Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Achterhaald of nog volop actueel?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Achterhaald of nog volop actueel?

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

dr. K. v.d. Zwaag

redactielid Zicht

Achterhaald of nog volop actueel? Deze vraag zou een variant op mijn proefschrift Onverkort of gekortwiekt? kunnen zijn. De studie over artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft veel reacties opgeworpen; zelfs radio-uitzendingen hebben er aandacht aan besteed. De KRO was beducht voor het sluiten van rooms-katholieke kerkgebouwen wanneer de SGP aan de macht zou komen. Met de getoonde belangstelling In de media ben ik blij, omdat het een goede aanleiding is om ons gezamenlijk te bezinnen op het eeuwenoude complexe vraagstuk van de verhouding tussen overheid en christelijke religie. Die bezinning is des te meer nodig in deze tijd. Is mijn pleidooi voor het onverkorte artikel 36 niet meer dan een dagdroom? In de nu volgende bijdrage hoop ik aan te tonen dat de essentie van dit artikel zeker niet achterhaald is. Ik ben wel van mening dat bezinning op dit artikel niet plaats kan vinden in een terugzien op het verleden, wel door de inhoud opnieuw te doordenken voor deze tijd.

Mijn bijdrage in dit artikel bestaat vooral in een samenvatting van de resultaten van mijn onderzoek. Ik wil de emdresultaten van het proefschrift, die u in het betreffende werk kunt lezen op pag. 534 tot 539, niet herhalen. Wel wil ik in het kort enkele lijnen systematisch aangeven en daarbij hier en daar ingaan op de reacties van de afgelopen weken.

1. Ik begin met de positieve en thetische insteek van artikel 36. De overheid is door God ingesteld om het kwaad van de zonde en het onrecht te beteugelen in deze wereld. Het is de goede God die een samenleving in het leven roept waarin burgerlijke gerechtigheid en orde heerst, ivlet dit feit kunnen alle christelijke politieke partijen van harte instemmen. Hierover bestaat nauwelijks verschil van mening. We laten daarom dit aspect met rust en vervolgen met de zogeheten omstreden 21 woorden in artikel 36 die het weren en uitroeien van afgoderij en valse gods­ dienst betreffen. Ik heb begrepen dat met name deze passage de meeste misverstanden oproept.

2. Wat ik mijn studie heb betoogd is dat het puur reformatorisch geredeneerd is om de overheid op een of andere wijze te betrekken bij het godsdienstig welzijn van de bevolking. Vanouds is dat zo geformuleerd dat de overheid gebonden moet zijn aan beide tafelen van Gods Wet. Het gaat hier om een publieke naleving van Gods Wet, oftewel het scheppen van een uitwendige maatschappelijke orde die burgers in staat stelt om te leven en te handelen naar Gods Wet. De achterliggende gedachte is in het verleden soms paternalistisch ingevuld: de overheid heeft zorg te dragen voor de onderdanen zoals de vader dat doet voor zijn kinderen. Mutatis mutandis geldt ook voor de overtredingen. Waarom zou de overheid wel aardse misdaden mogen straffen en niet een zaak als publieke godslastering of gevaarlijke ketterijen^ Vanaf de Middeleeuwen werd ketterij gezien als belediging van Gods majesteit en daarom van een zwaarder kaliber dan belediging van een aardse majesteit of een 'gewone' aardse misdaad.

3. Maar is de overheid dan bevoegd om zich in te laten met het geestelijk leven van haar onderdanen^-Natuurlijk kan dat niet. We moeten deze vraagstelling in deze vorm ons niet laten opdringen. De overheid mag zich niet inlaten met het geloofsleven van mensen. De overheid is per definitie beperkt tot de publieke kant van het maatschappelijke leven. De persoonlijke sfeer van de innerlijkheid, het geweten en het geloof, blijft altijd buiten het bereik van de overheid. Dat was de ontdekking van Luther geweest. Niet voor niets staat in artikel 36 dat de overheid valse godsdienst en afgoderij dient uit te roeien, dus niet het valse geloof. Tussen geloof en godsdienst dienen we daarom scherp te onderscheiden. Met godsdienst bedoelen we een openbare religie zoals die zich uitdrukt in instituaire vormen. Zodra een godsdienst maatschappelijke vorm heeft aangenomen komt zij ook op het terrein van de overheid. De kerk maakt deel uit van het maatschappelijke leven en valt, voorzover het haar burgerlijke zijde betreft, onder toezicht van de overheid. Kortom, de uitwendige kant van de innerlijkheid, de publieke uitingen van de godsdienst, heeft alles te maken met de overheid. Juist de afgelopen jaren is er weer meer aandacht vor de publieke en maatschappelijke functie van de godsdienst. Artikel 36 impliceert dat

