Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gehoorzaamheid en verzet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gehoorzaamheid en verzet

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

door dr. H. Klink predikant van de hervormde genfieente te Hoornaar

Het thema 'gehoorzaamheid en verzet' heeft nog steeds mijn directe belangstelling en heeft sinds het verschijnen van mijn proefschrift Opstand, politiek en religie bij Willem van Oranje 1559-1568 in 1997 aan actualiteit niet ingeboet. Integendeel. Na een korte kennismaking met de opvattingen van Luther, Calvijn, Willem van Oranje en Groen van Prinsterer, probeer ik aan het eind van mijn bijdrage de vraag te beantwoorden hoe wij in deze problematiek zounden kunnen staan.

1. Luther

De reformator Maarten Luther heeft vanaf 1517 te maken gehad met de vragen die samenhangen met het thema van deze avond: de vragen rondom gehoorzaamheid en verzet.

Laat ik uit zijn leven enkele dingen aanstippen, waaruit dat zonneklaar blijkt.

a. Vertaling van het Nieuwe Testament

In 1523 schreef Luther een boekje met als titel: Von weltlicher Obrigkeit, wie weit man ihr Gehorsam schuldig sei, 'Over de wereldlijke overheid, in hoeverre men haar gehoorzaamheid verschuldigd is'. Wat was de aanleiding voor dit schrijven van Luther^ In 1522 verbood hertog Georg von Sachsen in zijn hertogdom de verkoop of aankoop van het Nieuwe Testament. U weet Luther had het Nieuwe Testament in het Duits vertaald. Deze vertaling was gevaarlijk, vond Georg van Saksen. De vraag rees of de onderdanen van de hertog hem moesten gehoorzamen. Of was het hun geoorloofd ondanks het verbod geoorloofd een exemplaar van Luthers vertaling aan te schaffend-Mochten zi] ongehoorzaam zijn en clandestien een bijbel in hun bezit hebben

Luther stelde onomwonden het laatste. Luther hield zijn lezers voor dat zij de overheid in alle zaken die tot het uiterlijke leven behoren gehoorzaam dienen te zijn. Hij bedoelde, eenvoudig gezegd: e zaken die behoren tot het 'gewone' leven. Maar, in zaken die tot het geweten, de ziel, de dienst van God horen - waar het over de persoonlijke verhouding van de mens tot God gaat - mag de overheid niet intreden. Daar heeft ze halt te houden. Waar ze dat niet doet overschrijdt ze haar grens. In zulke gevallen dient een onderdaan Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Luther beroept zich hierbij op Handelingen 4:29.

Een andere tekst die voor Luthers visie op de verhouding van de overheid tot de individuele gelovige van fundamentele betekenis geweest is, is de uitspraak van Christus "Geef de keizer wat des keizers is, maar Gode wat van God is, " (Mattheüs 22:21). Luther schrijft naar aanleiding van deze tekst: r zijn twee rijken. Er is het terrein van het le­ ven hier op aarde, het wereldlijk rijk en er is het terrein van de ziel, van het geweten. Op het eerste terrein dient een onderdaan de overheid te gehoorzamen, op het tweede terrein is niet de overheid de direct gezaghebbende instantie. Dat is God zelf, het is zijn Woord. Het gezag van de overheid is dus beperkt!

In Von weltlichter Ohrigkeit heeft Luther de grondlijnen van zijn denken over de verhouding van de christen tot de overheid onder woorden gebracht. Ook al legde hij de accenten in latere jaren soms anders, we stemmen geheel met Bornkamm in, die schreef dat Luther zijn leven lang vastgehouden heeft aan de twee-rijkenleer, zoals hij deze in dit 'vroege' geschrift heeft uiteengezet.

b. de Boerenopstand van 152.5

Een tweede gebeurtenis waardoor Luther zich gedrongen voelde om zich rekenschap te geven over de vragen rondom gehoorzaamheid en verzet is de boerenopstand van 1525 geweest.

1 Dit artikel is een lichte bewerking van de lezing die dr. H. Klink heeft gehouden over het onderwerp 'Gehoorzaamheid en verzet' Of de Cuido-conferenUe Of Z7 september 1001 te Cauda

De boeren werden in het begin van de 16e eeuw door de vele vorsten in het Duitse rijk doorgaans buitengewoon slecht behandeld. De toestanden waaronder zij moesten werken, waren deplorabel. Een oproerige stemming onder de boerenbevolking was het gevolg. De klachten die zij lieten horen waren daarom

zondermeer gerechtvaardigd. Ook Luther, die van hun toestand op de hoogte was, was, was die mening voluit toegedaan.

Maar in Luthers begripvolle houding kwam een omslag. De oorzaak daarvan lag niet bij Luther. Hij bleef hun klachten gerechtvaardigd vinden. Nee de oorzaak ervan moet bij de boeren zelf gezocht worden. Hun houding kreeg met name in 1525 iets revolutionairs. Zij namen een dreigende houding aan en stelden onomwonden eisen. Zij deden dat zelfs met een beroep op de bijbel. Desnoods wilden zij hun eisen met geweld afdwingen. Dat het zover kon komen, lag vooral aan predikers, die in troebel water visten. Mensen als Thomas Munster begaven zich onder de boerenbevolking en riepen hen op tot geweld. Het waren de zogenaamde doperse predikers, waaronder ook Andreas von Karlstadt, een hoogleraar, die in de beginjaren van de Reformatie in Wittenberg zij aan zij gestaan had met Luther. Toen het in 1525 daadwerkelijk tot een oproer k-wam, kon Luther niet anders dan zich in niet mis te verstane bewoordingen tegen deze oproerige elementen keren.

