Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theocratie verdraagt zich alleen met open zuil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theocratie verdraagt zich alleen met open zuil

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verdraagt theocratie zich met zuilvorming? Dr. P. de Vries heeft in zijn dissertatie over John Owen de volgende stelling verwoord: "Artikel 36 van de NGB doet niet alleen een appèl op de overheid om de ware religie te beschermen. Zij gaat ook uit van één ongedeelde, nationale, gereformeerde kerk".

Dr. K. van der Zwaag redacteur van Zicht

Het is goed om op deze stelling nader op in te gaan. Zij verdient meer aandacht dan ze heeft gekregen. Juist de verdeeldheid der kerk werkte fnuikend voor het christelijk getuigenis tijdens de recente discussie over het homohuwelijk. Wat de SGP betreft, deze partij heeft het theocratisch denken hoog in het vaandel, maar is het theocratisch besef, als het gaat om de gedachte van "heel de kerk en heel het volk", nog wel aanwezige Ik leg deze vraag in het midden. Gereformeerd gezien moeten - we stellen dat kerk en overheid samen een roeping hebben ten aanzien van het welzijn van het land.

„ We moeten ons hoeden voor het klakkeloos schmp> en op> de eigen refozuil."

Wanneer die wijde blikveld afwezig is, treedt er een theocratische versmalling op, zo zou je kunnen stellen. Dat zou je al kunnen illustreren ten aanzien van het onderwijs. Ik wijs hierbij op het SGP-standpunt van de bijzondere school als regel en de openbare school als aanvulling. Terecht heeft dr. W. Fieret gezegd dat dit standpunt, dat ook door de ARP werd gepropageerd, in strijd was met het theocratisch ideaal dat aanvankelijk door Groen van Frinsterer was verdedigd, waarbij de christelijke staat zorg diende te dragen voor het christelijk onderwijs.

Ook de werfkracht van het reformatorisch onderwijs komt niet bepaald het geheel der natie ten goede. P. de Vries zegt in een andere stelling dat het toelatingsbeleid van een christelijke school in strijd is met de intentie van artikel 36 en er zelfs afbreuk aan doet. Die woorden betekenen niet een miskenning van de waarde van de christelijke of reformatorische school, maar willen de ogen voor openen dat het Woord van God niet bedoeld is voor een afzonderlijk christelijk volksdeel maar voor heel de samenleving. Om dit aspect gaat vooral dit artikel.

1. Meer kritiek

De laatste jaren worden in toenemende mate kritische geluiden gehoord over het leven in de refozuil. Gevaren van veruitwendiging en uitholling, het ontbreken van een boodschap voor de wereld, het ontstaan van een regelcultuur, versmalling van de waarheid, zie daar de voornaamste bezwaren. Ook toename van het isolement is een gegeven. Daniël had open vensters naar Jeruzalem, ja zeker, maar ook naar de wereld. Ik denk aan twee verhalen over een bekering, die door A. A. van der Schans geciteerd worden in een CSFR-bundel. De ene dominee zei: als je bekeerd wordt, wordt de brug naar de wereld opgehaald; de andere predikant zei: als je bekeerd wordt, dan wordt de brug naar de wereld juist neergelaten.' Wie heeft gelijk^ Beide, denk ik.

We moeten ons hoeden voor het klakkeloos schimpen op de eigen refozuil. Dat is een opmerking die ik vooraf wil maken. De reformatorische organisaties hebben zeker blijk gegeven van een positieve uitwerking naar buiten. In een recente publicatie - die ik hier als aanleiding van dit artikel presenteer-werd ook op een positieve manier gesproken over de christelijke organisaties. Deze konden in de toekomst wel eens broodnodig zijn om mee te doen aan het publieke debat over de kwaliteit van de samenleving, de betekenis van waarden en normen. Maar dan gaat het niet om de verzuiling in de oude betekenis van het woord, zoals die aan het einde van de negentiende eeuw vorm kreeg, maar om organisatievormen die raakvlakken hebben met wat mensen raakt en intrigeert.^

