Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Europees beleid ten aanzien van  platteland en landbouw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Europees beleid ten aanzien van platteland en landbouw

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beleidsmedewerker van de RPF/SGP/GPV-eurofractie

Het Europese landbouwbeleid is in beweging. Tot voor kort concentreerde de Brusselse landbouwpolitiek zich op de bescherming van de Europese markt. Met behulp van exportsubsidies en het uit de markt nemen van overschotten, stond de EU er garant voor dat de landbouwers redelijke prijzen voor hun producten kregen. Maar met de omgeving waarin de landbouwers hun werk doen, het landelijk gebied, had de EU weinig bemoeienis. Dat was het domein van de lidstaten en de regionale overheden. Inmiddels staat plattelandsontwikkeling hoog op de Europese agenda.

Het begrip plattelandsontwikkeling is typisch iets van de laatste jaren. Dat neemt niet weg dat er in de loop der jaren verschillende instrumenten zijn ontwikkeld, die kunnen worden beschouwd als voorlopers van een Europees plattelandsbeleid. Ik denk daarbij aan de instrumenten ter bevordering van de landbouwstructuur. Met landbouwstructuur bedoel ik zaken als bedrijfsgrootte, leeftijdsopbouw in de sector, concurrentiekracht van de bedrijven, stand van de techniek en de aanwezigheid van goede afzetkanalen. De Europese steunmaatregelen op dat vlak vielen tot voor kort onder de noemer landbouwstructuurbeleid. Om enig inzicht te krijgen in de huidige stand van zaken, zal ik eerst in het kort de ontwikkeling van dit structuurbeleid voor de landbouw de revue laten passeren. Vervolgens ga ik in op de vraag hoe het komt dat het plattelandsbeleid zo hoog op de Europese agenda staat. Daama zal ik een overzicht geven van de huidige Europese instrumenten voor het platteland. Tot slot wil ik ingaan op de centrale vraag van deze dag, namelijk: "Hoe kan vanuit Nederland het best op de nieuwe ontwikkelingen worden ingespeelde"

Landbouwstructuurbeleid

Voor de eerste intentieverklaringen over een Europees structuurbeleid voor de landbouw moeten we terug naar de conferentie van Stresa in 1958. Op deze conferentie werd de grondslag gelegd voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In de slotverklaring werd gesteld dat er naast een gemeenschappelijk markten prijsbeleid ook een gemeenschappelijk beleid moet worden ontwikkeld, gericht op de aanpassing van de landbouwstructuur.

Het heeft echter tot 1972 geduurd voordat de eerste concrete stappen ^A'erden gezet naar een Europees landbouwstructuurbeleid. De Raad van ministers stelde toen drie richtlijnen vast om de structuur van de landbouv/ te verbeteren. Eén richtlijn over investeringssteun gericht op de modernisering van de landbouwbedrijven. Eén richtlijn ter bevordering van de bedrijfsbeëindiging. En een richtlijn voor steun voor voorlichting en scholing van personen die in de landbouw •werkzaam zijn. Deze richtlijnen waren sterk kwantitatief

gericht. Het ging in hoofdzaak om de stimulering van de productiviteit van de landbou-w. Later zijn deze regelingen aan meer kwalitatieve randvoorwaarden gekoppeld, zoals zorg voor het milieu en de kwaliteit van het product.

Een tweede stap in de ontwikkeling van een gemeenschappelijk landbouwstructuurbeleid werd gezet na de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken in 1973. Onder druk van het Verenigd Koninkrijk is toen de zogenaamde bergboerenregeling ingevoerd. Bij deze regeling gaat het om extra steun voor landbouwers in gebieden met natuurlijke handicaps om zo de ontvolking tegen te gaan en het landschap te behouden. Deze regeling vormde de eerste stap naar een meer regiogerichte aanpak van het landbouwstructuurbeleid. Waren de eerste richtlijnen van toepassing op het gehele grondgebied van de Unie, de bergboerenregeling ging slechts voor bepaalde regio's gelden.

„In Agenda-2000 Is feitelijk de basis gelegd voor een alomvattend Europ> ees plattelandsbeleid voor de gehele Unie".

In de jaren '70 is deze regionale aanpak verder versterkt. In die tijd is er een begin gemaakt met de structuurfondsen, de Europese hulpprogramma's voor economisch zwakke regio's binnen de Unie. Uit de structuurfondsen worden subsidies verstrekt aan de economische sectoren die zo'n gebied een impuls kunnen geven. Het gaat daarbij dus niet alleen om de landbouw, maar ook om andere sectoren, zoals ambachten, industrie en toerisme. Ook de ontwikkeling van infrastructuur vormt een belangrijk onderdeel van de structuurfondsen. Dit Europese structuurbeleid is uitgegroeid tot één van de belangrijkste beleidsterreinen van de EU. Het gros van deze gelden gaat naar de Zuid-Europese landen. Een welvarend land als Nederland krijgt relatief weinig Europese structuurgelden.

