsontwerpen stemmen. Voor de periode van 1963 tot 1986 is dit nagegaan. De sterkste oppositie werd gevoerd door twee kleine linkse partijen. Zij wezen echter slechts zestien procent van de totstandgekomen wetten af. De grote partijen ondersteunden slechts 8 (WD) en 11 (PvdA) van de totstandgekomen wetten niet, gedurende de periode dat zij tussen 1963 en 1986 als oppositiepartij in het parlement plaatsnamen.^"

Voor de invloedsuitoefening van de oppositiepartijen mogen - naast het recht van amendement, initiatief-en vragenrecht - de Kamercommissies niet over het hoofd gezien worden, waarin de fracties naar evenredigheid zitting hebben.'" Ditzelfde geldt voor parlementaire enquêtecommissies. Deze commissies moeten weliswaar door een meerderheid van de Kamer ingesteld worden, maar veelal worden de wensen van een minderheid op dit punt in de praktijk welwillend bejegend. Het kan voorkomen - zoals in de IRT-enquêtecommissie - dat de oppositiepartijen in de meerderheid zijn in een dergelijke commissie. Dit terwijl enquêtecommissies toch belangrijke consequenties kunnen hebben voor bewindslieden. De kleine oppositiepartijen hebben in het parlement niet te klagen over ondervertegenwoordiging. Niet alleen het Nederlandse kiesstelsel is vriendelijk voor kleine partijen, ook wanneer partijen eenmaal zitting hebben in het parlement zijn zij niet onderbedeeld in commissies en in spreektijd.''

Consensuspolitielc

De ontzuiling van de jaren zestig noch paars van de jaren negentig heeft het definitieve einde betekend voor de consensuspolitiek in Nederland.'^ De consensus komt duidelijk tot uiting in het dezer dagen veel geroemde poldermodel op sociaal-economisch terrein. De hoofdcommentaren van twee vooraanstaande dagbladen naar aanleiding van de laatste prinsjesdag getuigen daarvan. "Een belangrijk winstpunt van de afgelopen jaren is de verdieping van de consensus over de (in)richting van het sociale en economische beleid... Feit is... dat de overlegeconomie een opleving doormaakt en alom als pijler van het economisch succes wordt beschouwd", aldus de Volkskrant. En het NRC Handelsblad stelde: "De begroting is er een van een nationaal kabinet... De formule van het poldermodel werkt. Met de drieslag van lastenverlichting in ruil voor loonmatiging, nadruk op werk en sanering van de overheidsfinanciën is Nederland een voorbeeld geworden van een zich hervormende welvaartsstaat". De consensuspolitiek komt onder meer ook tot uitdrukking in de houding van de overheid jegens diverse specifieke groepen in de samenleving. Gewezen kan worden op de - onlangs helder beschreven - consensuele wijze van omgang met de milieubeweging en de homobeweging.'' Het zou interessant zijn wanneer de houding van de overheid ten opzichte van andere (minderheids)groeperingen in de samenleving vanuit deze invalshoek onderzocht vi? erd. Zo zijn er bijvoorbeeld tekenen dat tegenover de moslimgemeenschap in ons land voor een consensuele opstelling wordt gekozen.'"

Orthodox-protestanten

Het orthodox-protestantisme is gebaat bij de consensuspoUtiek. Niet in de laatste plaats wordt hierdoor hun politieke vertegenwoordiging in het parlement en het recht op eigen - al dan niet volledig uit de staatskas gesubsidieerde - instellingen beschermd. Ten aanzien van het onderwijs deed zich tijdens de paarse kabinetsperiode nog een opmerkelijk staaltje pacificatiepolitiek voor. Bij de decentralisatie van de scholenhuisvesting wist de staatssecretaris van onderwijs, door het steunen van het amendement-Schutte CS. dat de rechtsbescherming van de scholen versterkte, het draagvlak van het wetsvoorstel te verbreden met de kleine christelijke fracties. Dit terwijl de steun van deze fracties niet noodzakelijk was voor het verkrijgen van een meerderheid voor het aannemen van het wetsvoorstel, maar slechts diende als verbreding van het draagvlak. Vermeldenswaard is dat van de paarse fracties D66 niet meedoet aan deze pacificatiepolitiek en tegen het amendement-Schutte c.s. stemt.