2. Verzuiling

Het begrip zuil heeft de betekenis van een bouwwerk, hecht en gesloten, iets massiefs, zoals de zuilen van een Griekse tempel. Oneigenlijk duidt de term de verschillende bevolkingsgroepen aan die zich georganiseerd hebben op basis van een levensbeschouwelijke grondslag en vanuit die organisatie politieke of sociaal-culturele activiteiten ontplooiden. Vanouds kunnen we zelfs van de Republiek der Nederlanden zeggen dat er verschillende 'zuilen' (zij het in oneigenlijke zin) bestonden: gereformeerden, rooms-katholieken, doopsgezinden en humanisten. Ze vormden allen een eigen subcultuur binnen de samenleving. Het ontstaan van de verzuiling komt vooral op gang halverwege de negentiende eeuw. Door de scheiding van kerk en staat in 1795 kwam het openbare leven steeds meer in de ban van de zogenaamde neutraliteit, die echter een invalspoort werd van revolutionaire en niet-christelijke denkbeelden. Christenen organiseerden zich tegen de tijdgeest. Dat was een indrukwekkend gebeuren. In de negentiende eeuw kenden men niet het begrip "zuilen" (dit woord is pas in de twintigste eeuw ingeburgerd) maar er bestonden organisaties op levensbeschouwelijke grondslag die zich teweer wilden stellen tegen de geest van de tijd. Zo moeten we in de vorige eeuw de verschillende religieus geïnspireerde bevolkingsgroepen zien. Vanuit het Réveil, met figuren als

Bilderdijk, Da Costa en Groen van Prinsterer, werd krachtig verzet geboden tegen de liberale en revolutionaire tijdgeest. Christenen in de vorige eeuw organiseerden zich - als antwoord op de Revolutie-op allerlei levenster­ reinen in particuliere verbanden, zoals onderwijs, politiek, arbeidersbeweging. Dat was mogelijk door de ontwikkeling van de samenleving naar meer democratie, meer mogelijkheden van participatie van burgers in allerlei organisaties die ontstonden doordat de samenleving zich steeds meer uiteenviel in verschillende terreinen: economisch, politiek, pedagogisch, sociaal en charitatief.3 De verzuiling is tegelijk ook het gevolg geweest van een geestelijke opwekking in de vorige eeuw (het Reveil en de Afscheiding). Er kwam een toenemend bewustzijn van de waarde van de eigen christelijke beginselen. Tegelijkertijd drukten de eigen organisaties de emancipatie van achtergebleven groepen uit in de samenleving.

3. Twee aspecten

Waarom richtten christenen eigen organisaties opi Omdat men zich graag samen wilde organisereni Ik denk dat dit niet het geval is. Er zitten mijns inziens twee belangrijke aspecten aan de opkomst van de christelijke organisaties. In de eerste plaats is er een defensief aspect: christenen organiseerden zich tegenover de liberale tijdgeest om zich daartegen te weren. Men vormde als het ware een vesting waarbinnen men kon leven en handelen naar hun eigen beginselen. Dat defensieve aspect kreeg later uitbreiding toen er onvrede ontstond over de bestaande algemene belangenorganisaties (zoals de oprichting in 1875 van het Christelijke Werkliedenverbond Patrimonium als reactie op het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond uit 1870). De onvrede op politiek gebied was nog duidelijker. Veel christelijke politieke partijen zijn - helaas-ontstaan als reactie op anderen: de CHU in reactie op de ARP, de Vrije Antirevolutionairen op de ARP en niet de vergeten de SGP vanuit onvrede over de ARP en CHU. Helaas is de reperterende breuk ook in christelijke partijvorming niet achterwege gebleven.

Men kwam tot eigen organisaties omdat men het eigen beginsel een warm hart toedroeg, dat wil zeggen men koesterde dat beginsel niet alleen maar had ook de wens om dat uit te dragen. Ik kom hiermee op het tweede punt: het confronterende aspect. Organisaties waren er in de vorige eeuw ten diepste niet om geiten te fokken of samen te hengelen - om maar twee karikaturen van christelijke zuilvorming te noemen-maar om de eigen geloofsvattingen uit de dragen naar de gehele samenleving toe. Dat is iets wat we goed moeten vasthouden. Het was eerst een beweging naar binnen, de studie van en het leven vanuit de eigen beginselen, maar daarna en tegelijkertijd een beweging naar buiten om als een zuurdesem de samenleving te doordringen. Je zou kunnen zeggen: het is een noodgedwongen terugtrekken in een bastion om vanuit dat bastion des te beter voorwaarts te springen (reculer pour mieux salter). Een zuil is uiteindelijk niet meer dan een middel, en kan nooit een doel in zichzelf zijn.