„Een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling is ook dat de samenleving de boer niet alleen meer ziet als producent van voedsel. Van een boer wordt ook verwacht dat hij een grotere bijdrage levert aan de ruimtelijke ordening en het beheer van het landschap".

Naast de meer regionale aanpak, zien we dat er in de loop der tijd ook meer aandacht is gekomen voor de kwaliteit van de productie, voor milieu en landschap en voor de leefbaarheid op het platteland. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de MacSharry-hervormingen van 1992. Als aanvulling op de hervormingen in het markt-en prijsbeleid, werden er een drietal begeleidende maatregelen ingesteld op het vlak van het landbouwstructuurbeleid. Het gaat daarbij om 1) milieumaatregelen in de landbouw 2) bosbouwmaatregelen en 3) maatregelen op het gebied van vervroegde uittreding.

Zo zien we dat er in de loop der tijd verschillende Europese instrumenten zijn ontwikkeld op het gebied van het landbouwstructuurbeleid. Via het spoor van de structuurfondsen is daar een regionaal beleid bijgekomen, waarbij het platteland als geheel meer in beeld kwam.

Met de jongste landbouwhervormingen Agenda-2000 is deze lijn van toenemende aandacht voor het platteland, doorgetrokken. In Agenda-2000 is feitelijk de basis gelegd voor een alomvattend Europees plattelandsbeleid voor de gehele Unie. Hoe dat plattelandsbeleid eruit ziet, laat ik nu even liggen. Ik kom daar zo dadelijk op terug. Eerst wil ik ingaan op de vraag welke factoren verantwoordelijk zijn voor de toenemende aandacht voor een Europees plattelandsbeleid.

Hoe komt het dat er meer aandacht komt voor plattelandsbeleid?

Als eerste zou ik willen noemen de uitbreiding van de Unie met lidstaten met economisch zwakke gebieden. Aanvankelijk bestond de Europese Gemeenschap uit slechts zes lidstaten. De regionale verschillen binnen de Gemeenschap waren toen nog niet zo groot. Met de toetreding van landen als Ierland, Griekenland, Portugal en Spanje kreeg de Europese Unie te maken met enorme regionale verschillen in landbouwstructuur en landbouwinkomen. Deze landbouwers opereren allemaal op één en dezelfde Europese markt. Om te voorkomen dat landbouwers uit economisch zwakke gebieden worden weggeconcurreerd, is de behoefte gegroeid aan extra Europese steun voor die gebieden. Mede in dat licht zijn de al eerder genoemde bergboerenregeling en de structuurfondsen ontstaan.

In de tweede plaats spelen ook de maatschappelijke ontwikkelingen een belangrijke rol. Grote delen van het Europese platteland hebben te maken met ingrijpende problemen Het aandeel van de beroepsbevolking in de landbouw is drastisch teruggelopen. In 1987 was nog 8% van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw, bosbouw, jacht en visserij. In 1995 was dat percentage teruggelopen tot 5, 3%. Veel jongeren verlaten het platteland, de bevolking vergrijst, de aanwezigheid van belangrijke voorzieningen, zoals scholen en winkels neemt af. In Frankrijk spreekt men zelfs van "verwoestijning". Wel moet hierbij worden opgemerkt dat problemen in het landelijk gebied niet overal hetzelfde zijn. Het Nederlandse platteland heeft bijvoorbeeld weinig last van ontvolking. Integendeel, in Nederland gaat het veelmeer om de vraag; "hoe houden we het platteland open'? -"

Een belangrijke maatschappelijke ontwikkeling is ook dat de samenleving de boer niet alleen meer ziet als producent van voedsel. Van een boer wordt ook verwacht dat hij een grotere bijdrage levert aan de ruimtelijke ordening en het beheer van het landschap.

Een derde belangrijke factor voor de toenemende aandacht voor plattelandsontwikkeling is de toenemende liberalisering van de wereldhandel. Onder druk van de Wereld Handels-Organisatie nemen de mogelijkhe-

den af om de landbouwsector Ce steunen via bescherming van de markt. Eind dit jaar wordt een begin gemaakt met nieuwe WTO-onderhandelingen over een verdere afbraak van de marktondersteunende maatregelen. De EU is daarom naarstig op zoek naar nieuwe instrumenten om de nadelige gevolgen van de liberalisering van de wereldhandel voor het landelijk gebied op te vangen. Subsidies voor plattelandsontwikkeling ziet men als een mogelijk alternatief.

