Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Overheid heeft kerk nodig"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Overheid heeft kerk nodig"

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gedachten van Dietrich Bonhoeffer over geloof en politiek

Christus leidt niet voorbij aan, maar midden in de werkelijkheid van het dagelijkse leven. Christelijk leven is geen doel op zich, maar stelt de mens in staat als mens voor God te leven.

Volgend jaar zal er naar alle waarschijnlijkheid volop aandacht zijn voor de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. Dan is het namelijk honderd jaar geleden dat hij in Breslau - op 4 februari 1906 - werd geboren. Wanneer hij nog geen veertig jaar oud is, wordt Bonhoeffer in de vroege morgen van maandag 9 april 1945 op persoonlijk bevel van Hitler opgehangen in het concentratiekamp Flossenbürg. Hij was betrokken bij het verzet tegen de Führer en moest dit bekopen met zijn dood, kort voor de bevrijding van Duitsland door de geallieerden.

In deze bijdrage wordt na een beknopte biografie ingegaan op het gedachtegoed van deze diepzinnige, zo jong gestorven, theoloog. Voor de SGP anno 2005 acht ik drie elementen uit Bonhoeffers opvattingen van bijzonder belang. In de eerste plaats zijn visie op de verhouding tussen kerk en staat; ten tweede zijn gedachten omtrent de gehoorzaamheid van de burger aan de overheid en in de derde plaats zijn visie op de verhouding tussen religie en (christelijk) geloof. Dit artikel sluit af met een aantal conclusies waarmee de SGP - denkend vanuit Bonhoeffers visie en gelet op de ongelovige religiositeit in politiek en samenleving - wordt geconfronteerd.

1. Biografische notities

Bonhoeffers vader Karl was hoogleraar in de psychiatrie en neurologie. Hij was een telg uit een Württembergse familie van predikanten en hoge ambtenaren. Dietrichs moeder was onderwijzeres en stamde af van een adellijke Pruisische familie. Haar voorouders waren hofbeambten in Berlijn of hoogleraren aan universiteiten in Pruisen. De Bonhoeffers waren niet (actief) gelovig, maar wel christelijk, zoals zovelen in de Duitse liberaal-aristocratische kringen van die dagen.

In de Eerste Wereldoorlog sneuvelt Dietrichs oudere broer Walter. Dat was een schokkende ervaring voor hem en zijn familie. Mogelijk dat Dietrich hierdoor in 1923 de keuze maakt om theologie te gaan studeren. Al op 21-jarige leeftijd promoveert hij tot doctor. In 1929 wordt hij docent aan de universiteit van Berlijn. Een jaar later gaat hij een aantal maanden studeren aan het Union Theological Seminary in New York. In de stadswijk Harlem ziet hij hoe arm de zwarte bevolking is en hoezeer de negers verdrukt worden. Hierdoor kwam Bonhoeffer tot het inzicht dat een kerk moreel ertoe verplicht is het op te nemen voor de slachtoffers van maatschappelijk onrecht. Terug in Berlijn ziet Bonhoeffer ook daar de armoede onder werklozen bij zijn werk als

Drs. J.A. Schippers MEDEWERKER EUROFRACTIE CHRISTENUNIE/SGP

hulpprediker in de kerk van Berlijn-Brandenburg.

In deze jaren voltrok zich een radicale wending in zijn leven. Bonhoeffer maakte intensief studie van de Bergrede. Zijn colleges aan de universiteit begon hij voortaan met gebed. Ook mediteerde hij dagelijks over een bijbelgedeelte en ging hij regelmatig naar de kerk. Terugziend op deze periode schreef Bonhoeffer in 1936: "...Toen kwam er iets anders, iets dat mijn leven tot nu toe veranderd en een andere richting heeft gegeven. Ik kwam voor het eerst in contact met de Bijbel. ... Ik had al dikwijls gepreekt, ik had al heel wat van de kerk gezien, erover gesproken en gepreekt - en toch was ik nog steeds geen christen geworden. ... Ik weet het, ik heb indertijd uit de zaak van Christus profijt voor mijzelf getrokken. Ik smeek God dat dit nooit meer zal gebeuren. Ik had ook nog nooit of maar heel zelden gebeden. Ik was bij al mijn verlatenheid heel tevreden over mezelf. Daaruit heeft de Bijbel, vooral de Bergrede, mij bevrijd. Van toen af is alles anders geworden.