Hij deed dat op een zeer heftige manier. Luther riep de vorsten op om zo hard mogelijk tegen de boeren op te treden. Het openbare orde moest gehandhaafd blijven! Luthers heftige reactie is hem in de eeuwen daarna steeds weer kwalijk genomen.

Veelal wordt dan vergeten waarom hij zo heftig reageerde. Hij deed dat omdat hij het grote gevaar voor zich op zag doemen van oproer en anarchie. Dit kon nergens toe leiden! Ook niet tot de verbetering van de omstandigheden van de boeren. Een tweede verkaring ligt hierin dat Luther er uitermate beducht voor was dat de opstand ertoe zou leiden dat zijn prediking in een kwaad daglicht zou komen te staan. Het ergste wat hij vreesde was dat op zijn prediking het odium zou komen te rusten dat deze tot rebellie zou leiden. Velen brachten de boerenopstand immers in verband met de opkomst van het lutherse geloof, dat een ongebreidelde vrijheid in de hand zou werken en daarom staatsondermijnend zou zijn. Het optreden van de doperse predikers sprak wat dat betreft boekdelen.

Luther wist dat zijn vijanden en de kerk van Rome maar al te graag gebruik maakten van de boerenopstand om de waarheid van het Evangelie in een kwaad daglicht te stellen. Luther was zich van dit gevaar bewust. Hoe onterecht zou dit verwijt zijn! Beter dan wie ook wist hij dat zijn prediking de mensen juist behoedde voor oproer anarchie. Had hij de bevolking niet voorgehouden dat zij de door God gegeven vorsten en overheden moesten eerbiedigen en respecteren^ Had hij niet keer op keer gesteld dat de overheid een door God gegeven mandaat had om het land te regeren

En had hij haar niet zeer geëerd, door de betekenis van Romeinen 13:1 weer voor het voetlicht te brengen, waar staat dat de overheid door God verordineerd is, ten goede van de onderdanen^ Was hij niet tegenover de kerk van Rome opgekomen voor de eigen betekenis van de overheid, en had hij niet gesteld dat deze een eigen roeping en mandaat van God heeft ontvangen

Zoals gezegd: Luther kon de klachten van de boeren te volle billijken.Hij kon nog wel scherper woorden gebruiken dan menig­ een deed, als het erom ging om de gierigheid en het eigenbelang van de vorsten aan de kaak te stellen. Hij liet dat ook niet na. Maar boven alles stond, dat men de overheid zal eren, als de door God zelf gegeven instantie, waaraan men voor wat betreft het gewone wereldse leven alle gehoorzaamheid verschuldigd is. En wanneer de vorsten niet wilden luisteren, was het de taak van onder andere de predikers hen de les te lezen. Bovendien: God zou hen wel bestraffen. Maar dat komt de onderdanen niet toe. In opstand komen is uit den boze. Leert Christus niet in de bergrede dat men zich ook als men onrecht leidt vorstelijk dient te gedragen en men geen wraak dient te zoeken^ . En leert het Evangelie niet dat het juist de christen is, die onrecht weet te verdragen, hoe zwaar dat ook is

c. De Protestatio

Een derde omstandigheid waardoor Luther in aanraking kwam met de vragen van gehoorzaamheid en werd ge.a: e: 'étiA door de Rijksdag van Spiers van 1529. Op die Rijksdag boden lutherse vorsten, waaronder de keurvorst van Saksen en de landgraaf van Hessen de keizer een zogenoemde Protestatio aan. Daarin protesteerden zij tegen een maatregel die eenzijdig door Karel V getroffen werd.

Wat was het gevaR In 1526 had de keizer onder druk van de belegering van Wenen door de Turken concessies gedaan aan lutherse vorsten en hen bepaalde privileges geschonken.

Deze wilde hij in 1529 op eigen gezag weer intrekken. Zo bepaalde hij dat in de lutherse vorstendommen de mis weer ingevoerd moest worden en dat het edict van Worms uit 1521 -

waarin Luther en zijn volgelingen in de rijksban werden gedaan - werd weer van kracht verklaard. Deze en dergelijke bepalingen brachten de lutherse vorsten in gewetensnood. De vorsten stelden een de genoemde Protestatio op. Daarin tekenen zij protest aan tegen de maatregelen van de keizer. Zij doen een beroep op het vigerende recht. Zij stellen dat de keizer niet in mag treden in zaken van de religie, zolan er geen concilie bijeen geweest is. De keizer handelt dus overhaast en dat op een terrein waar zijn eerste verantwoordelijkheid niet ligt. Zij geven ook aan dat zij overtuigd zijn van de waarheid van het Woord van God, zoals Luther dat predikt. Zij weten zich bovendien geroepen om hun onderdanen voor wie hetzelfde geldt, te beschermen. De Protestatio is door W. Aalders terecht genoemd: het eerste politiek-religieuze document van de Reformatie. Uit het document blijkt de relevantie van het protestantisme voor het staatsrecht: ook het geloof heeft zijn rechten! Het protestantse geloof heeft historisch-politieke dimensies! Het belang van het document komt alleen al daarin tot uitdrukking dat de volgelingen van Luther en later van andere reformatoren tot op de dag van vandaag protestanten worden genoemd.