En 'last but not least' wil ik wijzen op de visie van de vooraanstaande Europese beleidsmakers. De herbenoemde landbouwcommissaris Fischler laat er geen onduidelijkheid over bestaan. Als het aan hem ligt wordt het Europese plattelandsbeleid verder uitgebouwd. Plattelandsontwikkeling is voor Fischler de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De Agenda-2000 hervormingen, die onder zijn verantwoordelijkheid tot stand zijn gekomen, maken dat ook wel duidelijk. Resumerend, het Europees plattelandsbeleid staat in het middelpunt van de belangstelling. Daaraan liggen verschillende factoren ten grondslag. Ik noemde u:

1) de aanwezigheid van grote regionale verschillen binnen de Unie;

2) de maatschappelijke ontwikkelingen op het platteland;

3) de toenemende liberalisering van de wereldhandel;

4) de visie van Eurocommissaris Fisch-

Tijd om terug te keren naar Agenda-2000. Welke besluiten zijn er op het gebied van de plattelandsontwikkeling genomeni Welke instrumenten zijn er beschikbaar en wat verwacht de Europese Unie van de lidstaten^

AGENDA-2000, structuurfondsen

In Agenda-2000 is in grote lijnen het beleid voor komende 7 jaar vastgelegd. Zowel op het vlak van de structuurfondsen als op het vlak van het landbouwbeleid zijn aanzienlijke hervormingen doorgevoerd die voor ons onderwerp van belang zijn.

Tot voor kort werden de structuurfondsen verdeeld over 6 prioritaire doelstellingen. Zo betrof doelstelling 1 hulp aan regio's met een ontwikkelingsachterstand. Veel van deze gebieden zijn te vinden in de Zuid-Europese landen. Maar ook Flevoland viel tot voor kort onder deze doelstelling en kreeg op die manier de nodige financiële hulp. Doelstelling 5b betrof hulp aan kwetsbare plattelandsgebieden. Verschillende gebieden in Nederland, zoals Zeeuws-Vlaanderen, vielen daaronder.

Met Agenda-2000 is het aantal doelstellingen teruggebracht van 6 naar 3. Doelstelling 1 blijft bestaan als fonds voor regio's met een ontwikkelingsachterstand. Het leeuwendeel van de structuurgelden, circa 2/3 deel, zal ook in de toekomst naar deze doelstelling gaan. Wel zijn de criteria voor de aanwijzing van de gebieden fors aangescherpt. Het gevolg daarvan is dat Nederland niet langer in aanmerking komt voor hulp uit doelstelling 1.

De doelstelling 5b, hulp aan kwetsbare plattelandsgebieden, is opgegaan in de nieuwe doelstelling 2. Onder de nieuwe doelstelling 2 valt de hulp aan gebieden die kampen met herstructureringsproblemen. Het gaat daarbij naast plattelandsgebieden ook om stedelijke gebieden en om gebieden die afhankelijk zijn van de visserij. In tegenstelling tot doelstelling 1 maakt Nederland wel kans op subsidies voor doelstelling 2. Nederland heeft inmiddels bij de Europese Commissie een voorstel ingediend voor aanwijzing van de doelstelling 2 gebieden. Als dit voorstel wordt goedgekeurd gaat er in het kader van doelstelling 2 in de periode 2000-2006 700 miljoen gulden Europees geld naar Noord-Nederland, 425 miljoen gulden naar de grote steden en 375 miljoen gulden naar de reconstructieplannen voor de varkenshouderij.

Naast deze fondsen bestaat er binnen het Europese structuurbeleid een aanvullende programma voor plattelandsontwikkeling, het zogenaamde Leader-programma. Ook Nederland maakt daar gebruik van.

Agenda-2000, kaderverordening platteland

De veranderingen die met Agenda-2000 in de afdeling landbouw zijn aangebracht, zijn voor ons onderwerp eveneens van groot belang. Binnen deze afdeling is een nieuwe kaderverordening in het leven geroepen, de kaderverordening plattelandsontwikkeling. De Europese Commissie noemt, zoals gezegd, deze verordening de "tweede pijler" van het gemeenschappelijk landbouv/beleid. Wat houdt deze kaderverordening nu precies ini