... Toen ging ik begrijpen dat het leven van een dienaar van Jezus Christus het eigendom van de kerk moet zijn en stap voor stap werd mij duidelijk hoe ver dit moet gaan. ..."

Inmiddels was Hitler in 1933 aan de macht gekomen. Reeds twee dagen na de machtsovername geeft Bonhoeffer in een radiotoespraak er blijk van hoe hij over de nieuwbakken 'Führer' van Duitsland denkt: "Als de Führer zich door zijn volgelingen ertoe Iaat verleiden hun idool te willen zijn - en de volgeling zal dat altijd van hem hopen - dan glijdt het beeld van de leider over in dat van de verleider... Leider en ambtsdrager die zichzelf tot God maken, spotten met God." Nog voordat Bonhoeffer zijn radiorede helemaal heeft uitgesproken wordt de uitzending op bevel van hogerhand gestaakt.

Als één van de eersten neemt Bonhoeffer het openlijk op voor de joden. Hij verdedigt de burgerrechten van de joden en ook hun recht om lid te mogen zijn van een kerk. En wanneer vijf jaar later in de Reichskristaltnacht van 9 november 1938 vele synagogen in brand worden gestoken, onderstreept Bonhoeffer in zijn Bijbel psalm 74 vers 8 ev.: "Zij verbrandden alle godshuizen in den lande. Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang." Hij hield Zacharia 2 vers 8 aan zijn vrienden voor: "Wie u (= de joden) aanraakt, raakt Zijn oogappel aan." In deze tijd moet hij ook hebben gezegd: "Alleen wie vóór de joden pleit, mag ook gregoriaans zingen". Bonhoeffer heeft scherp doorzien dat het door de Nazi's gestelde vraagstuk van de joden het meest fundamentele was dat om een stellige en bijbelse reactie vroeg van de christenheid van zijn tijd.

'... Toen ging ik begrijpen dat het leven van een dienaar van Jezus Christus het eigendc: im van de kerk moet zijn en stap voor stap werd mij duidelijk hoe ver dit moet gaan...'

Maar de meerderheid van de christenen liet het er lelijk bij zitten. In de Duitse Evangelische Kirche liep het helemaal fout. De zogenoemde 'Duitse christenen' behaalden er de overwinning en de gekozen kerkleiding bestond uit bisschoppen die nazi-vrienden waren. Het hakenkruis werd de kerk binnengehaald, het prijkte zelfs op de altaren in de kerken van Duitsland. Blijkbaar waren de meeste christenen 'vergeten' dat Jezus zelf uit een joodse moeder geboren was en dat de kerk aan Israël vastzat zoals takken aan een boomstam (Romeinen 11:16-24). De kerkleden en predikanten die het niet met de gang van zaken in de Duitse Evangelische Kerk eens waren, verenigden zich als Bekennende Kirche (=Belijdende Kerk). Bonhoeffer had intussen een benoeming aanvaard om voor twee jaar predikant van de Duitse gemeente in Londen te zijn. Van hieruit zette hij zich in voor de Bekennende Kirche. In 1935 koos

hij ervoor om terug te gaan naar Duitsland en gaf daar vervolgens leiding aan het predikantenseminarie van de Bekennende Kirche, totdat dit werk onmogelijk werd gemaakt door de Gestapo.

'De kerk moet volgens hem geen doel in zichzelf worden. Nee, de kerk is pas kerk als zij er is voor anderen. Zij moet niet heersend zijn, maar helpend en dienend.'