2. Het recht van opstand

De grote vraag die zich echter na de Rijksdag van Spiers voordeed, was hoe de keizer zou reageren. Weldra zou er een nieuwe Rijksdag worden gehouden (1531). Wat als de keizer niet tegemoet kwam aan de wensen van de protestantse vorsten"? Wat als de keizer met geweld het verbod van de lutherse religie zou willen afdwingen

Over deze vraag is in de jaren 1529-1531 druk en vaak overleg gevoerd. Niet in de laatste plaats met Luther en Melanchton. Hun advies zou van beslissende betekenis zijn en dat in een situatie waarin de vrede in het hele Duitse Rijk op het spel stond. We kunnen meevoelen door welke zorgen Luther in deze tijd gekweld werd. Juist door de boerenopstand in 1525 was Luther nog positiever en geestelijker over de overheid en haar betekenis gaan denken dan voorheen. Meer dan ooit was hem in het jaar 1525 duidelijk geworden welk een onheil anarchie aanricht.

Toch heeft Luther na veel overleg, na lang aarzelen en we kunnen gerust stellen, na veel gebed om wijsheid uiteindelijk ingestemd met de totstandkoming van een defensief verbond. Dat gebeurde in 1531, in Torgau. Terugblikkend op de gesprekken die daar gevoerd zijn, stelt Luther later: "Hoewel het natuurrecht aangeeft dat onderdanen ten allen tijde gehoorzaam dienen te zijn, hebben de juristen ons onder ogen gebracht dat het keizerlijk recht zelf in bepaalde gevallen toestaat dat er verzet geboden wordt!"

Krachtens het natuurrecht is het zo dat onderdanen, dus ook de lagere vorsten het hogere gezag moeten gehoorzamen. Maar de hoogste gezagsdrager zelf, de keizer heeft toegestaan, dat blijkt uit het vigerende recht, dat lagere overheden in sommige gevallen verzet tegen de keizer mogen aantekenen! In dat geval kunnen wij, aldus Luther, geen bezwaar tegen actief verzet maken.

Ik acht deze zinnen van kapitaal belang. De juristen maakten Lut­ her duidelijk dat het Germaanskeizerlijke recht zelf aan de lagere overheden het recht geeft om zich in bepaalde gevallen te verzetten. Het is kanselier Brück geweest, die Luther gewezen heeft op de rechtsregels, die deze concessie aan de lagere overheden bevatten. Ongetwijfeld heeft Brück gedacht aan de zogenaamde Wahlkapitulation, de overeenkomst waarop de keizer bij zijn beëdiging de belofte heeft moeten afleggen, tegenover de Duitse vorsten. Op die beloften mocht hij worden aangesproken. Zijn gezag was dus niet onbeperkt. Toen Luther dit onder ogen gebracht werd, is hij overstag gegaan!

‘Krachtens het natuurrecht is het zo dat onderdanen, dus ook de lagere vorsten het hogere gezag moeten gehoorzamen. Maar de hoogste gezagsdrager zelf, de keizer heeft toegestaan, dat hlijkt uit het vigerende recht, dat lagere overheden in sommige gevallen verzet tegen de keizer mogen aantekenenl In dat geval kunnen wij, aldus Luther, geen bezwaar tegen actief verzet maken.’

Let wel: het rijksrecht zelf deed de lagere overheden het recht aan de hand om zich in bepaalde gevallen te verzetten. Luther kon dus blijven bij zijn overtuiging dat het recht van opstand als zodanig niet in het Evangelie verankerd was. Het Evangelie roept niet op tot verzet. Integendeel. Het roept de onderdanen op te gehoorzamen aan het recht. De overheden dienen gehoorzaamd te worden, omdat ze door God

zijn verordineerd. Ze behoren bij Gods scheppingsordening. En het Evangelie bevestigt het recht. Maar wanneer dan het recht zelf aangeeft dat in bepaalde gevallen actief verzet geoorloofd is, kan Luther daar op grond van het Evangelie niets op tegen hebben. Wanneer vorsten opkomen voor een billijke zaak tegenover het onrechtmatig handelen van de keizer en het keizerlijk recht zelf het hun vergunt om in opstand te komen, kan de gelovige daar geen bezwaar tegen maken!. Luther is er dus toe gekomen om het recht van opstand voor zulke gevallen te erkennen. Vanzelfsprekend geldt dit alleen voor de lagere overheden, en dat alleen als zij opkomen voor het recht en voor de verdrukte bevolking.

Nu ik in kort bestek geschilderd heb wat er in die cruciale jaren 1529 tot 1531 gebeurd is - dat wil zeggen de gebeurtenissen vanaf de Protestatio tot de oprichting van het Schmalkadisch Verbond - wil ik nog wat dieper ingaan op de vraag hoe Luther in zijn latere leven stond tegenover gehoorzaamheid en verzet.

In het zeer belangrijke geschriftje uit 1531 Wamung an seine liehen Deutschen stelt Luther dat het niet zo kan zijn dat degenen die de bevolking gewetenloos onderdrukken omwille van het geloof het recht hebben om degenen die zich daartegen verzetten voor oproerkraaiers uit te maken. Luther stelt dat hij niet oproept tot verzet, maar als de lagere overheden de overtuiging toegedaan zijn dat zij het recht hebben om de bevolking daartegen te beschermen, zal hij hen niet van oproer betichten. Welk woord daarop wel van toepassing is, kan Luther niet zeggen. "We zullen er te zijner tijd wel woorden voor vinden", aldus Luther.