4. Uitwendige regels

De term zuil kreeg al snel bij sociaal-wetenschappers, sociologen en historici de betekenis van een aparte bevolkingsgroep die zich organiseerde op een bepaalde levensbeschouwelijke grondslag. Steeds meer vond de gedachte ingang dat de zuilen aparte bevolkingsgroepen waren, door waterdichte schotten van elkaargescheiden. Gezien de godsdienstige oorsprong van de christelijice organisaties en het christelijk gemotiveerde verzet tegen de tijdgeest met daarbij een open oog voor de wereld, heb ik dan ook bezwaren tegen de term verzuiling. De term miskent de religieuze inspiratie die het eerste organisatiestreven kenmerkte. Het is te zeer een term uit de sociologie die nooit meer dan de uitwendige kant van de maatschappelijke ontwikkelingen kan beschrijven (dus niet: verklaren). Zoals gezegd zijn er in ons land altijd specifieke volksdelen geweest maar die zijn pas pas later verzuild, dat wil zeggen omgesmeed tot een hechte organisatie, intern afgebakend en met een duidelijke en steeds meer uitgewerkte structuur. Zuil is een sociologisch begrip dat een organisatie op levensbeschouwelijke grondslag in kaart brengt en daarmee zich in tegenstrijdigheden verwikkelt. Ik heb er geen bezwaar tegen als we de zuil als groepering verstaan in de zin van een noodvoorziening die er is om des te beter aan onze roeping te beantwoorden. Grote moeite heb ik wel met het feit dat sociologen de volksdelen beschouwen als sociologische eenheden.

„De SGP besteedde met name in de begintijd veel energie aan kritiek op ARP en CHU, veel meer dan op> andere partijen die haaks stonden op het christendom maar kennelijk minder belangrijke concurrenten waren."

Een andere ontwikkeling is dat de samenleving zelf, het oorspronkelijk doel van de 'zuilen', langzamerhand verdween uit het gezichtsveld. Zuilen werden steeds meer organisaties die zich richtten op het isolement, het bewaren van de eigen identiteit, het verdedigen van de eigen opvattingen, niet zozeer om een getuigenis te geven naar de wereld. Ze waren er vooral om zichzelf te verdedigen, ook tegen andere (al dan niet verwante) zuilen. Ik denk bijvoorbeeld aan de SGP die met name in de begintijd veel energie besteedde aan kritiek op ARP en CHU, veel minder dan op andere partijen die haaks stonden op het christendom maar kennelijk minder belangrijke concurrenten waren.

Ik zie hierin een tendens die je bij alle christelijke organisaties tegenkomt, vooral wanneer zij zich primair richten op de achterban en daarbij onvermoeibaar bezig zijn met het scheppen van een 'vijandige' buitenwereld. De protestantse PvdA politicus C. Kleywegt (1957) zei: "Verzuiling is daar, waar de enige groep zich uitsluitend (...) op de eigen belangen concentreert met als gevolg naar buiten: onverschilligheid voor de ander, leidend meermalen tot wantrouwen, vijandschap of haat tegen die ander." We kunnen ons door deze waarschuwing laten leiden. De consequentie is dat de missionaire bewogenheid en de confrontatie met de cultuur achterwege bleef. En wel om twee oorzaken. In de eerste plaats: de aandacht voor de verdediging en de bewaring en handhaving van het 'eigene' was zo sterk dat alle energie daarin opging. Maar erger is de innerlijke uitholling van de zuilen, de tweede oorzaak. De oorspronkelijke religieuze motivatie verdween en de zuilen veruitwendigden: identiteit was niet meer het leven vanuit een innerlijk beginsel, maar een groepscode gekenmerkt door uitwendige kenmerken.

5. Ontzuiling

De jaren na de T\A'eede Wereldoorlog vormen het hoogtepunt van de verzuiling. Het was in die tijd dat de zuilen van de verschillende geloofsgroeperingen op veel terreinen uitgebouwd werden. En met succes. De betrokkenheid van leden bij christelijke organisaties was zeer groot. Er kwam zelfs een nieuwe zuil bij: die van de vrijgemaakt-gereformeerden, die in 1944 uit de Gereformeerde Kerken traden. Krachtens hun gedachte van de "doorgaande reformatie" wilden zij hun beginselen op diverse levensterreinen tot uitdrukking brengen. In feite zijn zij de voortzetting van de gereformeerde zuil zoals die met groot succes door de Gereformeerde Kerken in de eerste helft van de twintigste eeuw werd uitgebouwd.

