Het onderhoud van de Grondwet
Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal «oor de SGP
Dit jaar worden diverse historisch-, staatkundige gebeurtenissen herdacht, waaronder 150 jaar Grondwet, daarbij refererend aan de Grondwetsherziening van 1848. Waarom 150 jaar, hebben sommigen zich afgevraagd. Waarom niet 200 jaar, met referte aan de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1798? Anderen hebben weer de vraag gesteld waarom niet aangeknoopt is bij het ontstaan van onze eerste nationale Grondwet van 1814.
Deze vragen laat ik thans rusten en ik beperk mij tot de vaststelling dat het kabinet en in het bijzonder het departement van Binnenlandse Zaken, dat een speciaal projectnormen formeerde, vanaf het begin van dit kalenderjaaar veel heeft geïnvesteerd m de herdenking. Een scala van activiteiten vindt tot aan het einde van het jaar in het kader van de herdenking van 150 jaar Grondwet van 1848 plaats. De in dit verband verschenen afleveringen van de departementale "Nieuwsbrief" heb ik vrij nauwkeurig gevolgd en één ding is mij daarbij opgevallen. In de vele pagina's tellende opsomming van activiteiten miste is er één. En juist die activiteit de ongetwijfeld op de meeste belangstelling mag rekenen.
Verkiezingen
Over enkele dagen wordt immers van ons allen, voor zover kiesgerechtigd, verwacht dat wij gevolg geven aan de uitnodiging om een bijdrage te leveren aan de Grondwetsherziening die thans op stapel staat, namelijk door op 6 mei in het stemlokaal een vakje rood te maken geven wij (tevens) een oordeel over enkele voorstellen tot herziening van de bestaande Grondwet. Had dit niet aangegrepen moeten worden in het kader van de herdenking om ons van de betekenis van de Grondwet bewust te makeni Officieel gaan wij naar de stembus, omdat de Tweede Kamer is ontbonden in het kader van de Grondwetsherzieningsprocedure: door het uitbrengen van een stem op een bepaalde kandidaat voor de Tweede Kamer maken wij over enkele voorstellen tot Grondwetsherziening kenbaar. Natuurlijk is het waar dat wij onze stem ook uitbrengen in het kader van de periodieke verkiezingen. Het tijdstip in het kader van de Grondwetsherziening is bewust zó gekozen dat de 'herzieningsverkiezingen' samenvallen met de reguliere verkiezingen, als geen ontbinding zou hebben plaatsgehad. Terzijde mag ik misschien wel opmerken dat in het kader van de huidige Grondwetsherziening voor het eerst sinds 1848 de Eerste Kamer niet meer zal worden onthouden, zulks krachtens een in 1995 m werking getreden grondswetsherziening.
"...Groen was dan ook, anders dan sommi gen van zijn tijdgenoten, géén tegenstande van een Grondwet als zodanig"
Men kan zich met recht en reden de vraag stellen of er, naast het voordeel van efficiency - geen twee verkiezingen-, ook niet een nadeel kleeft aan deze combinatie van verkiezingen. Van een raadpleging van de kiezers over de herzieningsvoorstellen komt natuurlijk niets terecht, omdat de verkiezingen helemaal in het teken van de actuele politieke issues staan. Heeft u één kandidaat in de afgelopen weken op verkiezingstournee gehoord over de herzieningsvoorstelleni Ligt daar ook wellicht niet precies de oorzaak van het niet vermelden van de 6e mei in activiteitenoverzichten van Binnenlandse Zakene
Een gemiste kans.
Groen en de Grondwet
ivlijn opdracht was echter niet om over de a.s. Tweede Kamerverkiezingen te spreken, zelfs niet over de Grondwetsherziening die daarbij een rol speelt, doch over de Grondwet van 1848 en Groen van Pnnsterer's moeite daarmee.