Bonhoeffer begon zijn actieve deelname aan het verzet via een baan bij de afdeling contra-spionage van defensie. Hij werkte daar onder admiraal Canaris die samen met generaal-majoor Oster actief verzet pleegden tegen Hitler. De spionage-afdeling fungeerde in feite als dekmantel. Bonhoeffer heeft voor de Duitse verzetsbeweging diverse reizen naar het buitenland ondernomen om de vredesvoorwaarden van de geallieerden te weten te komen. Dit was nodig om het Duitse verzet ruggensteun te geven voor de geplande staatsgreep tegen Hitler. Op 5 april 1943 werden o.a. Bonhoeffer en Oster gearresteerd door de Gestapo. De geheime dienst was erachter gekomen dat zij joden hadden geholpen om naar het buitenland te vluchten. Ondanks de angstaanjagende verhoren heeft Bonhoeffer later in de gevangenis veel aan studie kunnen doen. Hij schreef vele brieven aan zijn verloofde Maria von Wedemeyer, aan zijn ouders en aan zijn vriend Eberhard Bethge. Deze brieven zijn na de oorlog gepubliceerd.

Inmiddels was een vluchtplan uitgedacht. Maar Bonhoeffer vreesde voor de wraakactie van de Nazi's die ongetwijfeld zijn familie zou treffen. Nog meer werd hij van uitvoering van het vluchtplan weerhouden door het woord van Christus uit Mattheüs 16 vers 25: "Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijn^twil, die zal het vinden."

Een tijd lang zag het ernaar uit dat de zaak Bonhoeffer vast zou lopen. De Gestapo had onvoldoende bewijs in handen. Maar dat veranderde volledig toen na de aanslag op Hitler (20 juli 1944) de geheime politie stukken van defensie in handen kreeg waaruit bleek dat Bonhoeffer en anderen al sinds 1938 bij de samenzwering tegen Hitler waren betrokken. Op 5 april 1945 beval Hitler dat dominee Bonhoeffer, admiraal Canaris, generaal-majoor Oster en andere samenzweerders die nog in leven waren ter dood gebracht moesten worden. Het vonnis werd op 9 april tussen 5 en 6 uur 's morgens voltrokken. Daags na de eerste zondag na Pasen, die in de kerkelijke traditie ook wel wordt aangeduid als Beloken Pasen. De kamparts die getuige was van de terechtstelling, schreef tien jaar later over Bonhoeffer: "... Zijn manier van bidden, zo vol overgave en zeker van de verhoring, van deze zo bijzonder sympathieke man heeft mij zeer diep aangegrepen. Ook op de plaats van de terechtstelling zelf verrichtte hij nog een kort gebed en besteeg toen moedig en kalm de trap naar de galg. De dood volgde na een paar seconden. Ik heb in mijn vijftig jaar als arts zelden een man zo vol overgave aan God zien sterven."

In de laatste maanden van zijn gevangenschap heeft Bonhoeffer zich diepgaand beziggehouden met de kern van het christelijk geloof, de toekomst van de christenheid en de christelijke ethiek. Over de vraag 'Wat is christelijk geloof? ', schreef hij: "Dat is ontmoeting met Jezus Christus, deelnemen aan Jezus' bestaan - menswording, kruislijden en opstanding." Bonhoeffer was diep verontrust over de toekomst van het christendom, omdat de kerk naar zijn mening teveel vereenzelvigd was met de neergaande cultuur. De kerk moet volgens hem geen doel in zichzelf worden. Nee, de kerk is pas kerk als zij er is voor anderen. "Zij moet niet heersend zijn, maar helpend en dienend."

Deze en andere gedachten van Bonhoeffer werden in de jaren zestig van de vorige eeuw sterk horizontaal geïnterpreteerd, los van zijn wezenlijke verworteling in de theologie van de reformator Luther. De vereenzijdiging van de rechtvaardigingsleer door het Lutherse kerkvolk van de twintigste eeuw stelde Bonhoeffer in zijn boek Navolging aan de kaak.

Wie de rechtvaardiging-om-niet zo uitlegt dat hij zijn leven niet hoeft te veranderen, maakt van de genade die Christus duur verworven heeft een goedkope genade. "Dat is de doodsteek voor de kerk", zo schreef Bonhoeffer. "Alleen de gehoorzame gelooft; alleen de gelovige gehoorzaamt." De bekering van de zondaar voltrekt zich in de concrete levensvernieuwing: Laat het voor ons allen duidelijk zijn dat de oproep aan ons van Jezus 'Volg Mij na!' volstrekt niet in overeenstemming is met onze wensen. Uiteindelijk is het immers niet uitgesloten dat Jezus' oproep ons niet naar het vaderland leidt dat voorwerp is van ons verlangen, maar naar buiten in den vreemde, buiten de poort." (zie Hebreeën 13:12).

