Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

(In)tolerantie en het theocratisch beginsel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

(In)tolerantie en het theocratisch beginsel

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is de SGP intolerant, anti-democratisch en fundamentalistisch

door mr. G. Holdijk redactielid van Zicht

We beleven behalve zorgwekkende ook boeiende tijden. Over het eerste aspect behoeven wij bij deze gelegenheid niet uit te weiden; de politieke situatie wordt gekenmerkt door verwarring, instabiliteit en spanning. Wat het tweede betreft, denken wij aan de buitengewoon belangwekkende discussies die de laatste jaren vrij breed worden gevoerd over thema's die er in de samenleving en met name ook in de politiek echt toe doen.

Dat gaat ook de SGP aan die het theocratische beginsel voorstaat. Mijn bedoeling is om in deze geest te bezien hoe van buitenaf tegen de SGP wordt aangekeken en waar de kritiek zich op richt.

1. Inleiding

Ieder tijdperk kent thema's die de aandacht opeisen, soms op gang gebracht door opzienbarende gebeurtenissen. De jaren '60 en '70 van de vorige eeuw stonden vooral in het teken van de doorwerking van revolutionaire ideeën betreffende macht, gezag en publieke moraal. In de jaren '80 en deels ook in de jaren '90 stonden de economische problematiek en de zorgen rondom de verzorgingsstaat centraal. In diezelfde jaren '90 trad ook een intensivering op in een al lange tijd sluimerende, maar onderdrukte discussie over de integratie van allochtone minderheden.

In déze eeuw is het debat over de vraag wat de consequenties moeten zijn van de constatering dat Nederland een immigratieland is geworden, in volle hevigheid los­ gebarsten. Het interessante van veel actuele maatschappelijke en politieke debatten over dit thema is hierin gelegen dat zeer elementaire en fundamentele aspecten van het samenleven van een volk binnen één staatsverband aan de orde komen. Grondvragen worden ter sprake gebracht op een wijze zoals dat, naar mijn indruk, lange tijd niet is gebeurd. Zonder hier nu een beschrijving van deze vragen en de onderscheiden antwoorden te geven, moet in elk geval opgemerkt worden dat men weet door te stoten tot uiterst fundamentele moties en begrippen zoals: cultuur, multiculturaliteit, (post)moderniteit, pluralisme, sociale cohesie, burgerschap, moraal, democratische rechtsstaat, tolerantie, fundamentalisme, integratie en assimilatie en - niet te vergeten-waarden en normen.

Allemaal begrippen echter waarvan de inhoud niet met wetenschappelijke precisie vast te stellen is en waaraan iedereen dientengevolge zo zijn eigen invulling geeft. Het mag opmerkelijk en tegelijk tekenend voor de actualiteit heten dat het zittende, maar inmiddels demissionaire kabinet besloten heeft een gestructureerde discussie te organiseren over waarden en normen. Voor een dergelijk initiatief was in de afgelopen veertig jaar alle reden geweest, maar kennelijk is de urgentie thans eerst zodanig dat zo'n initiatief op steun van een parlementaire meerderheid kan rekenen.

Of het 'project' positieve resultaten zal opleveren, valt om velerlei redenen te bezien, maar niet te ontkennen valt dat er thema's aan de orde kunnen komen die de politieke discussie een waardevolle verdieping kunnen geven. De kans om een bijdrage aan deze discussie te leveren ligt er ook voor de SGP. Tegelijkertijd moet bedacht worden dat er, afhankelijk van de uitkomsten, voor deze partij, maar bepaald niet voor haar alléén, ook risico's aan deze debatten kunnen kleven. Ze is immers zelf volop voorwerp van kritische beschouwing. Ze heeft er dan ook om uiteenlopende redenen alle belang bij dat zij bij deelname aan deze discussies een zuivere, heldere inbreng levert en zich daarbij rekenschap geeft van de omstandigheden waaronder zulks plaatsvindt.

2. Kritiek

Het zal geen verwondering wekken dat de kritiek zich toespitst op het theocratisch beginsel van de SGP. Onvermijdelijk komt dan de vraag naar voren hoe tolerant de SGP is én of zij wel een democratische partij kan/mag worden genoemd. In bijzondere mate is na 11 september 2001 (de terroristische aanslag op de Twin Towers van New York en het Pentagon in Washington) de vraag gesteld of de vermoedelijke daders behoord hebben tot een fundamentalistische, tot gewelddadigheid neigende stroming van de Islam en zelfs of de Islam als zodanig niet gewelddadig is.