Nu zou ik gemakshalve kunnen volstaan niet te verwijzen waar de aan te bieden bundel en in het bijzonder naar de bijdrage daarin van het Tweede Kamerlid Van den Berg. Want daar vindt men veel meer - en ook nog gedocumenteerd - dan ik in enkele minuten kan uiteen zetten. Ik beveel dus lezing van de gehele bundel, maar in dit verband speciaal hoofdstuk 4 ten zeerste aan.
Ik noemde de naam van Groen van Prinsterer. Maar bredere bekendheid, zeker in relatie tot de Grondwet van 1848, geniet waarschijnlijk de naam van Thorbecke, die dit jaar 200 jaar geleden werd geboren. In alle geschiedenisboekjes voor de middelbare school - enkele tientallen jaren geleden in elk geval - , maar ook in alle handboeken voor staatsrecht wordt zijn naam genoemd als ontwerper van de Grondwetsherziening van 1848, - en zulks met recht. Niet terecht is, dat de naam van Groen soms ongenoemd blijft. Als ik mij nog één terzijde mag veroorloven: Met Groen kwam ik voor het eerst in mijn leven in aanraking op de middelbare school door op aanbeveling van de leraar geschiedenis het fraaie boek van de liberale staatsman Oud "Honderd jaren" (3e druk, 1961, nog bewerkt door Oud zelf) te lezen. Groen dus, zowel nauw betrokken bij de Grondwetsherziening van 1840 als die van 1848. Groen dus, liberaal noch conservatief en zeker niet reactionair of contra-revolutionair, maar anti-revolutionair en christelijk-historisch, zowel op kerkelijk als staatkundig terrein actief. Groen was dan ook, anders dan sommigen van zijn tijdgenoten, géén tegenstander van een Grondwet als zodanig. Hij kende haar een functie toe als waarborg van de historische volks-
rechten en van het christelijk karakter van de natie. Evenmin keerde hij zich tegen een herziening van de Grondw/et op zich. Wie anti-revolutionair blijft, wordt niet anti-constitutioneel, zo verweerde hij zich tegen verwijten dienaangaande. De Grondwetsherziening van 1840 vond hij, net als Thorbecke trouwens, ontoereikend; "onbeduidend" noemde hij haar. Ook wat betreft concrete politieke desiderata hadden Groen en Thorbecke overigens veel gemeen. Bij de Grondwetsherziening van 1840 trad hun homogeniteit in dit opzicht reeds aan het licht. Beiden bepleitten zij ondermeer een homogeen ministerie, meer openbaarheid bij de behandeling van de publieke zaak, uitbreiding van de grondrechten, en met name vrijheid van onderwijs; ook herstel van de gemeentelijke autonomie behoorde tot hun wensen. Het zelfde deed zich m 1848 voor waar het bijvoorbeeld ging om de uitbreiding van de rechten van de volksvertegenwoordiging.
Groen en Thorbecke: punten van verschil
Er waren echter ook duidelijke punten van verschil, o.a. waar het de positie van de Kroon betrof en op het punt van rechtstreekse verkiezingen, om nu maar twee hoofdzaken van geschil te noemen. Waar zat dat verschil nu ten diepste ini Wat was de diepste oorzaak van het feit dat Thorbecke en Groen, sinds hun studie met elkaar bevriend, menigmaal frontaal tegenover elkaar kwamen te staani Een poging tot beantwoording van deze vragen kan wellicht in deze korte bijdrage meer helpen bij het verstaan van Groen's bezwaren tegende Grondwetsherziening van 1848 dat een opsomming van allerlei concrete, staatsrechtelijke geschilpunten tussen hem en Thorbecke. Groen wilde christen zijn, dat wil zeggen zijn identiteit was Christus. Dit bepaalde heel zijn denken, doen en laten, ook in de politiek, zonder overigens uit het oog te verliezen dat kerk en staat niet geïdentificeerd mochten worden. Het verschil met Thorbecke, die óók christen wilde zijn, zit, denk ik, hierin dat Groen persoon en politiek, geloof en politiek niet kon scheiden, wèl onder scheiden.