In de nieuwe kaderverordening zijn alle bestaande maatregelen op het gebied van het landbouwstructuurbeleid samengevoegd. Denk daarbij aan de investeringssubsidies voor landbouwbedrijven, subsidies voor jonge landbouwers, de vut-regeling, de bergboerenregeling, de agro-milieusubsidies, subsidies voor de verwerking en afzet en de bosbouwregeling. Voorheen waren dat allemaal aparte regelingen. Nu vallen ze onder één en dezelfde paraplu. Daarnaast bevat de kaderverordening een hoofdstuk over de aanpassing en ontwikkeling van het platteland in zijn algemeenheid. In dat laatste hoofdstuk gaat het bijvoorbeeld om dorpsvernieuwing, de ontwikkeling van de infrastructuur en de bevordering van toeristische en ambachtelijke activiteiten. De kaderverordening omvat dus een hele waaier aan subsidieregelingen. In totaal is er voor de periode 2000-2006 ruim 65 miljard gulden beschikbaar voor dit beleid.

„De EV-verordening kunnen we vergelijken met een proviandkast. Brussel biedt de lidstaten als het ware een proviandkast aan met een heel scala aan lekkernijen. De lidstaten moeten daar zelf een maaltijd uit bereiden".

Een van de belangrijkste aspecten van de kaderverordening is dat in principe alle plattelandsgebieden in de Unie van de maatregelen gebruik kunnen maken. Een ander belangrijk aspect is dat de kaderverordening de lidstaten de mogelijkheid biedt om

de subsidies af te stemmen op de specifieke behoeften in de regio's. De kaderverordening biedt geen kant-en-klare oplossingen voor alle problemen. De EU-verordening kunnen we beter vergelijken met een proviandkast. Brussel biedt de lidstaten als het ware een proviandkast aan met een heel scala aan lekkernijen. De lidstaten moeten daar zelf een maaltijd uit bereiden. Een maaltijd die het best past bij de behoeften van de regio. De lidstaten behoeven dus niet van alle regelingen uit de kaderverordening gebruik te maken, maar kunnen daar een selectie uit maken. Daarbij moeten de lidstaten zich wel aan een aantal voorschriften houden. Zo schrijft de verordening voor dat de lidstaten erop moeten toezien dat het pakket van bijstandsmaatregelen evenwichtig is samengesteld. Om voor subsidie voor de komende zeven jaar in aanmerking te komen, moeten de lidstaten voor het eind van dit jaar rurale ontwikkelingsplannen bij de Europese Commissie indienen.

De Nederlandse rurale ontwikkelingsplannen

Hoe dient Nederland met de geboden mogelijkheden voor Europese steun voor het platteland om te gaani Bij de besluitvorming over Agenda-2000 hebben RPF, SGP en GPV zich kritisch uitgelaten over de verdere uitbouw van het Europese plattelandsbeleid. Volgens ons is plattelandsbeleid typisch iets wat het best nationaal gedaan kan worden. Niet alleen qua uitvoering, maar ook qua financiering. Een plattelandsbeleid dat van toepassing is op het gehele grondgebied van de Unie leidt volgens ons tot rondpompen van geld.

Ook de Nederlandse regering heeft zich bij de behandeling van Agenda-2000 verzet tegen een groots opgezet Europees plattelandsbeleid. Nu Agenda-2000 is goedgekeurd komen we wel voor de volgende vraag te staan. Moet een land als Nederland, nu de kaderverordening voor het platteland eenmaal een feit is, zijn verzet tegen dat idee blijven onderstrepen door geen gebruik te maken van geboden regelingen^ Dat lijkt ons toch wat te ver te voeren. De ontwikkelingen in de EU gaan ge­ woon door. Die kan een land als Nederland in zijn eentje niet tegenhouden. Het is daarom zaak dat Nederland adequaat gebruik gaat maken van de nieuwe regelingen. Anders dreigt ons land op dit punt zichzelf onnodig op achterstand te zetten op de andere lidstaten die wel dankbaar gebruik maken van de plattelandssubisidies.

Wat dat betreft moet er bij de Nederlandse autoriteiten nog een knop worden omgezet. Want tot op heden maakt Nederland zeer spaarzamelijk gebruik van de Europese regelingen. Zo maakt Nederland geen gebruik van de vestigingsteun voor jonge landbouwers en wordt ook de vutregeling niet toegepast. Verder is de Nederlandse aanspraak op de milieusubsidieregeling voor de landbouw minimaal. Wat het landbouwstructuurbeleid in zijn geheel betreft: slechts 1% van het totale pakket gaat naar Nederland.