3. Het protestantse verzetsrecht

Heel juist ziet Luther in dat de opvattingen aan protestantse zijde over het recht van opstand zich nog moeten uitkristalliseren. Het denken daarover was inderdaad nog in voile gang. Luther zelf heeft er een belangrijke bijdrage toe geleverd. Achteraf kunnen we stellen dat een dergelijke uitgekristalliseerd protestantse verzetsleer inderdaad tot stand gekomen is. Luther zelf heeft daaraan een belangrijke bijdrage geleverd. Hetzelfde geldt van Melanchton. En natuurlijk van Calvijn en ook van Willem van Oranje. De belangrijkste aanzetten daartoe zijn gegeven door Luther en zijn volgelingen. Hoe zag dit verzetsrecht er uit

a. Lagere magisraten

Ik heb zojuist enkele woorden gebruikt, die ons in de goede richting wijzen. Ik stelde met enige nadruk dat lagere magistraten volgens het Duitse (positieve) recht in bepaalde omstandigheden in opstand mochten komen. Ook liet ik het woord natuurrecht vallen.

Welnu, het protestantse verzetsrecht werd gefundeerd op beide pijlers: het natuurrecht en het positieve recht. Laat ik uitleggen wat ik bedoel. Vanzelfsprekend betrok men binnen het protestantisme in het denken over het recht van opstand het Woord van God zoals dat vervat is in Wet en Evangelie.

Ik gaf al aan dat Luther er veel aan gelegen was om duidelijk te maken dat het Evangelie als zodanig niet oproept tot verzet, maar tot lijdzaamheid en dulden van onrecht. Het recht van opstand moest dan ook verankerd worden in het recht zelf! Het Evangelie bevestigt het recht. Christus zegt immers: "Geef de keizer wat des keizers is en Gode wat van God is.”

In deze geest heeft ook Paulus over de overheden gesproken. In de Romeinenbrief stelde deze dat de overheden gerespecteerd moeten worden. Dat gold ook voor de lagere magistraat. Paulus spreekt immers in het meervoud over overheden. Ook de lagere overheden zijn door God verordineerd. Zij hebben een eigen roeping van Godswege. Ook aan haar is opgedragen om het goede te zoeken en te bevorderen en het kwade te straffen. De lagere magistraten dragen samen met de keizer de verantwoordelijkheid om het goede voor de onderdanen te zoeken. Wanneer de keizer deze verantwoordelijkheid niet nakomt, blijft deze taak op de lagere overheden rusten. In bepaalde gevallen zelfs tegenover de keizer. Daarom mogen zij - zij alleen - in bepaalde gevallen in verzet komen. Deze redenering wordt wel de constitutionele theorie genoemd.

b. Natuurrecht

Vervolgens gebruikte ik, in navolging van Luther het woord natuurrecht. Het natuurrecht is het recht dat vanaf het begin in de schepping verankerd ligt. De Here God eist van ons volgens Luther overeenkomstig het natuurrecht dat wij het gezag ten allen tijde moeten gehoorzamen. Dat geldt ook voor de lagere overheden. Luther is gaandeweg op dit standpunt teruggekomen. Wat als de keizer of een andere vorst volstrekt tegen Gods scheppingsorde, tegen het recht dat wij van nature kennen, omdat het in God schepping en in het geweten verankerd is, ingaati Wat als de keizer op instigatie van de paus als een dolleman tekeer zou gaan en elke grens die recht en rede-

lijkheid stellen, zou overschrijdeni Wat als hij op die manier zou pogen om de hele rechtsorde in het Duitse Rijk omver te werpeni Luther schildert de keizer met schrille kleuren! Als de keizer tot een misdadiger wordt en elke vorm van recht met voeten treedt, is niemand meer veilig tegen hem. Met andere woorden: wat als de overheid demonisch is geworden

Luther oppert die mogelijkheid uitdrukkelijk. Hij vergelijkt de overheid in dit verband met een weerwolf, die niets ontziet en er behagen in schept een ravage aan te richten. Zij gaat in dat geval in tegen elke vorm van recht, tegen het primordiale rechtsbesef dat ieder mens is ingeschapen. Wanneer een overheid, als zij die naam nog dragen kan, zo wordt, is verzet op zijn plaats! In zulke gevallen is het zelfs mogelijk dat privé-personen er goed aan doen zich te verweren, mits de situatie daardoor beter wordt. Immers: zulk een overheid heeft elke vorm van gezag verloren. Stel u voor, zegt Luther dat een rechter een dochter van u zou overweldigen. U zou hem niet hoeven te ontzien omdat hij een rechter is.... Wanneer deze namelijk alle grenzen van recht en moraal overschrijdt en zich vergrijpt aan de meest elementaire rechtsorde is hij niet meer dan een privé-persoon. Daarom mag men hem weerstaan.

Ik stip dit even aan. ik besef dat het hier gaat om extreme gevallen. Toch is het goed dat ze door Luther genoemd zijn. Luthers opmerkingen kunnen plotseling actueel worden. Ik denk maar aan de Tweede Wereldoorlog, toen men te maken had met een misdadige overheid, die tegen alle recht en rede inging, die demo­ nisch was. In zulke situaties is men gerechtigd om in verzet te komen - ook als privé-persoon. Verzet, zoals dat er in Nederland geweest is, is dan legitiem.