Groen dacht historisch, ook in de politiek. Dat wil zeggen hij dacht vanuit de soevereiniteit Gods overal het geschapene en gew/ordene. Vanuit de ontstaansgeschiedenis als zelfstandige natie verstond hij Nederlands als protestantse natie. In continuïteit met die lijn leefde en werkte hij. Daarom was hij van mening dat elke ware herziening van de Grondwet moest beginnen met de aanvaarding van Gods wet. Dat vond hij niet terug in de Grondwetsherziening van 1848, integendeel. Met het denken vanuit de autonomie van de rede en vanuit de volkssouvereimteit botste hij. Tussen haakjes: ook Thorbecke, als rechtgeaard liberaal van zijn tijd, was geen onvoorwaardelijk voorstander van de idee van de volkssoevereiniteit.
Scherp en concreet tekent de tegensteUing tussen Groen en Thorbecke zich af in het Tweede Kamerdebat kort nadat de Grondwetsherziening haar beslag heeft gekregen, op 22 mei 1849 als het gaaat over - in Groen's terminologie-de historische soevereiniteit van het Huis van Oranje, waar ik nu echter met uitvoerig op in kan gaan. Dat debat tussen de Eerste Minister Thorbecke en het Tweede Kameriid Groen klinkt ons als een dialoog tussen doven in de oren; de grootste staatslieden van hun tijd - zo noem ik ze maar vrijmoedig - , als gezegd sinds hun studie met elkaar bevriend, verstonden elkaar
„Groen wilde christen zijn, dat wil zeggen zijn identiteit was Christus"
niet meer. Of moeten wij zeggen: maar al te goedi Thorbecke wenste in ieder geval m het parlement geen principiële discussie over de grote beginselen van staat en geloof. Nu eens schoof hij Groen terzijde met een formalistisch antwoord, dan weer vermeed hij het eenvoudig nader op de principiële kant van de zaak in te gaan, kennelijk omdat hij het parlement daar niet de juiste plaats voor achtte. Thorbecke's motieven voor die beperking van de parlementaire discussie tot praktische politieke zaken kunnen hier verder blijven rusten, maar een vorm van pragmatisme is hier zeker eigen aan.Groen heeft vanuit zijn eigen identiteit gepleit en getreden voor een Grondwetsherziening in Nederlandse zin, dat wil zeggen overeenkomstig de identiteit van de Nederlandse natie. Groen opereerde vanuit beginselen, dat wil zeggen primair vanuit hét beginsel, het geopenbaarde Woord van God. Daarbij wilde hij met het hele Nederlandse Volk claimen voor die beginselen; wel stond hij voor het goed recht van zijn beginselen met alleen, maar had hij ook het hele volk en niet slechts de eigen groep van geestverwanten, één bepaald volksdeel, op het oog.
Betekenis
Tot besluit sta ik nog even stil bij de vraag wat het debat tussen Groen en Thorbecke ons 150 jaar later nog te zeggen heeft. Gompromissen en zelfs een zekere mate van pragmatisch handelen mag in een land van uitsluitend politieke minderheden onvermijdbaar zijn, het moet niet zo ver komen dat het pragmatisme tot ideologie voor het politieke handelen wordt verheven. De democratische rechtsstaat is bepaald niet gediend met terzijdestelling van ideeën en overtuigingen in de politiek, integendeel te zijn een inpliciete maar absolute voorwaarde om de democratische rechtsstaat duurzaam en vitaal te houden. Vanuit deze instelling zouden wij, zeker in het parlement, ook vandaag nog met elkaar in debat moeten treden, zeker als het gaat om niet - 'onbeduidende' Grondwetswi]zigingen. Het 'onderhoud' van de Grondwet verdient niet minder.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1998
Zicht | 32 Pagina's