In de recente politieke praktijk zijn nog andere symptomen van pacificatiepolitiek ten opzichte van de orthodox-protestanten waar te nemen. Eén van de eerste voorbeelden die in gedachten schiet is het torentjesoverleg van dit jaar tussen premier Kok en de drie fractievoorzitters rondom de herdenking van Karel V, waarbij met name de pacificatiespelregels topoverleg en geheimhouding pregnant naar voren kwamen. Een ander - minder partijpolitiek - voorbeeld is wellicht de aanpak van polio. De instelling van een driemanschap met daarin een vooraanstaand vertegenwoordiger van de niet-gevaccineerden; de op verzoek van de overheid gevoerde gesprekken van dit driemanschap met kerkelijke vertegenwoordigers en het deels delegeren

van verantwoordelijkheden aan de risicogroep zelf, voor het treffen van voorbereidingen voor het uitbreken van een eventuele nieuwe epidemie, duiden op een consensuele houding. Vanuit de orthodox-protestantse hoek wordt de consensuspolitiek als zodanig niet negatief tegemoetgetreden, maar het wordt soms eerder als een plicht gezien. Dit kwam bijvoorbeeld naar voren in een betoog tegen het negeren van niet-verzekerden eerder dit jaar: "Wie geeft (...) het recht, een bepaalde groep belanghebbenden (hoe klein in getal wellicht dan ook) buiten alle overleg, en blijkbaar ook buiten het gezichtsveld te houdeni Over u en zonder u^".'" Dat de onverzekerden de afgelopen tijd wat genegeerd zijn, is op zich geen ontkenning van de consensuele opstelling van de Nederlandse overheid. Het is - zoals terecht is geanalyseerd - niet zozeer "pure onwil", maar eerder een gevolg van onmacht omdat een duidelijk afgebakende groep met een vertegenwoordigend lichaam hier ontbreekt. Ook van een consensueel opererende overheid kan niet verwacht worden dat zij zelf alle bestaande belangen in de samenleving gaat opsporen. Enig activisme van de kant van de belanghebbenden is hier ter tegemoetkoming aan de wetgever op zijn plaats.

„De consensuspolitiek komt onder meer tot uitdrukking in de houding van de overheid jegens bepaalde groeperingen, bijvoorbeeld de milieubeweging, de homobeweging en de moslimgemeenschap".

Tot slot: compromis en SGP

Voor een politicus die zich wil beschouwen als een theocraat zijn er per definitie compromisloze kwesties in de politiek. Daarmee is niet gezegd dat een theocratisch politicus in het algemeen en op alle punten een compromisloos figuur behoeft te zijn. Inschikkelijkheid moet ook een theocraat sieren in al die zaken die geen eeuwigheidswaarde bezitten. iVlet name voor de uit een kleine minderheidspositie opererende SGP is het bestaan van het compromis in de Nederlandse politiek van grote waarde gebleken voor haar voortbestaan en in het bijzonder ook voor haar optreden in het parlement in de afgelopen 75 jaar:

1. De betrekkelijke rust en politieke stabiliteit waarin de SGP in Nederland heeft geopereerd - ondanks alle verdeeldheid die er in de samenleving van enkel minderheden was - was en is niet wel denkbaar zonder de inschikkelijkheid, de consensusbereidheid, en daarmee niet zonder de acceptatie van het compromis door de politieke elites van de vier grootste segmenten in de samenleving.

2. De SGP en haar maatschappelijke achterban hebben baat gehad bij een consensueel optredende overheid doordat deze niet slechts de wil van de meerderheid, maar in veel gevallen ook de rechten van de minderheden erkend heeft. Hierdoor heeft de partij door het zeer evenredige kiesstelsel een plaats in het parlement en zijn haar politieke acties niet alle bij voorbaat kansloos. De openheid van het politieke systeem in Nederland voor minderheidsgroepen is één van de oorzaken waarom hier wel en in andere Westerse landen veelal geen protestantse partijen aan te treffen zijn.

3. Juist vanuit de kleine minderheidspositie die de SGP inneemt en |uist vanwege de afwezigheid bij de partij van een streven naar de meerderheid van de kiezers, is het afdwingen van een compromis door de partij met de heersende meerderheid een geëigend politiek middel onn te komen tot een "meerdere erkenning" van Gods Woord.