Vlak voor hij ging sterven vroeg Dietrich Bonhoeffer aan één van zijn medegevangenen een groet over te brengen aan een goede vriend van hem. Hij zei erbij: 'Zeg tegen hem: dit is het einde - voor mij het begin van het leven'.

2. Visie op verhouding tussen kerk en staat

Bonhoeffer is iemand die krachtens zijn opvoeding en theologische opleiding staat in de lutherse traditie. Bij de gedachtenvorming over de verhouding van kerk en staat was het concept van de twee rijken leidend. Luther ontleende dit grotendeels aan de kerkvader Augustinus. Volgens deze opvatting is het terrein van de staat duidelijk apart gesteld van het terrein van de kerk. Beiden hebben een gescheiden verantwoor­ delijkheid. Luther leerde, in tegenstelling tot de Roomse opvatting, dat de kerk niet de wereldlijke macht delegeert aan de staat, maar dat de overheid van Godswege de opdracht heeft om orde in de samenleving af te dwingen. Door de zonde van de mensen wordt deze orde telkens verstoord. God heeft de overheid ingesteld om het recht te herstellen en te bewaken. De kerk is bevoegd op het geestelijke terrein. Zij heeft van God de verantwoordelijkheid gekregen om de waarheid van het Evangelie te verkondigen en de leugenleer van de satan te bestrijden.

In de loop van de geschiedenis ontwikkelt de lutherse twee-rijkenleer zich zo, dat de kerk meer en meer onderhorig raakt aan de staat. Zij vormt niet langer een kritisch tegenover van de staat, maar is veeleer haast automatisch genegen tot sanctionering van het overheidsbeleid. Bonhoeffer verwerpt daarom de klassieke lutherse opvatting, waarin de overheid het primaat van het zwaard heeft in de wereld. Want volgens hem geraakt in deze conceptie de kerk te zeer in een ondergeschikte positie ten opzichte van de staat. Bonhoeffer plaatst kerk en staat in deze wereld op een gelijk niveau. Zij zijn tegelijk van elkaar gescheiden èn met elkaar verbonden. Zij werken samen én begrenzen eikaars werkterrein. Voor een luthers theoloog neemt Bonhoeffer dus een opmerkelijke positie in, die meer in de nabijheid komt van de opvattingen van Calvijn dan die van Luther.

De taak van de staat of de overheid is zorg te dragen voor recht en orde in de samenleving. Daartoe zal de overheid met de macht van het zwaard het kwade straffen en het goede bevorderen door de morele opvoeding van haar burgers. Maar de staat is van zichzelf blind om het goede te kennen. Daarom dient de kerk de overheid te adviseren over de morele waarheid en het gedrag. Volgens Bonhoeffer moet de kerk de overheid aanspreken op onrecht en concrete misstanden. Een kerk kan nooit volledig a-politiek zijn, omdat een kerk zonder politiek maar al te vaak leidt tot een politiek zonder kerk. Dit betekent overigens weer niet dat de kerk moet streven naar een christelijke overheid die christelijke wetten uitvaardigt. In de visie van Bonhoeffer zou dat te verstrekkend zijn en geen recht doen aan de onderscheiden verantwoordelijkheden van kerk en staat. Wel dient de overheid de openbare christelijke eredienst te beschermen tegen geweld en godslastering. Ook behoort de overheid de kerk te vrijwaren van willekeurige ingrepen en het christelijk leven van de burgers te beschermen. Door het handhaven van de openbare orde bewijst de overheid een indirecte dienst aan de kerk. Wanneer de overheid echter de verkondiging van de kerk verhindert en de geloofsbeleving van haar burgers belemmert, ondergraaft de overheid de ware gehoorzaamheid en daardoor ook haar eigen gezag.