de overheid de uitwendige orde in de samenleving zo moet inrichten dat de kerk haar werk ongehinderd kan doen waardoor mensen door middel van de dienst van de prediking (de 'uitwendige kerkedienst') tot geloof kunnen komen. Dat bedoelt artikel 36 met de stelling dat de overheid het Koninkrijk van Jezus Christus moet "doen vorderen" en het Woord des Evangelies overal moet "doen prediken". In die zin heeft de overheid een duidelijke taak ten opzichte van de christelijke godsdienst.

4. Betekent artikel 36 niet per definitie een onrealiseerbaar artikels Veel reacties van de afgelopen weken waren van deze teneur. Ik heb in mijn proefschrift vastgesteld dat het zogenaamd onrealiseerbare van dit geloofsartikel een aspect is dat al vanaf het ontstaan van artikel 36 heeft meegespeeld. De opsteller Guido de Brés richtte zich met dit geloofsartikel tot een rooms-katholieke overheid, die niet alleen dit artikel niet onderschreef maar zelfs de aanhangers ervan streng vervolgde. Het artikel was dus niet alleen onrealiseerbaar maar zelfs levensgevaarlijk om te belijden. Toch sprak De Brés de overheid erop aan om de u'are godsdienst te verbreiden en de valse te weren. Artikel 36 is als geloofsformulering in zekere zin blind voor de werkelijkheid.

"Onderzoekers sfreken van een normerings-en beschavingsoffensief dat er van de Gereformeerde Kerk uitging."

De Bres zei overigens in dit artikel weinig meuws omdat alle gereformeerde belijdenisgeschriften uit die tijd zich in dezelfde geest uitlieten. Artikel 36 is een w/eerspiegeling van het overheidsdenken in de reformatorische belijdenisgeschriften en vormt een communis opinio in staatkundig opzicht. Wie derhalve kritiek heeft op een bepaalde zinsnede in dit artikel moet ook kritisch staan ten opzichte van de andere confessies die uit die tijd dateren. De Bres riep de overheid op tot zelfstandig onderzoek van Gods Woord om op grond daarvan te concluderen wat de ware en valse religie was. Niet wat de kerk voorschreef moest de doorslag geven, maar de Bijbel. Artikel 36 is feitelijk de politieke verwoording van het reformatorische beginsel van het sola Scnptura.

5. Het onrealiseerbare van artikel 36 is ook het geval geweest in de geschiedenis van onze Republiek. Wie artikel 36 pleegt te bekritiseren, refereert veelvuldig naar de toestand m de Republiek. Vandaar dat ik ook op dit punt nader wil ingaan. De Gereformeerde Kerk sprak de overheid in de zeventiende eeuw voortdurend erop aan om het geloofsartikel uit te voeren in de Republiek. Zij zette bijvoorbeeld drang achter de uitvoering van plakkaten tegen allerlei in haar oog ongewenste ongereformeerde dissidenten. Mijn conclusie is dat de overheid niet zozeer onwillig om naar de kerk te luisteren, maar over het algemeen beducht was voor al te grote kerkelijke mvloed die afbreuk zou doen aan haar zelfstandigheid. De overheid had ook haar eigen afwegingen en belangen. Zij was primair gericht op handhaving van orde en vrede in een continu militair bedreigde Republiek. Juist de uiteenlopende belangen van kerken overheid hebben geleid tot regelmatige spanningen tussen beide instellingen. Maar het is onjuist om de overheid als pseudo-christelijk te beschouwen die haar macht het liefst ten koste van de kerk wilde vergroten.

6. Veel misverstand heeft mijn uiteenzetting over de zogeheten theocratische momenten in de Republiek opgeleverd. Ik heb betoogd dat de samenv/erking tussen kerk en staat ten behoeve een gezamenlijke theocratische inrichting van de samenleving in bepaalde regio's en in bepaalde perioden tot deze theocratische momenten geleid. Een moment is - dat weten we allemaalmaar kort. Ik heb met deze term het midden geschetst tussen enerzijds een onderwaardering van de beoogde samenwerking door voortdurend te spreken van het bekende antagonisme van rekkelijke magistraten en strenge calvinisten, en anderzijds een al te gemakkelijke overwaardering van Nederland als een theocratische natie. In beide gevallen gaat het gezonde Gegenüber van kerk en staat verloren.