Het verwijt van fundamentalisme wordt ook richting de SGP geuit, maar wat bedoelt men dan eigenlijki Kort en goed, de SGP wordt door sommigen niet alleen als een fundamentalistische, maar ook als een intolerante en antidemocratische partij gezien. De vraag die wij - niet voor het eerst overigens-onder ogen hebben te zien, is of en, zo ja, in hoeverre deze typering terecht is.

3. Christen-democratische kritiek van Wolding

Het is met name prof. dr. H.E.S. Woldring (hoogleraar politieke filosofie aan de Vrije Universiteit en lid van de Eerste Kamer voor het CDA) geweest die recentelijk in enkele publicaties de schijnwerpers gericht heeft op de SGP. Hij deed dat dit jaar (2002) in een bundel, getiteld Religies in het publieke domein, als nummer 2 van de reeks 'Religieus pluralisme en multiculturaliteit', een VU-initiatief.

Het onderwerp van Woldring is 'Levensbeschouwelijke argumentatie in het politieke debat', waartoe hij de bijdragen van de discussies in de Eerste Kamer over de Algemene politieke beschouwingen over het rijksbeleid voor 2002 en die over het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van euthanasie analyseerde. Speciaal neemt hij daarbij de bijdragen van de fracties van CDA, ChristenUnie en de SGP onder de loep. Bij het eerstgenoemde debat voerden de fractievoorzitters het woord. Bij het tweede debat waren dit dezelfde personen, respectievelijk mevrouw Timmerman-Buck, de heer E.Schuurman en schrijver dezes.

Verder hield Woldring voor het CSFR-dispuut Panoplia te Leiden op 20 september 2001 een lezing onder de titel 'Tolerantie en haar grenzen; communicatie en confrontatie tussen CDA en SGP'. Tenslotte schreef hij ook nog een podiumartikel voor dagblad Trouw in het katern Verdieping op 16 oktober 2002.

Hieronder doe ik een poging Woldrings visie op de SGP recht te doen door nu eens samenvattend dan weer letterlijk citerend te putten uit bovengenoemde publicaties, waarbij vermeld zij dat de (bewerkte) lezing, voor zover bekend, (nog) niet is gepubliceerd.

In eerstgenoemde publicatie verdedigt Woldring de pluraliteit van levensbeschouwing als een in Nederland feitelijke én wenselijke situatie. Ze is eigen aan een democratische samenleving en behoeft volgens hem niet te leiden tot levensbeschouwelijk relativisme. De democratische rechtsstaat staat voor een rationele constitutionele consensus. Ze is echter geen zuiver formeel concept. Er liggen politiek-morele waarden aan ten grondslag, waarover burgers overeenstemmen. Die minimumwaarden moeten in stand gehouden en on­ derbouwd worden met filosofische en religieuze levensbeschouwingen. Zo niet, dan verdwijnt de basis van de pluralistische democratie en van de sociale cohesie.

Wat betreft de aard van de gebruikte argumentatie in het euthanasiedebat concludeert Woldring het volgende aangaande de bijdrage van de SGP (en de ChristenUnie, CU): Holdijks argumenten met betrekking tot de fragmentering van het mensbeeld, autonomie-denken en de maakbaarheid van de samenleving zijn algemeen aanvaardbare, historische argumenten die indirect te herleiden zijn tot zijn religieus-levensbeschouwelijke visie. Zijn argumenten dat het leven 'geschapen leven' en een 'voor-en bovenwettelijk rechtsgoed' is en dat de bescherming van het leven een absolute norm is, zijn epistemisch (d.w.z. een argumentatie waarvan de premissen of conclusies steunen op een religieus-levensbeschouwelijke visie, zonder dat dit uitdrukkelijk vermeld wordt, maar wel te duiden of aan te wijzen is); zijn religieus-levensbeschouwelijke overwegingen zijn direct aanwijsbaar. Wanneer hij spreekt over het leven als een geheimenis waarvan God het begin en einde is dan gebruikt hij expliciet een inhoudelijk religieus-levensbeschouwelijk argument. Mede op basis van de bijdragen in het andere debat concludeerde Woldring: 'Holdijks