De politieke verantwoordelijkheid van de kerk bestaat hierin

dat zij een wachter of bewaker is van de morele orde. Het geestelijke ambt van de kerk is dat zij de zonde openlijk en publiekelijk als zonde zal benoemen en de mensen hiervoor waarschuwt. Ook mag de kerk de staat kritisch bevragen of hij legitiem handelt, dat wil zeggen overeenkomstig zijn taak om recht te doen. Overschrijdt de staat zijn grenzen, dan moet de kerk hem hierop wijzen. De kerk doet dat niet door het zwaard, maar door middel van de verkondiging. Tegelijk onthoudt de kerk zich ervan inhoudelijke aanwijzingen voor het politieke beleid te geven. Zou zij dat wel doen, dan overschrijdt ze de grens tussen kerk en staat, zo luidt Bonhoeffers opvatting.

In de visie van Bonhoeffer is de verhouding tussen kerk en staat niet door middel van een formule of regeling voor alle omstandigheden vast te leggen. Naar gelang de tijden en omstandigheden wisselen, zal ook de verhouding tussen overheid en kerk bewegen tussen de aangegeven uitersten: geen volstrekte scheiding van kerk en staat, maar evenmin een vermenging van beide in de figuur van de staatskerk.

3. Gehoorzaam aan de overheid

In de periode waarin de nationaalsocialisten in Duitsland de dienst uitmaakten, was het probleem van de gehoorzaamheid van de burger aan de overheid onontwijkbaar. Hoever strekt deze? Aanvankelijk neemt Bonhoeffer hierover een voorzichtig standpunt in dat nauw aansluit bij de visie van Calvijn en Luther. Want ook een anti-christelijke overheid die de christelijke kerk vervolgt, blijft altijd nog overheid. De christen heeft dan ook de plicht om de overheid te gehoorzamen. Deze plicht geldt in alles, tenzij de overheid dwingt tot overtreding van Gods gebod. Op dat moment verliest de overheid haar recht omdat zij haar goddelijke roeping verzaakt.

De ontwikkelingen in de Duitse politiek nemen echter desastreuze vormen aan. Via het parlement grijpen Hitler en de zijnen naar de macht en vormen de prille Duitse democratie om tot een dictatuur met totalitaire staatsideologie. Niet langer prevaleert het recht, maar de macht en willekeur van een leider die zijn volk regelrecht in een oorlog van ongekende omvang sleept.

In oorlogstijd brengt Bonhoeffer zijn gewijzigde stellingname onder woorden. Hij onderstreept dan dat het in bepaalde gevallen nodig kan zijn niet te gehoorzamen. Hij accentueert veel meer de verantwoordelijkheid en vrijheid van iedere burger; "Gehoorzaamheid zonder vrijheid is slavernij. Vrijheid zonder gehoorzaamheid is willekeur. (...) Als men het ene tegenover het andere zelfstandig maakt, dan is het uit met de verantwoordelijkheid." Het bekende woord van de apostel Paulus uit de Romeinenbrief, hoofdstuk 13, 'Want er is geen overheid dan door God' is volgens Bonhoeffer niet aan de overheid gericht maar tot de christelijke gemeente gezegd. Daarom mag een overheid hieruit geen goddelijke autorisatie van zijn ambtsvervulling afleiden, maar moet zij veeleer de opdracht horen om Gods dienaar te zijn, ten goede van hen die goed doen. (zie Navolging, p. 246-248)

'Ook een (...) overheid die de christelijke kerk vervolgt, blijft altijd nog overheid. De christen heeft dan ook de plicht om de overheid te gehoorzamen (...), tenzij de overheid dwingt tot overtreding van Gods gebod. Op dat momeni verliest de overheid haar recht omdat zij haar goddelijke roeping verzaakt.'

4. Religie en christelijk geloof

Wie de geschriften van Bonhoeffer leest, en dan met name zijn brieven vanuit de gevangeniscel, bekruipt wellicht de gedachte dat hij de hedendaagse samenleving waarin mensen zonder

God leven, heeft voorzien. Bonhoeffer schreef namehjk dat we een tijd tegemoet gaan - of daar reeds in leven - waarin de mensen radicaal a-religieus zijn geworden. Voor een goed verstaan van deze woorden is echter nodig om na te gaan wat Bonhoeffer nu bedoelde met 'religie'. Want het is wel duidelijk dat religie en geloof bij hem niet samenvallen; soms zelfs schijnt er sprake te zijn van een tegenstelling tussen beiden. Het probleem is nu dat Bonhoeffer zelf geen welomschreven opvatting, laat staan een systematische doordenking van de verhouding tussen geloof en religie heeft gegeven. De Bonhoeffer-biograaf Bethge maakt een opsomming van de kenmerken van het begrip religie bij Bonhoeffer.