Het vervelende is dat dit magere gebruik van de oude regelingen ook consequenties heeft voor de toekomst. De Europese Commissie heeft onlangs de verdeling van het budget voor de nieuwe regelingen vastgesteld. Die verdeling is voor een belangrijk deel gebaseerd op bestedingen uit het verleden. Het gevolg daarvan is dat aan Nederland slechts 1, 3% van het totale pakket is toegewezen. Terwijl landen als Frankrijk en Duitsland kunnen rekenen op respectievelijk 18% en 16% van de kredieten voor het platteland. Nederland krijgt dus nu de rekening gepresenteerd van het niet of nauwelijks gebruik maken van de oude regelingen.

Ik zou de Nederlandse overheid willen adviseren om vanaf nu wel optimaal gebruik te maken van de geboden mogelijkheden. Want als dat niet gebeurt, dreigt het Nederlandse aandeel nog verder terug te lopen. In de kaderverordening is daarover een duidelijke bepaling opgenomen. Als een lidstaat in een bepaald begrotingsjaar niet meer dan 75% van de geraamde uitgaven daadwerkelijk besteed, worden de kredieten voor het volgende begrotingsjaar met een derde van het verschil tussen deze 75%-drempel en de werkelijke uitgaven gekort.

Waar moet Nederland het geld voor inzettend Het antwoord op die vraag moet in eerste instantie uit de regio's zelf komen. Zij kennen de streek en weten waar behoefte aan is. Ik zal dan ook niet al te diep op deze vraag ingaan. Maar ik wil er wel iets over zeggen.

Zoals ik reeds eerder aangaf, schrijft Brussel voor dat er sprake moet zijn van een evenwichtig pakket van maatregelen. Daarbij moeten we beseffen dat in de kaderverordening nog steeds een belangrijk deel is ingeruimd voor de landbouw. Acht hoofdstukken uit de kaderverordening hebben betrekking op de landbouw. Slechts één hoofdstuk gaat over plattelandsbeleid in bredere zin. Om een evenwichtig pakket aan Brussel voor te kunnen leggen, moet er in de rurale ontwikkelingsplannen dus ruime aandacht worden besteed aan de landbouw.

De kaderverordening biedt voldoende aanknopingspunten voor financiële steun van projecten die ook voor Nederland van belang zijn. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de reconstructie van de glastuinbouw. Zo biedt artikel 31 de mogelijkheid voor steun voor grondverbetering en herverkaveling. Ook de investeringsubsidies zijn in dat kader van belang. Zo kunnen er subsidies worden verstrekt voor investeringen ter verbetering en omschakeling van de productie. Ook investeringen die gericht zijn op de instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen op het gebied van dierenwelzijn komen in aanmerking voor subsidie.

Verder zou ik erop willen aandringen meer gebruik te maken van de milieumaatregelen in de landbouw, ook wel de agro-milieu subsidies genoemd. Aan land-en tuinbouw worden steeds strengere eisen gesteld op het vlak van milieubescherming. Deze milieuregels hebben een kostenverhogend effect. Bij overtreding van de regels worden er sancties opgelegd. De Europese agro-milieu subsidies gaan uit van een ander concept. Ze bieden de gelegenheid om de landbouwsector niet via sancties, maar juist met behulp van financiële

stimulansen aan te zetten tot aanpassing van de productiemethoden. Er is alle reden toe om dit concept ook in de Nederlandse land-en tuinbouw meer toe te passen. In andere lidstaten zijn er goede ervaringen mee opgedaan.

Tot slot wil ik er u op wijzen dat de kaderverordening eveneens de mogelijkheid biedt subsidies te verlenen voor de productie van niet-voedingsgewassen. Het lijkt mij de moeite waard om vanuit Nederland ook op dat vlak met voorstellen te komen. Ik rond af met de vraag "Wat betekent het Europese beleid voor het Nederlandse platteland^" Veel zal afhangen van het innovatieve vermogen van de Nederlandse overheid. Als het ministerie van LNV de plattelandsverordening puur ziet als een mooie financieringsmogelijkheid van het reeds bestaande Nederlandse beleid, verwacht ik er niet veel van. Het enige verschil met de huidige situatie is dan dat het geld niet alleen uit Den Haag maar voor een deel ook uit Brussel komt. Waar het op aankomt is dat de plannen goed zijn afgestemd op de behoeften in de regio. Alleen dan heeft het platteland er baat bij.

De tijd dringt. Voor eind dit jaar moeten de rurale ontwikkelingsplannen in Brussel zijn ingediend. De komende maanden zijn beslissend voor het plattelandsbeleid voor de komende 7 jaar. Daarom, Ministerie van LNV, provinciale en gemeentelijke overheden, sociale en economische partners: De hand aan de ploeg!

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1999

Zicht | 28 Pagina's

Europees beleid ten aanzien van  platteland en landbouw

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 november 1999

Zicht | 28 Pagina's