'De democratische rechtsstaat staat voor een rationele constitutionele consensus. Ze is echter geen zuiver formeel concept.'

betoog vertoont [...] overeenkomsten met dat van Schuurman, maar zijn kritiek (vanuit het beginsel van de theocratie) op een levensbeschouwelijk-plurale samenleving en de daaraan ten grondslag liggende gedeelde waarden, maakt zijn visie op de samenleving somberder en negatiever dan die van Schuurman.' Interessanter is echter Woldrings kijk op de SGP. Die verwoordt hij als volgt: Volgens de SGP bestaat er slechts één waarheid die in de Bijbel is geopenbaard. Derhalve wijst zij het grondwettelijk recht van godsdienstvrijheid af en bekritiseert zij de scheiding van kerk en staat, omdat zij verdedigt dat er een publiek erkende kerk behoort te bestaan in een staat die gefundeerd is op de reformatorische religie. Wel erkent zij gewetensvrijheid, want men kan en mag niemand tot een bepaald geloof dwingen. Weliswaar moet zij een levensbeschouwelijk-neutrale staat als feit erkennen, maar zij wijst het levensbeschouwelijk pluralisme af. Omdat de SGP godsdiensten beschou'wt als niet van gelijke waarde, kan zij geen nevenschikking van godsdiensten aanvaarden. Vanwege haar bezwaar tegen de nevenschikking van levensbeschouwingen en ook van politieke overtuigingen, kan de SGP de democratie niet aanvaarden als politiek beginsel; zij aanvaardt de democratie en de 'geldende rechtsorde' slechts als 'werkruimte'.

Vervolgens formuleert Woldring een andere bedenking richting de SGP: Vanwege Holdijks religieuslevensbeschouwelijke argumenten die direct of indirect voortkomen uit bepaalde leerstellige opvattingen, toont hij zich een representant van de SGP als een typisch fundamentalistische partij. Fundamentalisme wordt gekenmerkt door 1) het vasthouden aan bepaalde, onbetwijfeld geachte leerstukken (het theocratisch beginsel en de daaruit afgeleide afwijzing van het recht van godsdienstvrijheid, levensbeschouwelijk pluralisme, democratie en andere) en het daaraan beoordelen van het handelen van overheid en burgers, 2) het zich als zuiver geachte groep afschermen van de moderne, afvallige samenleving, waarbij een scherp onderscheid wordt gemaakt tussen goed en kwaad, waarheid en leugen, en 3) het nastreven van de bekering van de samenleving en fundamentele veranderingen van het overheidsbeleid en de inrichting van staat en samenleving.

Anders dan de SGP, zo merkt Woldring op, aanvaardt de CU de democratie als politiek beginsel en veel van de daaraan ten grondslag liggende gedeelde waarden, het levensbeschouwelijk pluralisme en de scheiding van kerk en staat. Zij staat in dat opzicht dichter bij het CDA dan bij de SGP

Fundamentalistisch vindt Woidring dus een typering die zonder meer van toepassing is op de religieus-levensbeschouwelijke argumentatie van de SGP-representant en in mindere mate op de religieus-levensbeschouwelijk ar­ gumentatie van Schuurman als representant van de ChristenUnie. Holdijks betoog, zo stelt Woldring, impliceert een fundamentele en extreme kritiek op gedeelde waarden, levensbeschouwelijk pluralisme en de democratische rechtsstaat, maar het valt nauwelijks op; het blijft impliciet. Gezagsgetrouw als de SGP is, eerbiedigt Holdijk de bestaande rechtsstaat. Als zodanig vertegenwoordigt hij een godsdienstige minderheid die zich op een geheel eigen manier heeft geïntegreerd in de bestaande rechtsstaat en zijn publieke moraal, ondanks principiële bezwaren ertegen. Voor de CU geldt hetzelfde, al zijn haar bezwaren minder vergaand.