Van religie is volgens Bonhoeffer sprake wanneer de godsdienst is geworden tot een afgezonderd gebied naast of los van andere levensterreinen. Het christelijk geloof is echter allesomvattend, het heeft betrekking op heel het menselijk leven en samenleven.

Nauw hiermee verbonden is het verschijnsel dat religie een individualistische aangelegenheid wordt, waarin ieder gelooft op z'n eigen wijze en zo een poging onderneemt om de band met God innerlijk nog vast te houden. Het christelijk geloof daarentegen wordt beleefd en beoefend binnen het geheel van een kerkelijke gemeenschap. Ook heeft en houdt het zicht op het komende Koninkrijk van God waarin Zijn volmaakte gerechtigheid zal heersen.

Een stapje verder gaat die vorm van religie waarin God geen andere functie heeft dan die van een stoplap of gaatjesvuller. De raadsels van het leven die wij mensen niet kunnen oplossen en de onbeantwoord bare levensvragen, daar is God dan wel goed genoeg voor. De religieuze mens organiseert zijn leven zelf, alleen in gevallen van nood wordt God erbij gehaald om hulp te bieden. Het christelijk geloof is echter verlegen om de leiding van God in alle dingen van het tijdelijke en eeuwige leven. Tegelijk honoreert het geloof de verantwoordelijkheid van de mens: God plaatst hem midden in deze wereld, midden in de weerbarstige realiteit van het werkelijke leven, met Zijn geboden als leefregels.

Geloof verwordt ook tot religie wanneer het uitsluitend betrekking heeft op het bovennatuurlijke, wat dan in tegenstelling staat tot het natuurlijke leven op aarde. Terwijl een religieus verlangen zich slechts richt op een hemels huis in het hiernamaals, gaat het in het geloof volgens Bonhoeffer om déze wereld. 'Wat boven deze wereld uitgaat, is in het evangelie bedoeld voor deze wereld.' (Verzet en overgave, p. 239)

De religieuze mens neigt ertoe zich als een bevoorrechte te beschouwen. Het christelijk geloof is in de geschiedenis van de christelijke kerk steeds opnieuw ontaard in een religieus privilege, een middel om belangen van kerkmensen of de bestaande maatschappelijke orde te beschermen. In de visie van Bonhoeffer zien gelovigen juist af van een bevoorrechte status.

Religie kan de kerk tot heilsinstituut maken, een zelfstandige 'macht' die zich plaatst tussen God en de gelovige, met als bedoeling om mensen afhankelijk te maken van de kerk. Vaak gaat dit gepaard met een moraliserende prediking en bevoogdend pastoraat, waardoor mensen hun eigen verantwoordelijkheid wordt ontnomen. In een bijbelse prediking en pastoraat daarentegen wordt ieder mens persoonlijk tegenover God geplaatst en verantwoordelijk gehouden voor het eigen denken, spreken en handelen.

Een laatste kenmerk van religie is dat zij - volgens Bonhoeffer - van voorbijgaande aard is. Religie is een historisch fenomeen, een erfenis uit de verleden tijd en zal daarom ook in deze tijd verdwijnen.

Het is overduidelijk dat religie in onze samenleving niet is verdwenen. Maar ging het Bonhoeffer daarom in zijn gedachtenvorming? Als we religie opvatten als een manier van godsdienstig zijn, zullen de voorgaande punten mijns inziens relevant zijn voor de actuele discussie over de strekking van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis in onze geseculariseerde samenleving. Aan de hand van de voorgaande kenmerken is namelijk helder te krijgen wat het christelijk geloof inhoudt en wat het onderscheidende is ten opzichte van religie - kortweg gedefinieerd als een 'binnenwereldlijke' vorm van gods-

dienst. Een christen laat zich niet voorstaan op zijn geloof, maar dient de naaste en de samenleving vanuit het hem gegeven geloof. Wie de sterke arm van de overheid in wil schakelen om het belang van een christelijke minderheidsgroepering te beschermen, treft zowel Guido de Brés als Dietrich Bonhoeffer niet aan zijn zijde.