Het is te eenzijdig om te stellen dat de kerk met handen en voeten gebonden was aan de overheid (een opvatting die onlangs nog door dr. Op 't Hof in het RD is verkondigd). De laatste tien a twintig jaar zijn er verschillende studies over stedelijke samenlevingen in de Republiek verschenen, ook in het buitenland (ik denk aan Price. Duke, Schilling. Brady. Pettegree. Kaplan), die de aandacht gevestigd hebben op de gemeenschappelijke mtenties van kerk en overheid. In Nederland zijn de stedelijke reformaties in Dordrecht. Amsterdam. Haarlem. Kampen. Utrecht en zeer recent over Bergen op Zoom in kaart gebracht. Omdat het niet meer dan momenten zijn geweest van realisering van het theocratisch ideaal kun je niet zeggen dat realisering van artikel 36 is gelukt. Maar dat zal ook nooit het geval zijn in deze aardse bedeling. Het zijn nooit meer dan "flarden" van theocratie, zoals Van Ruler treffend heeft uitgedrukt. Maar het is grove ondankbaarheid om te ontkennen wat er geweest, zoals Groen van Prinsterer zich in die zin uitgelaten heeft over Nederland als het tv/eede Israël ("niet bij gelijkstelling, maar bij vergelijking").

Theocratie heeft in de Republiek daar vorm gekregen waar het publieke leven gestempeld werd door de invloed van de publieke Gereformeerde Kerk, wiens tucht ook een disciplinerende invloed heeft gehad op de samenleving. Onderzoekers spreken van een normerings-en beschavingsoffensief dat er van de Gereformeerde Kerk uitging. Het is mijn conclusie dat het eenzijdig spiritualistisch gedacht is om de in de zestiende en zeventiende eeu'w levende gedachte van Nederland als het tweede Israël eenzijdig toe te passen op de kerk. Het gaat in de theocratie niet alleen om de kerk. maar ook om de natie waarbinnen de kerk een plaats heeft gekregen. Evenals de VU-antropoIoog ]. Tennekes in zijn jongste boek Onderzoekers en gelovigen gepleit heeft om God weer openlijk als realiteit in de

sociale wetenschappen te erkennen (en niet slechts als sociologische categorie), zo plek ik ervoor om het geloofsperspectief weer mee te laten spelen in de wijze \A'aarop we de historische feiten in de Republiek beoordelen. Als je je alleen aandacht ncht op wat er op het punt van de realisering van artikel 36 mislukt is, dan ontkleden we de overheid van haar christelijke karakter en zien we alleen het vijandbeeld opdoemen van een libertijnse regent die er slechts op uit is de kerk een hak te zetten en als zij zich onverhoopt christelijk uit. dit op een formele en cliché-achtige manier zou doen.

7. Een belangnjke uitkomst van mijn onderzoek is dat het theocratisch beginsel, in de zin dat de overheid gebonden is aan het Woord van God en uit hoofde daarvan de christelijke godsdienst moet bevorderen m de samenleving, zich goed verdraagt met de zelfstandigheid van de kerk. Theocratie krijgt daar vorm waar de kerk vrij en zelfstandig haar zaken mag regelen en tegelijkertijd zich profetisch tot de overheid richt. Anders gezegd: de kerk is nooit tevreden met haar vrijheid geweest maar heeft de overheid er ook op aangesproken om de zaak van de Evangelieverkondiging ter harte te nemen en te bevorderen in de samenleving. De samenwerking tussen kerk en staat is het hart van de gereformeerde theocratie. Gereformeerde theologen uit de voorgaande eeuwen gebruikten soms het beeld van ziel en lichaam. Wie de kerk buiten de theocratie laat, maakt de overheid tot een blinde regeerder. Vooral Hoedemaker heeft gewezen op de belangrijke taak van de kerk als de publieke uitlegster van het Woord in het hart van de natie. Zij is als een page die de koning voorlicht. Een ander beeld is Van Ruler die de confessie beschouwt als een plattegrond (samenvatting van de Heilige Schrift) waarvan de overheid gebruik moet maken.