In zijn rwMiv-artikel herhaalt Woldring zijn bedenkingen in het kort. In een pleidooi voor het goed recht van multiculturaliteit, dat Woldring zelfs een grondwettelijk recht noemt, op grond van de vrijheid van levensbeschouwing, betrekt hij behalve moslimgroeperingen ook de SGP: een anti-democratische houding komt ook onder fundamentalistische christenen voor, bijvoorbeeld bij de SGP. De argumenten zijn dezelfde als hiervoor genoemd. Hij voegt aan de typering fundamentalistisch nog iets toe: de SGP brengt haar antidemocratische gezindheid niet op een gewelddadige manier tot uitdrukking en zet daar ook niet toe aan. Zij opereert binnen de grenzen van de wetten van de rechtsstaat en er zijn geen wettelijke middelen om de SGP in haar activiteiten te beperken, laat staan haar te verbieden. Dat de SGP vrouwen uitsluit van het partijlidmaatschap en bestuursfuncties is discriminatie, maar niet in strafrechtelijk zin; de partij mag op grond van het recht van vrijheid van

'Vanwege Holdijks religieus-levensbeschouwelijke argumenten dit direct of indirect voortkomen uit behaalde leerstellige opvattingen, toont hi] zich een representant van de SGP als een typisch fundamentalistische partij.'

vereniging haar eigen, interne zaken regelen.

In de genoemde lezing over tolerantie concentreert Woldring zijn kritiek op de SGP rondom de bekende '21 woorden' van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB). Hij vindt deze woorden ('om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen') aanmatigend, ongewenst en misplaatst. Indien de 21 woorden letterlijk worden genomen dan moet men vrezen, zo stelt Woldring, dat de SGP rooms-katholieke kerken, moskeeën en gebouwen van andere niet-reformatorische godsdiensten zou willen sluiten. Woldring heeft ook ernstige bezwaren tegen het niet erkennen van het recht van godsdienstvrijheid en hij betwijfelt sterk of de gewetensvrijheid die artikel 36 NGB volgens de SGP zou stipuleren, in het publieke leven tot gelding zou komen. Zijn inhoudelijke argumentatie bestaat hierin dat Woldring het standpunt ten deze van de SGP op gespannen voet vindt staan met de Bijbel. Hij bestrijdt het standpunt dat godsdienstvrijheid een vrucht van de Franse Revolutie zou zijn en trekt daarnaast een lijn van Calvijn naar Kuyper, via o.a. Groen van Prinsterer, om te betogen dat het calvinisme oorsprong en waarborg van onze constitutionele vrijheden is. Het theocratisch ideaal noemt hij een utopie. Hij heeft ernstige bezwaren tegen de gereformeerde theocratie en is 'doodsbenauwd' voor een eventuele uitwerking ervan in de praktijk vanwege de dreiging van dwang en fysiek geweld. Zo concludeert Woldring dat de SGP een anti-democratische gezindheid vertoont, hoewel hij toegeeft dat zij die gezindheid niet op een agressieve of gewelddadige manier tot uitdrukking brengt. Hij stelt nog eens vast dat de SGP geen rechtstreekse aanvallen doet op de grondslagen van de rechtsstaat, maar dit belet hem niet te stellen dat de SGP ideeën koestert die botsen met de grondslagen van de democratische rechtsstaat. Als voorbeelden noemt hij opnieuw de vrouwendiscriminatie en de bijdrage van schrijver dezes aan het debat over de goedkeuringswet voor het huwelijk van de kroonprins met de rooms-katholieke Maxima. Over dat laatste punt: Holdijks betoog was een uiting van godsdienstige en politiek intolerantie met verbale middelen.

Ik kom tot de conclusie, aldus Woldring, dat de SGP op grond van gewetensvrijheid godsdienstige en politieke tolerantie op papier verdedigt. IVlet betrekking tot een eventuele uitwerking van haar theocratisch beginsel in de praktijk blijkt de partij het recht van godsdienstvrijheid niet te erkennen en de democratie gevaarlijk te vinden, maar als werkterrein thans te aanvaarden. Over het tegengaan in het publieke leven van wat het christelijk geloof geweld aandoet en wat van de dienst van God afvoert, blijft de partij vaag. De signalen die zij wat dat betreft afgeeft, bedreigen echter thans bestaande vrijheidsrechten en de politieke en godsdienstige tolerantie. Hoewel de SGP zegt zich op de Bijbel te beroepen, hecht zij teveel waarde aan een verouderd geloofsartikel met onzuivere formuleringen. Mede op grond van die formuleringen in artikel 36 NGB zijn haar opvattingen slechts ten dele aan de Bijbel ontleend. Zij huldigt ook opvattingen die met de Bijbel op gespannen voet staan. Gezien haar leerstellige opvattingen, typeer ik (Woldring, GH) de SGP als een typisch fundamentalistische partij.