Conclusies

Aan de hand van het voorgaande volgen bij wijze van samenvatting een aantal conclusies.

De overheid kan niet op de juiste wijze recht en orde verschaffen zonder kennis te hebben van het ware en goede. De overheid heeft de kerk nodig. Anderzijds kan de kerk het politieke leven niet volledig negeren. Zij dient de overheid kritisch te bevragen op de legitimiteit van haar handelen. Hierin blijkt duidelijk de congenialiteit tussen Bonhoeffer en Calvijn.

De overheid heeft een indirecte taak ten opzichte van de kerk, namelijk het mogelijk maken van de verkondiging van Gods Woord en het weren van godslastering en geweld tegen de kerk. Hierin blijkt dat Bonhoeffer op dit punt langs dezelfde hoofdlijn denkt als Guido de Brés, de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

De kerk heeft een wachtersfunctie voor het publieke leven en moet de zonde openlijk en publiekelijk zonde noemen.

De verhouding tussen kerk en staat is niet voor alle omstandigheden in een formule vast te leggen. Dit vermag de SGP van een kramp bevrijden als zou voor eens en voor altijd de regel voor deze verhouding op formule gebracht moeten worden.

Een christen is een vrij burger met een eigen verantwoordelijkheid om het goede te doen ten overstaan van de overheid: geen blinde gehoorzaamheid, geen grenzenloze vrijheid. Zowel de overheid als de kerk moeten deze verantwoordelijkheid erkennen en stimuleren. De SGP dient zowel de overheid als de kerken hierop kritisch aan te spreken.

Godsdienstigheid of religie moet helder worden onderscheiden van geloof. Volstrekte genade impliceert dat christenen geen betere burgers zijn dan ongelovige mede-burgers. SGP'ers dienen in hun bijdragen aan politieke debatten deze grondtoon te laten doorklinken.

Het Nieuwe Testament dienen we veel meer te lezen vanuit het Oude Testament. Daaruit volgt dat prediking die zich eenzijdig richt op het hiernamaals (meestal beperkt tot de vraag over het individuele zielenheil) niet beantwoordt aan het reformatorische principe van geheel de Schrift. Het persoonlijke zielenheid mag niet gecultiveerd worden ten koste van de wereld. Privatisering van het geloof is onbijbels, want dan zouden reformatorische personen en instellingen zelf de secularisatie bevorderen.

In het debat met vertegenwoordigers van 'de islam' en 'de verlichting' kan de SGP aan de hand van Bonhoeffers onderscheid tussen religie en geloof het verschil ma­ ken. Tegenover de islam moet benadrukt worden dat het geloof onverenigbaar is met enig politiek machtsstreven, omdat het zich nu eenmaal niet kan richten op de verovering van gebieden dan wel mensen hun verantwoordelijkheid voor hun handelen ontneemt. Tegenover de denkwijs van de verlichting stelt de SGP dat wie de autonomie van de mens leert en de leefregels van God negeert, uiteindelijk het leven en de humaniteit teniet doet.

Een selectie van hoeken van en over Dietrich Bonhoeffer:

D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn 1992

Idem, Verzet en overgave. Brieven en aantekeningen uit de gevangenis, Baarn 1972

Idem en M. von Wedemeyer, Bruidshrieven uit de cel. 1943-1945, Leiden 1995

E. Bethge, Dietrich Bonhoeffer. Theoloog - Christen - Tijdgenoot, Baarn 2002

G. Dekker, Het zout der aarde. Bonhoeffers visie op de kerk, Baarn z.j.

Hoogerwerf, Christelijke denkers over politiek, Baarn 1999

G. Huntemann, The other Bonhoeffer. An Evangelical reassessment of Dietrich Bonhoeffer, Grand Rapids 1993

R. Mayer en P. Zimmerling (red.), Dietrich Bonhoeffer nu! De actualiteit van zijn leven en werken, Leiden 1995

R. Wind, Christen en dwarsligger.

De levensgeschiedenis van Dietrich

Bonhoeffer, Kampen 1995

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2005

Zicht | 48 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 2005

Zicht | 48 Pagina's