De verzuiling raakte echter al gauw letterlijk over haar hoogtepunt heen. In de jaren zestig was er zelfs sprake van een algehele ontzuiling. De christelijke organisaties en politieke partijen verdwenen grotendeels van het toneel door de opkomende secularisatie en andere maatschappelijke ontwikkelingen. In de poUtieke wereld wilde de nieuwe partij D66 het hele verzuilde bestel opblazen. Ideologiën hadden volgens deze partij hun tijd gehad. In de theologie en kerk kwam er een grote aandacht voor de wereld, zoals bleek in de nadruk op de politieke en sociale aspecten van het Evangelie (opkomst bevrijdingstheologie).Verklaringen van de oorzaak van de ontzuiling zijn onder meer het signaleren van het gebrek aan innerlijke overtuigingskracht, verwatering van de bestaande christelijke organisaties en toenemende beïnvloeding door de moderne maatschappij.

In het maatschappelijk middenveld is een ontwikkeling doorgezet waarin veel organisaties meer belangenorganisaties werden dan waardenorganisaties. Pure belangenorganisaties blijken echter onvoldoende in staat om mensen aan zich te binden.'' Veel christelijke organisaties en zuilen, vooral in de Gereformeerde Kerken, worden terecht gezien als een baken in zee, als een waarschuwing. De massieve zuil van de gereformeerden (welke was er hechter!) werd in amper twee decennia weggevaagd. Verstarring, veruitwendiging, een eenzijdig rationeel bestuderen en schermen met beginselen, zonder de persoonlijke doorleving, waren de belangrijkste oorzaken. We moeten ons als 'refozuil' dan ook geen illusies maken. Toen in de jaren dertig geprofeteerd werd dat over 20 a 30 jaar verschillende organisaties binnen de gereformeerde wereld opgeheven dan wel zozeer verwaterd of vrijzinnig geworden was, men zou zo'n iemand volkomen buiten de werkelijkheid gehouden hebben.

6. Ontstaan refo-zuil

In de jaren zeventig bestonden er tal van christelijke organisaties waarin reformatorische christenen zich steeds minder thuis voelden. Ze vonden deze organisaties te verwaterd en te weinig gebonden aan Schrift en belijdenis. Het is een niet te ontkennen waarheid dat zodra een christelijke organisatie niet (meer) een specifieke bijdrage aan cultuur en maatschappij levert, daarmee haar bestaansreden vervalt.-'^ Een en ander was weer het gevolg van de secularisatie en de opkomst van de moderne theologie (Schriftkritiek) in tal van grotere kerken. Langzamerhand kreeg de reformatorische zuil vorm. We kunnen terecht spreken van een herzuiling, en dat in een tijd van ontzuiling! Het woord "reformatorisch" moeten we vooral zien als een sociologische en organisatorische naam, dat een groep van orthodox-gereformeerden beschrijft in onderscheid met (modern-)gereformeerden, evangelischen en vrijgemaakten. Reformatorisch als groepsnaam, niet in de zin van: terug naar de Reformatie, maar als vervanging van het woord protestants-christelijk.

In die jaren ontstonden er steeds meer reformatorische scholen en werd in 1971 het Reformatorisch Dagblad opgericht, een belangrijk platform van reformatorischen en oorsprong van talloze reformatorische organisaties. De zuil van de reformatorischen of de bevindelijk gereformeerden (term van dr. C. S. L. Janse) werd sindsdien steeds meer uitgebouwd. Deze groep van reformatorischen of bevindelijk gereformeerden (overigens geen term die een schoonheidsterm verdient), die we volgens het schema van Janse moeten vinden in de rechterflank van de Hervormde Kerk, de Christelijke Gereformeerde Kerken, de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) hebben op veel terreinen inmiddels hun eigen instellingen gekregen. De reformatorische zuil heeft inmiddels geleid tot minizuiltjes binnen die ene zuil. We hebben nu armo 1999 het hoogtepunt van de verzuiling bereikt. Of staan we nu aan de vooravond van de ontzuiling ook in eigen kringi Zitten er gaten in het bastion^ Heeft de reformatorische zuil haar langste tijd gehad en komen nu steeds meer haar gebreken naar voren^ n X §

7. Innerlijke weerbaarheid

Wanneer we de huidige reformatorische zuil onder de lope nemen, moeten we helaas vaststellen dat de zuil uiteindelijk meer gericht is geweest op de handhaving van de eigen identiteit dan het naar buiten brengen van deze beginselen naar buiten. Reformatorischen zijn een bekende factor geworden in de samenleving, ze tellen mee, kwantitatief en door hun netwerk van organisaties.