Tot zover de visie van de CDA-er Woldring, waaraan nog toegevoegd zij dat Woldring zich voor zijn aan de Bijbel ontleende bezwaren tegen het theocratisch beginsel, zoals de SGP dat opvat, baseert op de bekende Schriftwoorden in Leviticus 19:33-87, Deuteronomium 10:18-19, Mattheus 13:30, Romeinen 12:19 en Mattheüs 7:12.

4. Kort commentaar

In kort bestek willen wij enkele kanttekeningen maken bij de beschouwing van Woldring. Voor een uitgebreide reactie ontbreekt ons hier de ruimte. In de grond van de zaak vragen het betoog en de stellingen van Woldring om een uitwerking van het theocratisch beginsel, - wat iets anders is dan de concretisering ervan in de realiteit van vandaag. Dat men daarbij niet om artikel 36 NGB heen kan, is overduidelijk. In dat kader moeten ook de beschuldigingen, als ik ze zo noemen mag, van intolerantie, anti-democratische gezindheid en fundamentalisme beantwoording vinden.

Theocratie in bijbelse zin genomen, betekent in alle eenvoud: God regeert. De belijdenis van Gods koningschap over allen en alles is diep in de Schrift verankerd. Niet alleen in het Oude Testament. De oudste belijdenis van de christelijke gemeente is een theocratische belijdenis: Jezus is Kurios. Dat wil zeggen dat de theocratie geen door mensen te vervullen programma is, maar een (geloofs)realiteit. Theocratie is en blijft een werk Gods, waarin het werken van de mens slechts

opgenomen kan worden in de tijd tussen hemelvaart en wederkomst. De daden Gods staan voorop en het werken van de mens is hooguit de erkenning van de werken Gods. Het theocratisch appèl is bij uitstek de oproep om God te loven over het werk Zijner handen. Theocratie is gave en wonder Gods; geen ideaal dat nagestreefd kan worden. Daarom ook is het zulk een hachelijke zaak voor een politieke partij om zoiets als een theocratisch programma op te zetten.

Er is moed en geloof voor nodig om anno 2002 het theocratisch perspectief aan de orde te stellen.

Want wij staan met deze behjdenis in een geseculariseerde samenleving, die bovendien een multicultureel en een multireligieus karakter draagt. In het pluralistisch levensklimaat van onze tijd, waar kerk en godsdienst teruggedrongen worden naar de privé-sfeer, wordt spreken over theocratie al snel beschouwd als een uiting van intolerantie en bedenkelijk fundamentalisme. Er is weinig grond meer om anders dan in historische zin hoog op te geven over onze westers-christelijke cultuur, al zijn de uiterlijke restanten ervan uiterst waardevol, laat staan grond om onze cultuur als de 'beste' van deze wereld te benoemen. Anderzijds is de waardering door Woldring van de multiculturaliteit als een grondwettelijk recht de onze niet. De multiculturaliteit is niet iets om naar te streven.

Anikd i6 NGB Dan artikel 36 NGB en de 21 woorden. Het gaat hier om een kerkelijke geloofsbelijdenis. De kerk doet belijdenis van het ambt van de overheid en wijst de neutraliteit van de staat af. Scheiding van kerk en staat kan nooit betekenen scheiding van religie en politiek. Die leer vervat in artikel 36 NGB hebben we als zuivere leer te bewaren, ook in tijden waarin daaraan geen feitelijke werkelijkheid beantwoordt. Wij mogen die werkelijkheid niet forceren. Er is providentiële leiding, er is ook oordeel in onze feitelijkheid. Een belijdenis wordt altijd geboren in een bepaalde situatie en heeft daarom ook tijdgebonden elementen. Wij horen deze belijdenis in een totaal andere context, namelijk die van een parlementaire democratie in een pluralistische samenleving. Onderscheid tussen het belijdend gehalte en de historische gestalte van dit artikel is mogelijk. Het loslaten, eventueel gedeeltelijk schrappen (zoals de Gereformeerde Kerken in 1905 deden) is onmogelijk. Het artikel herinnert ons eraan dat de kerk nooit tevreden kan zijn met een neutrale staat en dat ook een democratische samenleving een geestelijk fundament moet hebben.