4. Hoewel de voordelen van samenwerking met de twee andere Nederlandse orthodox-protestantse partijen veelal overtrokken worden, mag niet miskend worden dat een wederzijdse consensuele houding - dat is niet hetzelfde als eenwording, maar meer een erkenning van eenheid en/in verscheidenheid! - van de drie protestants-christelijke partijen met name in een postchristelijk tijdperk positief uitwerkt op de conservering van de restanten van de christelijke cultuur.

5. Ten slotte is ook het (voort)bestaan van de SGP niet denkbaar zonder het bestaan van het compromis in partij-interne aangelegenheden. Waar mensen (in de politiek) willen of moeten samenwerken, is het compromis - noem het desnoods inschikkelijkheid of plooibaarheid - onontkoombaar, of het moet ontaarden in een dictatoriale situatie. Wie het compromis niet wil accepteren, kan zich beter uit de politiek, ja, uit heel de samenleving terugtrekken.

Noten


1. S. Groenveld, Huisgenoten des geloofs. Was de samenleving in de Republiek der Verenigde Nederlanden verzuMl, Hilversum, 1995.

2. H. Daalder, Van oude en meuwe regenten. Politiek in Nederland, Amsterdam, 1995, pp.148-149.

3. Arend Lijphart, 'Typologies of democratie Systems', Comparative political studies, 1/1 (1968), pp.3-44, 20.

4. Gerhard Leiimbruch, froporzdemokraiie. Politisches System und politische Kultur in der Schweiz und Österreich, Tubingen, 1967.

5. The politics of accomodation. Pluralism and democracy in the Netherlands, Berkeley, 1968 dat beter bekend is onder de Nederlandstalige titel Verzuiling pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, Haarlem, meerdere drukken.

6. Zie voor een recent voorbeeld: Arend Lijphart, The puzzle of Indian democracy: A consociational interpretation', American political science review, 90/2 (1996), pp.258-268.

7. Arend Lijphart, Machtsdeling. De oplossing voor Zuid-Afrikai, Haariem, 1987. Zie met betrekking tot het onderwijs ook H.J Steyn/ A. Weggeman, 'Own education institutions as an option for minority groups in South Africa', Koers (1997, forthcoming).

8. Arend Lijphart, 'Constitutional choices for new democisdes', Journal of democracy, 2/1, 72-84 en idem, 'Democracies: forms, performance and constitutional engineering', European journal of political research, 25/1, pp.1-17

9. Zie Simon Hix, 'The study of the European Community: The challenge to comparative politics', West European politics. 17/1 (1994), pp.1-30 en Dimitris N. Chryssochoou, 'Democracy and symbiotics in the European Umon: Towards a confederal consociation^'. West European politics, 17/4 (1994), pp.1-14.

10. Zie Hijme Stoffels, Als een briesende leeuw. Orthodox-protestanten in de slag met de tijdgeest, Kampen, 1995, pp.70-105 en 127-152.

11. Zie onder meer Arend Lijphart, 'Consociational democracy', World politics, 21/2 (1969), 207-225, 211; Hans Daalder, 'On building consociational nations: the cases of the Netherlands and Switzerland', International social science Journal, 23/3 (1971). 355-370, 355. Zie over Althusius Joh. Weggeman/A. de Gans, 'Johannes Althusius: theocratisch politicoloog', Zicht, 1997/3, pp.20-24 en de in dat artikel nog niet genoemde bundel Giuseppe Duso et al (Hrsg.), Konsens und Konsoziation in der politischen Theorie des frühen Föderalismus, Berlin, 1997..

12.Joharmes Althusius, Politica. An abridged translation of Politics methodically set forth and illustrated with sacred and profane examples. edited and translated, with an introduction by Frederick S. Camey, Indianapolis, 1614/1995, p.l7.

13. idem, pp.85, 170 en 181.

14. idem, pp.36, 44-45, 63, 67 en 155.

15. Gerhard Lehmbruch, 'Consociational democracy and corporatism in Switzerland . Puhlius, 23/2 (1993), pp.43-60, 44.

16. Zie Verzuiling, pacificatie en kentering.

17. Arend Lijphart, Democracy in plural societies A comparative exploration. New Haven/London, 1977, pp.25-41.

18. idem, pp.53-103.