Bevindelijk gereformeerden zijn geëmancipeerd, rijden in goede auto's, bewonen redelijke huizen, richten mdrukwekkende scholen op, zijn in het bedrijfsleven goed (zo niet over)vertegenwoordigd en reformatorische organisaties zijn inmiddels een volwaardige gesprekspartner bij de overheid (die hen subsidieert). We zijn er, tellen mee en eten bovendien het brood van de overheid.

Maar hoe staat met de innerlijke weerbaarheid, het leven vanuit een levend geloof en - in aansluiting daarop-het getuigenis geven van dit geloof naar de wereldi Vergelijk het eens met de geloofskracht en overtuiging van de christelijke organisaties uit de vorige eeuw. Denk ook aan de opofferingsgezindheid van de kleine iuyden (zoals tot uitdrukking kwam in het busje voor de VU). Zijn we niet eigenlijk tevreden met ons isolement en dankbaar wanneer we met rust gelaten worden^ Ik verwijs naar het begrippenpaar dat W. H. Velema eens hanteerde: antithese of solidariteit. Aan de ene kant is de christen niet van deze wereld en staat zijn geloofsbeginsel haaks op dat van de wereld. In de antithese staat geloof tegenover geloof. Maar er is ook het punt van de solidariteit. Wereld en niet-wereld delen in de gemeenschappelijke schuld en hebben dezelfde verlossing nodig.

„Zijn we niet eigenlijk tevreden met ons isolement en dankbaar wanneer we met rust gelaten wordenl"

Ik denk dat Zwemer terecht gewezen heeft op de belangrijke vraag hoe we tegenover de wereld staan. Zwemer wees op de theologische vooronderstelling inzake het verstaan van de wereld. Verstaan we de wereld als Gods schepping, waarop we missionair bezig mogen (en moeten) zijn, of is zij enkel de door de zonde verdorven wereld die uitsluitend bestaat terwille van de kerki'^ Toen Kohlbrugge hoorde van Kuypers indeling van de wereld in wedergeborenen en nietwedergeboren (toch een bijbelse mdeling, zou je zeggen), verwierp hij dit schema en stelde dat we allemaal vlees zijn! Voor de heilige God worden christen en niet-christen op één hoop gegooid: de wereld, het vlees. Was de grondovertuiging van de Reformatie niet de rechtvaardiging van de goddeloze^

In een interview in het RD (22 oktober 1999) wijst Zwemer terecht op de neiging van de reformatorische gezindte om zich naar binnen te keren. De zuil is een "werelds verschijnsel", nog verklaarbaar wanneer het gaat om reformatorische scholen (jongeren hebben christelijke vorming nodig), maar ongeoorloofd zodra een christen in de maatschappij toetreedt. Dan is het zijn of haar taak om de omgeving te beïnvloeden (vgl. het transformatiemodel van W. H. Velema). Zwemer constateert ook de neiging dat hoe meer een zuil wordt opgetuigd, des te exclusiever de groep zich beschouwt en des te meer de neiging om wat buiten de zuil zich bevindt van minder principiële waarde te vinden. Ik wil ook wijzen op een opval­

lende tegenstrijdigheid in de refozuil. Aan de ene kant isoleert de reformatorische zuil zich van de wereld, aan de andere kant doet ze ook volop met de wereld mee. De VU-docent dr. Hijmen Stoffels, kenner van de orthodoxgereformeerden in de maatschappij, stelde tijdens een lezing voor de VCRL dat een grote groep van reformatorische christenen vooral met rust gelaten wil worden en zij in haar eigen tempo binnen de eigen zuil de ontwikkelingen in de maatschappij "op gepaste afstand" wenst te volgen. De verschillen tussen de reformatorische christenen en de zogenaamde moderne mens worden om strategische redenen sterk overdreven. Binnen de eigen verzuilde instellingen vinden door toegenomen welvaart en stijgend opleidingsniveau kleine, maar betekenisvolle aanpassingsprocessen plaats. Secularisatie en individualisering hebben ook hun intrede gedaan in het reformatorische milieu. Het gevolg is dat men het geloof voor een steeds kleiner deel van het eigen leven reserveert, terwijl daarnaast de verworvenheid van de moderne cultuur met steeds vollere teugen geconsumeerd worden. Een opsplitsing van het leven in een publiek gedeelte en een privégedeelte, die verdacht moderne trekken heeft.