Maar nogmaals: het betreft hier uitzonderlijke situaties. En het moet gezegd dat dit in de tijd van de Reformatie zowel door Luther als door Melanchton, Bucer en Calvijn is ingezien. Dat men slechts in het uiterste geval tot verzet mag overgaan, bleek wel uit de zogenaamde Bekenntnuss von den Pfarrherrn von Magdeburg uit 1550, opgesteld door lutherse predikanten. De stad Maagdenburg weigerde in dat jaar de keizerlijke troepen binnen haar poorten toe te laten. De predikanten beroepen zich op het in Duitsland geldende recht alsook op het feit dat natuurrecht hen de mogelijkheid aan de hand doen om in verzet te komen. Maar zij stellen met nadruk dat zij dit niet doen vanv/ege 'gewone' onderdrukking. Als de overheid hen benadeelt in hun inkomsten, als de overheid onevenredige lasten oplegt en zwaar verdrukt, dan moeten zij dat dragen. Maar wanneer het gaat om de religie, warmeer de keizer hen met geweld van de ware religie wil beroven, zijn zij gerechtigd om in gehoorzaamheid te weigeren en in opstand te komen. Zij doen dit ter wille van het Woord van God en van hun zielen. De lagere overheden mogen dat doen, omdat zij ook geroepen zijn het goede voor hun onderdanen te zoeken.

Zij komen tot de volgende these: Als een hogere overheid met geweld opnieuw de afgoderij van de paus in wil voeren en de reine leer van het Evangelie en degenen die de leer toegedaan zijn wil onderdrukken of verdelgen (tegen het goddelijke en geschreven recht in), kan en moet de lagere overheid samen met degenen over wie ze gesteld zijn de onderdanen tegen dit onrechtmatig geweld beschermen.

U ziet hoe voorzichtig men formuleerde! Wat men immers voor alles wilde voorkomen, was dat men aan oproerige elementen voet wilde geven voor de opvatting dat men als een vorst hardvochtig en tiranniek optreedt, de bevolking of de lagere overheden gerechtigd waren om het recht in eigen hand te nemen.

‘Als een hogere overheid met geweld opnieuw de afgoderij van de paus in wil voeren en de reine leer van het Evangelie en degenen die de leer toegedaan zijn wil onderdrukken of verdelgen (tegen het goddelijke en geschreven recht in), kan en moet de lagere overheid samen met degenen over wie ze gesteld zijn de onderdanen tegen dit onrechtmatig geweld beschermen.‘

4. Calvijn

Als iemand beducht was om tot opstand aan te zetten, dan was het wel Johannes Calvijn. Calvijn •was rechtsgeleerde. Hij wist dus waar het ging over die met het recht te maken hadden, waarover hij sprak. Ondanks het feit dat hij buiten Frankrijk verkeerde, was hij zeer goed op de hoogte van de bijzonder moeilijke situatie van de Franse geloofsgenoten.

Er was Calvijn alles aan gelegen om zijn geloofsgenoten te bezweren om niet oproerig te worden, zelfs niet gedurende de ergste vervolgingen. Keer op keer

heeft hij zich in zijn brieven, in zijn geschriften, in zijn commentaren en preken moeite gegeven om zijn volgelingen te manen tot geduld en lijdzaamheid. Een keur van citaten zou hier te geven zijn. Onophoudelijk houdt hij de gelovigen die verdrukt werden voor om in geduld de beproevmgen die God hen oplegt in het geloof te verdragen. Hij wijst daarbij op God die de mensen door de beproevingen loutert. Hij wijst ook op het gebed, waarin de christenen hun zaak aan God mogen voorleggen.

Ik moet u eerlijk bekennen dat ik wel eens gedacht heb bij het lezen van zijn brieven of datgene wat Calvijn van zijn geloofsgenoten vraagt, wel op te brengen valt. Aan de ene kant roept hij hen steeds weer op om voor het ware geloof uit te komen, aan de andere kant roept hij hen op om het lijden dat dat onvermijdelijk met zich mee brengt in geduld te dragen. Toch zou ik een vertekend beeld geven, als ik alleen dit zou vermelden.

Want Calvijn heeft hen wel degelijk meer te bieden. Calvijn wijst hen op de kracht van het gebed. Veelal wordt dit verstaan als een soort dooddoener. Maar voor Calvijn was het dat allerminst. Als die gedachte bij ons opkomt, hangt dat wellicht samen met het feit dat wij allemaal enigszins beïnvloed zijn door de moderne gedachte, die zo diep doorgewerkt heeft in het collectieve bewustzijn van ons allemaal, dat het christelijk geloof is als opium voor het volk: men wees naar boven, om te mensen te brengen tot berusting. Maar zo gold dat in Calvijns dagen helemaal niet en die gedachte is ook zeer onterecht. Wanneer Calvijn oproept tot gebed, weet hij dat "het gebed van een rechtvaardige, veel vermag", zoals Jacobus dat zegt. Daar houden wij doorgaans te weinig rekening mee. "Elia bad een gebed dat het niet regenen zou, en het regende niet. Wederom bad hij een gebed en het regende weer!", zo illustreert Jacobus de kracht van het gebed. Daar is Calvijn zich van bewust. Calvijn gaat nog een stap verder. Want, het mag dan aan privé-personen verboden zijn om iets te ondernemen tegen een tirannieke overheid, dat geldt niet voor lagere magistraten. Calvijn denkt daarbij aan de drie standen, de standen van adel, geestelijkheid en burgerij. Het is hun plicht de koning te wijzen op het onrechtmatige van zijn daden. Evenals Luther merkt hij op dat zij van Godswege geroepen zijn op te komen voor de onderdanen. Zij dienen een 'breidel' te vormen voor de lust van de koningen. De magistraat heeft de opdracht om de koning te wijzen op wat recht en billijk is.. Want let wel: recht en billijkheid vormen de ijkpunten ook voor de regering. Zij mag niet alles doen. Zij is verantwoording verschuldigd aan God, die van haar vraagt te regeren overeenkomstig Zijn wil - dat is hetzelfde als recht en billijkheid. Doet ze dat niet, dan dient ze daartoe opgeroepen en soms zelfs gedwongen te worden. Dit recht komt de Staten en de hogere adel Of Calvijn ook aan gewapend verzet van de zijde van de hogere adel gedacht heeft, maakt hij niet duidelijk. Het tekent zijn terughoudendheid op dit gebied.