Het was voor de kerk die leefde vanuit het theocratisch beginsel vanzelfsprekend dat de overheid de uitwendige kerkedienst zou bevorderen. Dat beschouwde zij ten principale met als een inmenging in de eigen zaken. Dat in de praktijk haar vrijheid erdoor belemmerd werd, zal ze­ ker waar zijn. maar zij heeft de hulp van de overheid nooit als een vertrouwen op aardse macht gezien. De reformatoren hebben de hulp van de overheid nodig gehad in de invoenng van de Reformatie, maar naast dit praktische motief speelde het waarheidsmotief een even belangrijke rol. Wat \vaar is. is ook publiek waar en verdient gelijke steun van kerk en overheid beide. Opvallend is dat juist figuren als W. a Brakel en J. Koelman, die te maken hadden met beperkende maatregelen van de kant van de overheid, nooit de roeping van de overheid als zodarug bekritiseerd hebben om de uitwendige kerkedienst te bevorderen. De scheiding van kerk en staat is daarom on-gereformeerd en on-theocratisch, de onderscheiding tussen beide niet, waarbij het zuiver theocratisch is geredeneerd om kerk en staat in wederzijdse verbondenheid op elkaar te betrekken. Beide zijn onderworpen aan een hoger doel: de bevordering van Gods eer in de samenleving.

8. Een belangrijk resultaat van mijn onderzoek is de vaststelling dat artikel 36 door de eeuwen heen doorgaans op een gematigde wijze toegepast is. Ketterjacht, geloofsdwang en brandstapels waren daarbij niet aan de orde. Die afkeer van dwang en fysiek geweld heeft alles te maken met de religieuze overtuiging dat God door Zijn Geest mensen leidt en dat het fysiek d'wingen tot het geloof strijdt met de Schrift en het protestants beginsel van gewetensvrijheid. De Reformatie heeft niet de moderne vrijheid van geweten en godsdienst gebracht, maar is wel bevorderlijk geweest voor de handhaving van de persoonlijke levenssfeer waarbinnen de overheid zich met mag indringen. Het verzet tegen het staatsabsolutisme is inherent geweest aan het reformatorisch denken over de overheid. Ook de overheid moet eens rekenschap afleggen van de uitoefening van haar macht. Toch is de tolerantie altijd gebonden geweest aan grenzen. Theocratie heeft iets 'intolerants' in zich inzoverre de umciteit en exclusiviteit van de christelijke openbaring zich niet verdraagt met erkenning van de gelijkwaardigheid van godsdiensten.

9. Een belangrijke conclusie is voorts het grote aandeel dat Abraham Kuyper heeft gehad in de 20ste-eeuwse kritiek op artikel 36. De politieke standpunten van het CDA. het GPV en de RPF zijn hierdoor ingrijpend beïnvloed.

"Kiiyper was eind vorige eeuw de grote gangmaker van kritiek op het onverkorte artikel ib. Zijn argumentatie heeft echter vaak iets suggestiefs...."

Wanneer gesproken wordt binnen deze partijen over de scheiding van kerk en staat en het grote goed van de geestelijke vrijheid speelt hier een belangrijk stuk kuypenaans denken mee. Kuyper was eind vorige eeuw de grote gangmaker van kritiek op het onverkorte artikel 36. Zijn argumentatie heeft echter vaak iets suggestiefs wanneer hij artikel 36 hulde in het rook van brandstapels en het ombrengen van ketters op het schavot. Principieel kiest Kuyper in tegenstelling tot Groen van Prinsterer voor loslating van de christelijke staat en voor de gedachte van de vrije kerk m een vrije staat. De kerk dreigt bij hem echter zo vrij te worden dat ze de band met de natie dreigt los te raken. Kuypers stelling dat de overheid blind is voor de bijzondere openbaring in de Schrift strijdt met de oproep die gereformeerde theologen in het verleden tot de overheden om zelfstandig de Schrift te onderzoeken en daarnaar hun beleid in te richten.