Erger is nog dat ook de bevindelijk-gereformeerde kerken soms meer een zuil lijken te worden. Kerken die volgens de Bijbel het Lichaam van Christus vormen en verenigd zijn door de katholiciteit van het geloof, lijken wel organisaties te worden in het zoeken van een eigen identiteit. Het gevolg is dat er beduchtheid ontstaat voor interkerkelijkheid omdat dit ten koste gaat van de eigen identiteit. Als bevindelijke kerken hebben we onze eigen spieciatité de la maison: de Gereformeerde Gemeenten hebben hun leeruitspraken van 1931, de Ge-reformeerde Gemeenten in Nederland hebben de specifieke toespitsing van 1953 en de jaren daarna, de Oud Gereformeerde Gemeenten hebben niet iets bijzonders, met weer als verleiding dat ze het niet specifiek-eigene als iets eigens gaan zien. Intussen wordt het ledeboeriaanse heimwee naar de Hervormde Kerk (de gedachte van de breuke Sions) de afgescheiden kerken nog maar weinig gevonden.

8. Theocratie contra afscheiding

Artikel 36 van de NGB heeft alles te maken met het onderwerp van de verzuiling. Terecht hebben Hoedemaker en Kromsigt gewezen op de funeste staatkundige gevolgen van Afscheiding en Doleantie. Wie zich afsplitst van de vaderlandse kerk, de kerk van de natie, splitst zich ook af van het geheel en het organisme van de natie, en maakt artikel 36 volgens hen in politieke zin krachteloos. Het is niet voor niets dat in de traditie van de Afscheiding de gedachte van een vrije kerk in een vrije staat ingang gevonden heeft. Van Ruler heeft de ingreep van de synode van de Gereformeerde Kerken in 1905 betiteld als een verminking, een doorsnijden van de band tussen kerk en volk, die volgens hem met geen evangelisatie meer goed te maken is. Diezelfde geluiden heeft ook Kersten herhaalde malen geuit.

Ik denk dat J. van der Graaf gelijk heeft toen hij in De Waarheidsvriend (2 september 1993) stelde dat de reformatorische zuil toch ergens van afgescheiden komaf is. Zoals de gereformeerde zuil een netwerk van eigen organisaties schiep, zo vond er ook in de reformatorische zuil een dergelijk proces plaats. Hoe anders echter de positie van de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze kerk bleef, gezien haar positie in dit land in de geschiedenis, verknocht met de staatsverbanden en bleef als zodanig ook verantwoordelijkheid dragen voor het openbaar onderwijs. Hervormden zien hun kerk als een planting van God in de geschiedenis, nauw verbonden met het geheel van de kerk en het geheel van de samenleving. Vaderland en volk sluiten het ontwikkelen van een eigen (organisatorische) identiteit en cultuur uit (Van der Schans). Ook Van der Graaf stelt vragen bij de vruchtbaarheid van de reformatorische zuil naar buiten toe. De zuil is doel in zichzelf geworden en wordt intern bepaald door het veilig stellen van de eigen identiteit en het ontwikkelen van een eigen cultuur. "Ivlet intussen verlies aan theocratisch gehalte, van roepingsbesef voor het geheel van kerk en samenleving". [Hij vindt overigens ook dat de hervormd-gereformeerde kring een doperse trek vertoont door zich af te sluiten van het geheel van de eigen kerk toe.]

9. Hernieuwde doordenl< ing van theocratie

Als we de huidige ontwikkelingen volgen, zien we bij de SGP een poging om het 'oude' theocratische beginsel te ontdoen van het imago van naar binnen gericht-zijn naar een meer missionaire getuigende houding naar de cultuur toe. C. Graafland heeft gesproken van een 'oude' en 'nieuwe' theocratie, naar aanleiding van het pleidooi van de Anglicaanse zendingstheoloog Newbigin die een missionaire confrontatie nastreefde met de huidige cultuur, vanuit het besef dat het geloof geen privé-zaak mag zijn maar van publiek belang. De nieuwe vorm van theo­ cratie bestaat hierin dat men niet de eigen wetten aan anderen oplegt, maar in een open dialoog met de anderen in een getuigend gesprek treedt. Zelfs een "oertheocratische" politieke partij als de SGP moet volgens Graafland erkennen dat de oude weg een doodlopende weg is. Zij is echter volgens hem nog niet in staat om de weg van de nieuwe theocratie met overtuiging in te slaan. Als zij dat wel zou doen, zou deze theocratische partij een zinvolle en wervende toekomst tegemoet kunnen gaan.''