Calvijn deed in ieder geval een beroep op de Staten en op de hogere adel, om van de kansen die de omstandigheden en het staatsrecht hen bood, gebruik te maken. Ik zou kunnen vertellen over hoe Calvijn er bij edelen op aandrong om van hun rechten gebruik te maken tegenover de koningin-moeder en hoe hij er werkelijk alles aan deed, om binnen het raam van de gegeven mogelijkheden in het staatsbestel op te komen voor de verdrukte gelovigen. Helaas kon hij niet bouwen op enkele edelen, die hem en de zaak van de Reformatie verraadden. Ik zou u kunnen vertellen vertellen hoe Calvijn meedacht en meeleefde toen de situatie in Frankrijk drastisch veranderde, doordat de koning stierf en er een minderjarige koning hem opvolgde. Ook zou ik kunnen ingaan op de manier waarop de rooms-katholieke factie onwettig handelde. Ik zou u kunnen vertellen hoe Calvijn de strijd die de protestantse adel voerde om de onrechtmatige daden van de tegenpartij terug te draaien steunde. Maar het zou al-

lemaal te ver voeren.

Samenvattend zou ik willen stellen, dat Calvijn in al deze vragen zeer nauwgezet rekening houdt met de wetten, met de constitutie zoals die in Frankrijk vigeerde, en met de mogelijkheden die de constitutie aanreikte om tot rechtmatig verzet over te gaan.. Evenals Luther wenst Calvijn elke grond van verzet te vinden in het recht zelf. Het recht geeft de ruimte en de grens aan voor de speelruimte van de onderdanen en de lage adel.

De mogelijkheden van de mensen vallen samen met het recht. Eén is er wiens mogelijkheden onuitputtelijk zijn. En dat is God. "God" kan, aldus Calvijn, "mannen verwekken uit zijn dienstknechten, van wie het duidelijk is dat ze redders zijn en Hij voorziet hen van zijn bevel, om een misdadige regering te straffen en het op onrechtmatige wijze verdrukte volk uit zijn jammerlijke ellende te bevrijden.”

We stellen ons nogmaals de vraag waarom Calvijn zoveel nadruk legde op de gehoorzaamheid van de onderdanen. Welnu, Calvijn hechtte zoveel waarde aan de overheid en haar roeping. Zij is Gods schepping om de wereld te bewaren voor het boze, dat wil zeggen voor de chaos. Valt de overheid weg, dan heeft de boze vrij spel. Chaosmachten - anarchie maakt zich breed.

Daarom was hem zoveel gelegen aan respect voor de overheid en wees hij op het goddelijk recht, waarvan de overheid de hoedster is. Calvijn heeft dus evenals Luther een geestelijke kijk op de overheid. Ze is door God gegeven om chaos, anarchie te voorkomen. Omdat ze dit, ook in tijden van vervolgingen toch nog enigszins doet, dient ze door privé-personen geëerbiedigd te worden. Wie van dit besef doordrongen is, brandt zich niet snel aan de overheid en begrijpt waarom Paulus de woorden sprak dat men de overheid moet eren en haar belasting en tol dient te betalen...

5. Willem van Oranje

Dit brengt ons bij die andere figuur in de zestiende eeuw, die in ons land en in Europa voor zo'n buitengewoon belangrijke rol gespeeld heeft, Willem van Oranje. Ik kan nu niet uitvoerig op allerlei aspecten ingaan die hem ertoe brachten om in opstand te komen tegen Filips II.

Daar zou veel over te zeggen zijn. Waar ik op \A'il wijzen is het volgende. Het is bekend dat de prins in 1568 in opstand kwam tegen Alva. Met opzet zeg ik het zo. vooralsnog streed hij niet tegen de koning, maar tegen diens dienaren die de koning vals voorlichtten en die de koning tot een verkeerd beleid brachten.

Het is belangrijk het te stellen dat de actie tegen Alva gericht was. Later is Willem van Oranje er meer en meer toe gekomen om te erkennen dat de strijd ging tegen Filips II. Hij heeft dan ook de Acte van Verlatinge van 1581 goedgekeurd. Daarin werd gesteld dat de koning niet meer als een herder zijn volk regeerde. De koning kwam zijn roeping niet na. Sterker: tegen alle recht en rede, tegen elke vorm van recht en billijkheid had de koning gehandeld. Bij deze stand van zaken waren de Staten op wie van Godswege ook de zorg voor het volk rustte, na ampele overwegingen en na jaren van strijd, nadat men de soevereiniteit meerdere keren aangeboden had aan andere vorsten, gerechtigd om de koning van zijn koningschap ont­ heven te verklaren. Men ziet in de Acte van Verlatinge werden zowel het natuurrechtelijke (privaat-rechtelijke) element en het constitutionele element genoemd.

Oranje heeft deze stap gebiUijkt.