19. Dit wordt gedaan door bijvoorbeeld Val R. Lorwin, 'Segmented pluralism. Ideological cleavages and political cohesion in the

smaller European democracies', Comfarative politics, 3/2 (1971), pp.141-175, 141; Stein Rokkan, 'Towards a generalized concept of verzuiling', in: Peter Mair (ed.), The West European party system, Oxford, 1990, pp.139-149, 142.

20. Staf Hellemans, 'Zuilen en verzuiling in Europa', in: Uwe Becker (red.), Nederlandse politiek in historisch en vergelijkend perspectief, 2 dr, Amsterdam, 1993, pp.121-150, 126-131.

21. Arend Lijphart, Democracies. Patterns ofmajoritarian and consensus government in twentvone countries. New Haven/London, 1984, p.xiv.

22. Na de verkiezmgen volgens het evenredigheidsprmcipe van vong jaar geldt dit echter niet langer. Vgl. ook Arend Lijphart, 'The demise of the last Westminster system? Comments on the report of New Zealand's royal commission on the electoral system'. Electoral studies, 6/2 (1987), pp.97- 103.

23. Bron: Lijphart, a.w., 1984, pp.21-30.

24. Dit kenmerk is later toegevoegd. Zie Arend Lijphart/Markus M.L. Crepaz, 'Corporatism and consensus democracy in eighteen countries: conceptual and em­

pirical linkages', British journal of political science, 21/2 (1991), pp.235-256.

25. Anthony King, 'Modes of executive-legislative relations: Great Britain, France and West Germany', Legislative studies cjuarterlv, 1/1(1976), pp.11-36, 18.

e 26. R.B. Andeweg, 'Kabinetsformaties: van politieke minderheden naar regeringsmeerderheid', in: J.Th.J. van den Berg et al. (red.). Inleiding Staatkunde, Deventer, 1995, pp.206-207.

27. Rudy B. Andeweg/Galen A. Irwin, Dutch government and politics, London, 1993, p.l53.

28. G. Visscher, Parlementaire invloed op wetgeving, 's-Gravenhage, 1994, pp.374-376.

29. Zie M-P.C.M van Schendden, 'Parlement, pressiegroepen en lobby's', in: J.J.A. Thomassen, a.w., 1992, pp.85-89; G.H. Hagelstein. De parlementaire commissies, Groningen, 1991, pp.119-123.

30. Vgl. Willem Breedveld, 'Inquisiteur wider Willen. Pariamentarische Untersuchungsausschüsse in den Niederlanden', Zeitschrifi für Parlamentsfragen, 20/1 (1989), pp.66-72.

31. J.A. van Schagen, De Tweede Kamer der Staten-Generaal, Zwolle, 1994, p.ll7; H.G. Warmehnk, Parlement en begroting, Groningen, 1993, pp.154-155.

32. Arend Lijphart, 'From the politics of accomodation to adversial politics in the Netherlands: A reassessment'. West European politics, nn (1989), pp.140-153; Rudy B. Andeweg/Galen A. Irwin, a.w., pp.44-49; H.-M.Th.D. ten Napel, 'Nederland als consensusdemocratie', in: J.Th.J. van den Berg et al. (red.). Inleiding staatkunde, Deventer, 1995, pp 87-108. Maar zie ook Peter Mair. 'The correlates of consensus democracy and the puzzle of Dutch politics'. West European politics, niA (1994), pp.97-123 en met name ook Ruud Koole, Politieke partijen in Nederland. Ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel, Utrecht, 1996, p.75.

33. Jan Willem Duyvendak, Waar blijft de politieke Essavs over paarse politiek, maatschappelijk middenveld en sociale cohesie, Amsterdam, 1997. Zie de boekbespreking in dit Z(r/((-nummer.

34. Zie W.A.R. Shadid/P.S. van Koningsveld, Religious freedom and the position of islam in western Europe, Kampen, 1994, pp.55-58.

35. L.M.R Scholten, 'Jaarkaart', de Wachter Sions, 27 februan 1997.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1997

Zicht | 28 Pagina's

Consensuspolitiek: de positieve kant van het compromis

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 oktober 1997

Zicht | 28 Pagina's