Terecht hebben Hoedemaker en Kromsigt gewezen op de funeste staatkundige gevolgen van Afscheiding en Doleantie. Wie zich afsplitst van de vaderlandse kerk, de kerk van de natie, splitst zich ook af van het geheel en het organisme van de natie, en maakt artikel 36 in politieke zin krachteloos. Het is niet voor niets dat in de traditie van de Afscheiding de gedachte van een vrije kerk in een vrije staat ingang gevonden heeft. Van Ruler heeft de ingreep van de synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 betiteld als

een verminking, een doorsnijden van de band tussen kerk en volk, die volgens hem met geen evangelisatie meer goed te maken is. Ik heb daarom betoogd dat wie artikel 36 serieus neemt moet uitgaan van een ongedeelde kerk die zich richt op het gehele volk. Hoedemaker heeft herhaalde tegen Kuyper betoogd dat zijn staatkundige dwalingen terug te voeren zijn op een verkeerd kerkbegrip. Niet voor niets begon Kuyper zijn kritiek op artikel 36 nadat hij eerst zijn aanvallen richtte op de volkskerk. Het regelmatig voorkomende verwijt van het oudtestamentische karakter van theocratie, bij Kuyper en zijn volgelingen vaak geuit, moet worden weersproken nadat we in de laatste decennia via het Oude Testament de ogen geopend zijn voor de aardse gestalte van het geestelijk heil. Theocratie begint in het innerlijk van de mens waar hij zich door God en Zijn Woord laat aanspreken, maar breidt zich ook uit in zijn omgeving en krijgt via kerk en overheid ook gestalte in de samenleving en haar publieke instellingen.

"Ik heb in mijn proefschrift gecondiideerd dat het CDA het pluralisme van godsdiensten honoreert en toejuicht, GPV en RPF de geestelijke vrijheid als een groot goed waarderen, de SGP daarentegen gereserveerd blijft staan ten opzichte van de vrijheid van godsdienst. "

10. Sinds de 20ste-eeuwe kritiek op artikel 36 wordt in christelijk-politieke kring de overheid grotendeels gebonden aan handhaving van publieke gerechtigheid. De antirevolutionaire traditie werkt in die zin door in de christelijke politieke partijen als het CDA, GPV en RPF. Deze partijen staat voluit in de traditie van Kuyper en hebben zich ontwikkeld los van of liever gezegd contra de theocratische stroom die via Hoedemaker, Van Ruler, Kromsigt en Lingbeek ook nog in de 20ste eeuw levenskrachtig bleek. Veelzeggend is de felle kritiek van prominente antirevolutionairen als Diepenhorst en Bruins Slot op de theocratische werken van Van Ruler direct na de Tweede Wereldoorlog. Wat de SGP betreft, deze partij heeft zich naast deze antirevolutionaire traditie ontwikkeld al is het theocratisch besef minder aanwezig als het gaat om de gedachte van "heel de kerk en heel het volk". Waarlijk gereformeerde theocraten denken nationaal en de echte aanhangers van artikel 36 kunnen de gedachte van een nationale kerk die de hele samenleving op het oog heeft, ruet loslaten. Ik meen dat de binding van de overheid alleen aan recht, orde en gerechtigheid een verarming van haar taak is die uitloopt op een steeds verder verzakelijking van de politiek. De overheid heeft een godsdienstige oriëntering nodig en kan niet zonder een inhoudelijke visie op het goede leven op lange termijn. We moeten de overheid niet zo allergisch scheiden van godsdienstige normen die ontleend zijn aan de Bijbel. Groen van Prinsterer heeft ervoor gewaarschuwd dat regeren niet mag ontaarden in administreren. Waarlijk regeren moet volgens hem geschieden vanuit vaste beginselen, oftewel: volgens de geboden en beloften van het Evangelie. Ik heb in mijn proefschrift verwezen naar de theocratische traditie zoals die levend werd na de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse Hervormde Kerk. Hoewel het slechts voor een korte tijd was, sprak de kerk, ontwaakt als een Christusbelijdende volkskerk, profetisch tot de overheid en riep deze op toe om niet neutraal te zijn maar de zaak van het Evangelie te bevorderen. Een neutrale overheid kan gemakkelijk de voedingsbodem zijn voor nihilisme en antichristelijke ideologieën.