Hij deed dat niet zomaar. Het is nauweüjks voor te stellen hoezeer de vraag naar het recht van opstand hem bezig gehouden heeft. Vanzelfsprekend! Het was niet niets om tegen de koning in opstand te komen. En toch heeft hij het gedaan. Toch had de Acte van Verlatinge zijn instemming! Sterker: hij stond aan de wieg van de opstand en hij heeft als eerste verwoord waar het m de opstand om ging. Hij deed dat m zijn verdedigingsgeschrift de Printzische Entschuldigung van 1568. Dit verdedigingsgeschrift vormt samen met de Bekenntnus van de predikanten uit Maagdenburg (1550) één van de vroegste evenwichtige verwoordingen van het protestantse verzetsrecht.

Wat stelt Oranje in zijn geschrift aan de orde en hoe verdedigt hij de opstand die hij in 1568 begint^ Oranje wijst op de ten hemelschreiende daden van Alva die in 1567 in het land gekomen is. Alva handelt in naam van de koning tegen elke vorm van recht. Oranje illustreert dat aan allerlei feiten. Alva heeft zijn zoon in hechtenis genomen en naar Spanje verbannen. Hij heeft Horne en Egmont laten vermoorden (juni 1568). Zijn soldaten dringen huizen binnen, onteren vrouwen, rukken gezinnen uiteen, stellen mensen zonder vorm van proces terecht etc. En dat terwijl hun slachtoffers goede, gehoorzamende onderdanen zijn, die het er alleen om te doen is om de ware God te dienen, volgens zijn Woord.

Deze terreur - men denke aan de Bloedraad - is zo ten hemel schreiend dat hier het woord demonisch van toepassing is. Welnu, Oranje is als edelman en als lid van de Raad van State geroepen om zijn verantwoordelijkheid voor het land dat hij liefheeft op zich te nemen. Uit medelijden, uit christelijk medelijden komt hij in opstand tegen deze tirannie. Hij is daartoe gerechtigd, omdat hij behoort tot de lagere overheid. Daar komt bij dat hij als prins van Orange een soeverein vorst is. Samenvattend: Uit medelijden met de arme bevolking die zo ten onrechte wordt verdrukt komt hij als edelman, "die de tirannie het hart doorwond", in opstand.

‘De vastbeslotenheid èn de mildheid, de moed en de vroomheid, de beslistheid èn de ruimhartigheid, het verdriet om onrecht èn de strijd voor het recht en religie - het samengaan van al deze zaken typeert Oranje.’

Ik durf het aan om hem een specimen te noemen van die groep van staatslieden die Luther Wimdermanner noemde. De vastbeslotenheid èn de mildheid, de moed èn de vroomheid, de beslistheid èn de ruimhartigheid, het verdriet om onrecht èn de strijd voor het recht en religie - het samengaan van al deze zaken typeert Oranje.

6. Belijden in wijsheid

Wij leven in een heel andere tijd dan Willem van Oranje. Wij leven na de Franse Revolutie, waardoor het aanzijn van Europa sterk ver-anderd is. Wij leven in de tijd na de culturele revolutie van de jaren zestig, waarvan wij de uitlopers beleven in de periode van paars, die gekenmerkt wordt door een revolutionaire wetgeving. Dat geeft veel zorg, het berokkent veel leed, het dreigt het christelijk geloof te marginaliseren.

Gelukkig hebben wij nog een rechtsorde, gelukkig is er de mogelijkheid voor christenen om ook te participeren in het parlementaire debat. Maar, zoals u weet, in de praktijk komt er van zulk een debat niet veel terecht, al was het alleen maar door het zogenaamde torentjesoverleg en gewoonweg vanwege het feit dat men het debat over waarden en normen de principes waaruit men dient te leven, uit de weg gaat. Daardoor komen we nogal eens in aanraking met allerlei maatregelen, die wel mooi verpakt zijn, maar die indruisen tegen wat ik zou willen noemen het natuurlijke recht en het christelijke principe. Ik kan evengoed zeggen; tegen recht en billijkheid, tegen de Tien Geboden. Hoe moeten wij daarin staand

a. Groen van Prinsterer

Welnu, dan wijs ik u op een persoon die ons in dit opzicht bijzonder veel te zeggen heeft: Groen van Prinsterer. Deze man die zo rijk en zo begaafd was, die op jonge leeftijd secretaris van de koning werd, zette zijn carrière op het spel, door op te komen voor meerdere eenvoudige, vervolgde christenen.Ten tijde van de afscheiding schreef hij zijn boek over de 'maatregelen tegen de afgescheidenen', die hij aan het staatsrecht toetste. Hij ontleedde er de liberale manier van omgaan door de regering met deze eenvoudige christenen en legde het onrecht dat hen gedaan werd heel duidelijk bloot. De kracht van zijn betoog bestond in de wijze van argumentatie, in het appel op het rechtsgevoel dat hij deed en op het feit dat elke uiting van oproerigheid aan het boek ontbrak!

Niet voor niets wijs ik u op Groen van Prinsterer. Wie leest op welke wijze door de regering in de 19e eeuw het christelijk onderwijs onmogelijk werd gemaakt, kijkt niet vreemd meer op van de maatregelen van 'paars' met betrekking tot euthanasie, het schoolwezen, de behandeling van ambtenaren van de burgerlijke stand, zoals wij die in onze tijd meemaken. Hoezeer werden de christenen door sluwe maatregelen, door schampere opmerkingen, spot en gaat u maar door in de hoek gedrukt! Groen trof dit lot ook. Maar hij bleef seigneuraal. Op indringende, soms ironische wijze analyseerde hij de situatie en bracht haar in geschrift en in het parlement ter sprake. En welk een invloed heeft hij, die zich "een generaal zonder leger"noemde, gekregen. Me dunkt van hem kunnen we anno 2001 veel leren.

b. Daniël

Ik wees u op Groen van Prinsterer als een voorbeeld van hoe wij in een tijd waarin de mogelijkheden om het christelijk geloof tot uitdrukking te brengen beknot worden, kunnen leven, zonder in verzet te komen. Ik kan ook wijzen op de persoon van Daniël. Het boek Daniël geeft ons een indruk hoezeer in de tijd na de ballingschap de vrijheid om het geloof van Israël te belijden in het gedrang kwam. Het boek bevat een keur aan incidenten waarin 'het er op aan kwam’.