Tolerantie

Maar de tolerantie dani We moeten het spanningsveld tussen de theocratische belijdenis en de tolerantie niet onderschatten. Het Evangelie roept elk mens op tot geloof in Jezus Christus, de enige Naam tot redding gegeven. Aan de exclusiviteit van het Evangelie zitten intolerante kanten. Echter, juist omdat de God van Israël de God van het verbond is, die Zijn mensenkinderen het leven en ruimte geeft, die mensen niet dwingt en geduld oefent, maar ze wel voor de keus plaatst (I), is slechts de ware theocratie grondslag van de tolerantie. Daarom is tolerantie naar mijn vaste overtuiging ook geen zaak van toegeeflijkheid, haalbaarheid of concessie, maar veeleer zaak van confessie. Politieke tolerantie is te allen tijde beperkt, óók in een democratie, door het recht. De SGP verkeert niet in een positie waarin zij buiten deze grenzen iets (actief) heeft te tolereren; zij verkeert in de positie dat ze getolereerd wordt. Tolereren heeft voor haar veeleer de betekenis dat zij moet verdragen, verduren wat haar leed doet. Ondemocratisch gedrag in formele zin genomen plegen SGP-vertegenwoordigers niet te vertonen. Maar Woldring heeft volkomen gelijk als hij stelt dat democratie als zuiver formeel concept niet bestaat en dat er altijd politiek-morele waarden aan ten grondslag liggen. Die waarden weerspiegelen een bepaald mens-en maatschappijbeeld dat in concreto zelden ten volle aan de Bijbel is ontleend. Die \A'aarden kan de SGP niet delen. Bij het 'weren en uitroeien' moeten uiteraard de taken van kerk en staat niet vermengd worden. Bovendien moet de zwakheid der tijden in aanmerking worden genomen. Van harte onderschrijf ik dat Gods Geest niet door dwang, kracht of geweld werkt. Politiek in theocratisch perspectief is slechts gericht op kerstening van het gelaat des levens.

Zoals terzake van artikel 36 NGB hiervóór werd betoogd, blijft de

'Men moet wel aan een gewichtig stuk van het bijbels gedachtegoed ontzonken zijn als men niet meer dankbaar is dat artikel 3> 6 NGB in onze belijdenis staat als een ap> p> èl aan overheid en volk.'

belijdenis, dat de Heere God Zijn aanspraken op elk mens, elk volk en elke overheid laat gelden, ook in 2002 recht overeind staan. Die belijdenis roept blijkbaar het verwijt van fundamentalisme op. Daarover thans kort enkele opmerkingen.

Fundamentalisme

Waar hebben we het eigenlijk over als we in politicis deze van oorsprong theologisch geduide begrip gebruikend-In het laatste decennium van de vorige eeuw wordt met de term fundamentalisme een politiek verschijnsel aangeduid waarbij het gaat om een combinatie van religie (of pseudo-religie, bijvoorbeeld utopisch getinte ideologieën) en geweld. Ik kan mij vinden in de omschrijving van G. Buys: fundamentalisme slaat op groepen die op basis van of onder de dekmantel van een religieuze overtuiging als reactie op manifestaties van de moderniteit fysiek geweld jegens tegenstanders gebruiken of dit gerechtvaardigd achten. Maar wat te verstaan onder moderniteiti Buys omschrijft dit als het ver doorgevoerde 'scheidingsdenken'. Wat daarin gebeurt is feitelijk dat de mens (en het menselijk denken) wordt opgedeeld in sectoren. Voorbeelden: scheiding van kerk en staat - of breder-van religie en politiek; scheiding van feiten en waarden en normen; tussen technisch kunnen en ethisch behoren; de scheiding van individu en gemeenschap en van gemeenschap en politieke orde. In de wetenschappen ziet men die scheiding ook optreden in een generale en een specialistische benadering van de feiten. Heel abstract genomen zou men kunnen spreken van een scheiding van zijn en zin. Dit voor de moderniteit kenmerkende scheidingsdenken is enerzijds oorzaak van een breed ervaren zinvacuüm in het westen en anderzijds oorzaak van onbegrip en van een gevoel van bedreiging ten opzichte van religieus fundamentalisme dat vanuit geheel eigen waarden opereert. Het scheidingsdenken leidt ook tot een zeer gefragmentariseerd mensbeeld. De integraliteit van de mens raakt uit zicht. Als de 'buitenwereld' al naar een verklaring voor het ontstaan van fundamentalistische bewegingen vraagt, zoekt men het in sociale, economische, politieke of psychische factoren, maar het onderzoek wordt niet gericht op de inhoud van de religieuze overtuigingen. Dat laatste aspect valt buiten de belevingswereld van de modern-westerse seculiere mens. Politiek fundamentalisme stoelt op religieuze of pseudo-religieuze wortels, is revolutionair, radicaal en extreem. Men schuwt geen geweld om een heilstaat tot stand te brengen.