11. De discussie over de 21 woorden is niet slechts een 20ste-eeu'wse discussie die vooral opgeroepen is door ds. G. H. Kersten en de SGP. Onlangs werd deze gedachte nog geuit door dr. R. Kuiper en prof. Van Deursen. Ik geef toe dat Kersten deze 21 woorden aangreep om zich des te beter te profileren tegenover de ARP. Maar de zaak van de 21 woorden cirkelt ten diepste om de grondvra­ gen van kerk en staat, overheid en godsdienst, en dat betreft een problematiek die vele eeuwen omspant. Het vraagstuk van het weren en het uitroeien van valse godsdienst en afgoderij kwam in tal van studies van gereformeerde theologen in de zeventiende eeuw voor, om maar niet te spreken in de werken van reformatoren als Calvijn, Bucer, Melanchthon, Zwingli en anderen die zich uitlieten over het ambt van de overheid. Mijn studie heeft ook licht geworpen op de onlosmakelijke band die er is tussen de positieve en negatieve roeping van de overheid inzake de godsdienst, te weten de taak om niet alleen de ware godsdienst te verbreiden maar ook de valse godsdienst te weren. De gereformeerde synode in 1905 heeft deze verbinding aangevoeld waardoor een meerderheid van de adviserende commissie zelfs tegen het schrappen van de 21 woorden is geweest. Een geloofsartikel is immers een architectonisch geheel dat ontwricht wordt wanneer een van de elementen verwijderd wordt, zo klonk het als argument. Men voelde zich echter niet in staat om een herformulering van het geloofsartikel waardoor het schrappen toch (met een nipte meerderheid) zi|n beslag kreeg. De woorden van de Doorbraak-theoloog Dippel zijn mij uit het hart gegrepen: In belijdenissen moet men nooit schrappen maar men moet in nieuwe situaties opnieuw belijden.

12. Wat doen we als christelijke politieke partijen met artikel 364 Deze vraag moet ons deze avond inzonderheid bezighouden. Artikel 36 is geen schibboleth dat contacten tussen christelijke partijen belemmert, maar een geloofsbeginsel dat in deze tijd om concrete uitwerking vraagt. Ik hoop op een gezamenlijke doordenking van de problematiek van dit geloofsartikel met het oog op de noodzakelijke binding van de overheid aan bijbelse normen. In mijn proefschrift heb ik twee aanknopingspunten gezien om anno 2000 op deze problematiek verder in te gaan, te weten het huidige debat over normen en waarden in de samenleving en de relevantie van de maatschappelijke functie van godsdienst. Hieruit is naar mijn inzicht gebleken dat godsdienst een belang-

rijke publieke zijde heeft en nooit opgesloten mag worden in de privésfeer van de onderdaan. Laten we ook eerlijk onze verlegenheid om dit artikel belijden, ook als SGP, die dit artikel onverkort in haar grondslag heeft opgenomen, en laten we samen naar wegen zoeken om de overheid weer de nodige godsdienstige oriëntering te geven. We geloven immers geen van allen in een neutrale overheid. Ik heb in mijn proefschrift geconcludeerd dat het CDA het pluralisme van godsdiensten honoreert en toejuicht, GPV en RPF de geestelijke vrijheid als een groot goed waarderen, de SGP daarentegen gereserveerd blijft staan ten opzichte van de vrijheid van godsdienst. Zij doet dat vanwege de traditionele binding van de overheid aan het Woord en Wet van God. Ook het GPV en de RPF willen de overheid aan de normen van Gods Woord binden, het CDA stelt zich terughoudender op en werkt meer indirect met de binding van een politieke overtuiging.

Toch liggen er misschien aanknopingspunten. De gedachte van het GPV en de RPF in de brochure Gelukkig is het land, waar gesproken wordt van de taak van de overheid om God publiekelijk te eren, zie ik als een goede aanleiding om met elkaar de zaak verder te doordenken. We moeten samen het debat aandurven over de positie van de vrijheid van godsdienst in een samenleving waarin de gelijkwaardigheid van alle godsdiensten en de parlementaire democratie fundamentele waarden zijn. Maar dan moet de theocratische norm ook binnen het debat ingebracht worden.

Met dit laatste bedoel ik de openlijk erkenning van Gods Woord als heilzaam voor overheid en samenleving. Ook moeten we ons niet schamen voor het laten meespelen van het geloofsperspectief in het beoordelen van de taak van de overheid en het regeringsbeleid. Kromsigt zei terecht: "Want ongeloof is het altijd, dat ons het ideaal doet loslaten en dat ons maakt tot "praktische" mensen". Theocratie strijdt niet met tolerantie, maar wel met onbegrensde tolerantie, zeker met onverschilligheid. Misschien moet met mijn proefschrift het echte praktische werk nog beginnen. Er is dus nog veel te doen, ook met elkaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

Zicht | 28 Pagina's

Achterhaald of nog volop actueel?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

Zicht | 28 Pagina's