Het is opvallend hoezeer Daniël de koning, zo goed en zo kwaad

als het ging, diende. Door zijn bekwaamheden, zijn trouw en zijn wijsheid verwierf Daniël zich een zeer goede naam. Maar er deden zich gevallen voor waarin Daniël ten enenmale weigerde om de koning te gehoorzamen. Dat waren die momenten waarop de koning zich trachtte te mengen in zijn persoonlijke leven, sterker die momenten waarin de persoonlijke omgang met God in het gedrang kwam. Ik denk aan het eten van onrein voedsel, ik denk aan het aanbidden van het beeld, ik denk aan het gebod om tot niemand te bidden dan tot koning Darius. Daar waar de koning zich wilde mengen in zijn persoonlijke betrekking tot God, waar hij Daniël en anderen wilde dwingen om behalve de God van hemel en aarde ook andere goden te erkennen, weigerden hij gehoorzaamheid. En hij deed dat op een zeer innemende, eerlijke manier. Geen onvertogen woord kwam uit hun mond. Met wijsheid en tact probeerde Daniël een weg te vinden inzake de spijswetten. Hij maakte geen amok, maar nam op een zeer verstandige manier de keukenmeester in vertrouwen. Op een ander moment neemt hij zijn toevlucht tot het gebed. Als hij hoort hoe redeloos de koning veel wijzen om wil brengen, omdat ze zijn droom niet kunnen uideggen, is hij geagiteerd. Vol bezorgdheid, ook om anderen, wendt hij zich tot God. Dan vraagt hij verlof bij de koning en tussen de regels geeft hij de koning de boodschap mee, dat deze het onmogelijke gevraagd heeft en dat dit niet redelijk is! God heeft ervoor gezorgd dat zijn onredelijke plannen niet door kunnen gaan! Hij heeft Daniël immers de droom en zijn uitleg te kennen gegeven.

Een andere keer weigeren zijn vrienden, zonder veel ophef te knielen voor het beeld van de koning. Weer een andere keer gaat Daniël ondanks het verbod naar zijn kamer en bidt hij tot God - met de ramen open.

Zijn persoonlijke betrekkmg tot God vormt een terrein waar de koning niet in mag treden! Dat bedoelde Luther toen hij stelde dat er een gebied is van de ziel, van het geweten, van de verhouding tot God. Op dat terrein is niemand Heer dan alleen God zelf! In zijn verhouding tot God mag een christen geen compromis sluiten!!

Het optreden van Daniël was van dien aard dat hij respect afdwong. Zo viel er te leven in Babel, zo viel er voor Paulus te leven in het Romeinse Rijk. Maar als dan uiteindelijk keizer Domitianus eist dat men hem goddelijke eer toe zou kennen, is het moment aangebroken waarop de christenen weigeren: Niemand komt de eer toe dan de kurios, "de eerstgeborene uit de doden, de overste van de koningen der aarde”.

7. Slotopmerking

Wat nu als iemand ambtenaar van de burgerlijke stand is, wat als iemand niet mee wil werken met euthanasie, wat als door allerlei paarse maatregelen het christelijk onderwijs in het gedrang komt

De eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat we als eenling weinig kunnen uitrichten. Iemand moet rekening houden met ontslag, met de opgave zich voorzover het kan te conformeren aan regels. Een ander ziet zich genoodzaakt fusiebesprekingen te houden etc. etc. En wellicht valt er met wijsheid, met een Daniëlswijsheid nog wel wat te doen. Maar dan, wanneer eenlingen met opgewassen zijn tegen een massieve maatschappelijke dwang, ligt er een levensgrote roeping voor parlementariërs.

Het is vooral hun taak om in de geest van Daniël, in de geest van Calvijn en in de geest van Groen van Prinsterer te handelen, te spreken en te schrijven. Laat zij zich daarbij niet door moedeloosheid laten verlammen. De God van Daniël leeft nog! De God voor wie de harten van koningen zijn als waterbeken is er tot op de dag van vandaag. En wie ogen heeft ziet dat ook. Want één is Heere, één is koning, het is de Kurios, de Overste van de koningen der aarde.

‘Wanneer eenlingen niet ofpgevcassen zijn tegen een massieve maatschap'p'elijke dwang, ligt er een levensgrote roeping voor parlementariërs. Het is vooral hun taak om in de geest van Daniël, in de geest van Calvijn en in de geest van Groen van Prinsterer te handelen, te spreken en te schrijven.’

Hij deed de goede belijdenis voor Pontius Pilatus - tegen alle tegenspraak in, getuigde Hij van de waarheid. En de waarheid waarvan Hij getuigde ligt in het werk dat Hij tot in de opstanding volbracht - het verheerlijken van Gods schepping en...zo ook van Zijn scheppingsgerechtigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2001

Zicht | 40 Pagina's

Gehoorzaamheid en verzet

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2001

Zicht | 40 Pagina's