Theocraten zijn geen radicale idealisten die streven naar een heilstaat. Men pleegt theocraten het verwijt te maken dat zij zich te buiten gaan aan een romantisch wegdromen uit de werkelijkheid van het heden in het een of ander denkbeeldig geworden verleden of ook aan een zich idealistisch verliezen in utopische toekomstbeelden, dat zelfs de vorm aan zou kunnen gaan nemen van het anticiperen op de toekomst Gods. Dit verwijt is letterlijk nonsens.

5. Slot

Het bijbelse geloof is het zuiverste tegendeel van idealisme. De oproep om de wil van God te onderkennen en te doen is geen oproep tot theocratisch idealisme, maar tot theocratische bewustwording. Ook al bestaat er zelfs geen mogelijkheid tot politieke participatie dan nog blijft de feitelijkheid van de theocratie in stand, want deze bestaat altijd uit een bonte mengeling van positieve en negatieve tekenen van het Koninkrijk Gods in aardse gestalte, dat wil zeggen voorlopig, incidenteel, fragmentarisch, gebrekkig, betrekkelijk, beweeglijk. Absolute theocratie - die wij ons niet eens kunnen denken-is een eschatologische werkelijkheid. Daarop kunnen wij slechts biddend en werkend wachten. Voor politiek fundamentalisme in de thans gangbare zin van het woord is geen plaats in het geloof van de theocraat.

Ik eindig met een woord van A.A. van Ruler: 'Zo weet het geloof uit het Woord dat de werkelijkheid theocratisch en de theocratie werkelijkheid is' en spreek ik de hartelijke wens uit dat Woldring dit geloof met mij deelt en er ook in de politiek van getuigt.

Gebruikte literatuur (chronologisch/alfabetisch)

- Lize Stilma, fundamentalisme, Kampen 1990 - H.E.S. Woldring (red.), Identiteit en tolerantie, Baam 1995 Karel Blei, Celoven of gezag, Zoetermeer 1996 - J.H. Velema, Fundamentalist^ Fundamenteel!, Heerenveen 1997 - ]. van de Graaf en LA. Kole (red.). Onthaast verwachten. Kampen 1999 - A. van Harskamp e.a.. Fundamentalisme, Zoeteraieer 1999 K. van der Zwaag, Onverkort of gekortwiekte, Heerenveen 1999 - Marcel ten Hooven (red.). De lege tolerantie, Amsterdam 2001 Roel Kuiper e.a., Tolereren of hekeren, Zoetermeer 2001 H.E-S. Woldring, Tolerantie en haar grenzen; communicatie en confrontatie tussen CDA en SCP (uitgewerl^te - nog - ruet gepubliceerde lezing voor CSFR-dispuut Panoplia te Leiden op 20 september 2001) G. Buys e.a., Themanummer Fundamentalisme van tijdschrift Beweging, zomer 2002 (66/2) - Pieter Verhoeve en Arjan Nobel e.a., Themanummer Fundamentalisme van het tijdschrift Ons Contact, 2000-5 - Her\k Vroom en Henk Woldring (red.), Religies in het folitieke domein, Zoetermeer 2002

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

Zicht | 42 Pagina's

(In)tolerantie en het theocratisch beginsel

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2002

Zicht | 42 Pagina's