Theocratie is per definitie missionair. Ik durf die stelling nog steeds aan. We zijn, denk ik, over het algemeen te verdedigend en te karig met onze beginselen. Ik begrijp dan ook niet de tendens van Graafland (in CSFR-orgaan DQ, getiteld "Van het theocratische naar het missionaire", alsof hier een tegenstelling zou zijn. Graafland ziet in genoemd artikel theocratie vooral als een oudtestamentisch verschijnsel, resultaat van een vermenging van kerk en politieke macht, wat volgens hem staat tegenover de missionaire kracht van de gemeente, die niet door theocratische machtsuitoefening of bescherming in stand gehouden moet worden. Het theocratische model is volgens hem volstrekt ongeloofwaardig geworden. "Als nieuwtestamentische gemeente zijn we in deze wereld niet gesteld om een theocratie te vestigen, maar om missionair dienst- baar te zijn." Ik denk dat hier een begripsverwarring te parten speelt. Theocratie heeft niets met geweld en macht te maken, maar wel met de heerschappij van God die ook gestalten en vormen in de samenleving aanneemt.

yErger is nog dat ook de bevindelijkgereformeerde kerken soms meer een zuil lijken te worden."

De theologische opvattingen van de bevindelijk-gereformeerden zijn niet alleen een zaak van de theologie, maar ook nauw verbonden met een bepaalde bevolkingsgroep in de Nederlandse samenleving. De specifieke opvattingen ten aanzien van het heil zijn als het ware een groepskenmerk geworden. Wie behoort tot de zogeheten refo-zuil onderschrijft ook een belangrijk aantal theologische opvattingen. Ze zijn als het ware een keurmerk geworden van een soiologische groepring. Wie lid is van deze zuil, onderschrijft een bepaalde visie op de orde des heils, en omgekeerd wie eender denkt over een aantal theologische opvattingen, voelt zich aangetrokken tot deze zuil. Het gaat dus om een versterkend effect. Daarmee levert de term bevindelijk gereformeerden een probleem op. Ze heeft volgens Van Lieburg haar betekenis verloren sinds de meeste bevindelijk gereformeerden van zichzelf erkennen, geen deel te hebben aan 'het wezen van de zaak'. Ze zijn onbekeerd en hebben alleen het historisch geloof. "Deze mensen zijn 'bevindelijk' door het accepteren van de in de groepering geldende visie op de bekering en een bijbehorende levensstijl. Zo is 'bevinding' meer ideaal dan praktijk: het symbool van een sociale geloofwaardigheidsstructuur."^

, / Theocratie is p> er definitie missionair. Ik dur die stelling nog steeds aan. We zijn denk ik over het algemeen te verdedigend en te karig met onze beginselen."

10. Versmalling

Er is in de loop van de tijd een versmalling van de theocratie ontstaan. In dit verband is te wijzen op een verschil tussen de Nadere Reformatie en het gereformeerde piëtisme in de achttiende eeuw. De Nadere Reformatie combineerde een profetisch appèl op kerk, volk en overheid met de hoogste ethische standaard van de christelijke gemeente. In de achttiende eeuw vormde het calvinisme meer een subcultuur, een kerk binnen de kerk, waarbij "hun geloofsbeleving uiteindelijk oriënteerden aan de uitwisseling van de ervaringen der vromen, in wie zij het vertrouwen stelden dat ze het inwendige licht van Gods Geest kenden.'"* De centrale plaats van het conventikel in het piëtistische leven betekende volgens Van Lieburg een afwijking van het ideaal van de zeventiendeeeuwse nadere reformatoren, die de functie van 'de kleine kerk' primair aan het gezin hadden verbonden.'" In tijden van per­ f soonlijke crisis kwam men in aanraking met mensen die geestelijk onderdak boden in een sociaal circuit van piëtisten, "waar men gemakkelijker in verzeild raakte dan van los kon komen." "Door allerlei afwijkende opvattingen en gedragingen drongen de gereformeerde vromen zich in een isolement, dat zowel gekozen als gedwongen was."" Graafland heeft terecht een ver­

smalling op dit punt geconstateerd. De gereformeerde spiritualiteit heeft haar betrokkenheid op de bredere aardse levensverbanden verloren en de rechtvaardiging is gereduceerd tot een bevindelijk rechtsproces. De uitstraling van de gereformeerde spiritualiteit is steeds meer ingeperkt. "Zij bereikt een kleine kring vergeleken met de gehele kerk en nog meer vergeleken met het gehele volk. Het is dat deel van de Nederlandse kerk en bevolking, dat steeds meer een eigen sub-cultuur kent en in een ghetto-samenleving zich afzondert van de rest van de kerk en het volk, met al de gevolgen zich afzondert van de rest van het volk, met al de gevolgen daarvan. Gereformeerde spiritualiteit in deze vorm wordt zo steeds meer een curioziteit birmen het volksbestaan."'^

Steeds meer wordt duidelijk dat de invloed van de refozuil op de samenleving nihil is, ja, dat eerder een omgekeerde beïnvloeding te signaleren is. Het klinkt misschien wat somber, maar ik constateer - met alle waardering voor de bewarende en beschermende functie van de refozuil (vooral ten aanzien van het eigen onderwijs)-steeds meer een onvermogen om werkelijk met de moderne cultuur en de wereld in gesprek te gaan. Christelijke organisaties dienen intermediairs te blijven op het breukvlak van christendom en cultuur. Hun bestaansreden is niets meer of minder dan het leveren van een bijdrage die zij aan de cultuur willen leveren.'-''

Wanneer niet meer wordt onderkend dat een levensbeschouwing en spiritualiteit de voedingsbodem is van een identiteitssorganisatie, dan gaat geleidelijk de motivatie ontbreken om de waarden en normen hoog te houden. Het gevolg zal zijn datzij vervlakken en veralgemenise-14ren.

Als we werkelijk in staat zijn om onze beginselen, ten diepste niets anders dan Gods Woord, op een herkenbare wijze de samenleving indragen, zal de refozuil in dienst gesteld kunaen worden van de theocratie. Theocratie verdraagt zich dan alleen met zuilvorming als de zuil geen doel in zichzelf wordt, maar gericht is op een werkelijk doordachte confrontatie met de ander. Een groepsisolement biedt geen ver­ weer tegen de invloed van de moderne cultuur, laat staan om deze positief te kunnen beïnvloeden.

Noten


1. A. A. van der Schans, "Een merkwaardige paradox? Maatschappelijke samenwerking en kerkelijke verdeeldheid bij bevmdelijk gereformeerden", m: A. van de Beek e.a.. Hel brood dat wij breken. Om de eenheid van een verdeelde kerk, Zoetermeer 1996, p. 111.

2. Aldus ]. F. Balkenende in; Auke Nijen, Zal er na 2000 een christelijke organisatie zijn? De NCRV als testcase, Zoetermeer 1999, p. 5, 6.

3. D. Th. Kuiper, in: J. de Bruijn (red.). Een

land nog niet in kaart gebracht. Asf^ecten van hel protesianls-chrtstelijk leven in Nederland in de jaren i8S0-1940, Amsterdam 1987, p. 2, 3. N O

4. Auke Ni|en, Zal er na ZOOO een christelijke organisatie zijn? , p. 23.

5. AukeNi|en, fl.ip., p-26, 27.

6. ]. Zwemer, Het gevaar van het hellend vlak, p. 23 e.v.

7. C. Graafland, Gereformeerden of zoek naar Cod. Codsverduistering in het licht van de gereformeerde sfiriluahleit, Kampen 1990, p, 66,

8. FA. van Lieburg (red.), De stille luyden Bevindelijk gereformeerden inde 19e eeuw, p. 11.

9. F.A. van Lieburg, Levens van vromen, p. 190.

10 F.A. van Lieburg, a.w., p. 190.

11. F. A. van Lieburg, a.w., p. 191.

12. C. Graafland, Cereformeerden of zoek naar Cod, p. 130.

13. Auke Nijen, a.w., p. 32.

14. Auke Nijen, a.w., p. 136.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 2000

Zicht | 40 Pagina's

Theocratie verdraagt zich alleen met open zuil

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 2000

Zicht | 40 Pagina's