Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Is er tolerantie in de oemma van de islam?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is er tolerantie in de oemma van de islam?

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe kijken moslims vanuit hun geloof aan tegen politiek, tolerantie, rechtsorde en godsdienstvrijheid? Naast grote onderlinge verschillen, is er fundamenteel onderscheid ten opzichte van het christendom. Ds C.W. Rentier pleit voor bescheidenheid wanneer christenen pleiten voor vrijheid van de kerk in de moslimwereld. Laten we niet spreken uit de hoogte als mensen die beter zijn.

De bronnen

De vraag wat de islam zegt over het ideaal van de islamitische staat en de tolerantie voor nietmoslims daarbinnen, is om verschillende redenen niet zo makkelijk te beantwoorden. We hebben in de koran niet te maken met uitgebreide historische reflecties, zoals in de historische boeken van het Oude Testament, of lange redevoeringen zoals in de Evangeliën van Jezus en nog minder met systematische theologische uiteenzettingen zoals in de brieven van Paulus. De koran bestaat uit een verzameling uitspraken van Mohammed gedurende de 22 jaar dat hij als profeet optrad (610-632 AD), waarvan zijn volgelingen geloofden dat ze letterlijke openbaringen van God waren. Deze uitspraken werden pas na zijn dood verzameld en zonder historische of thematische ordening bijeengebracht in de koran. JVIohammed gaf geestelijk en militair leiding in een concrete situatie en was niet bezig met een grondwet voor een wereldreligie. Zijn uitspraken zijn steeds naar aanleiding van concrete situaties, maar in de koran lezen we meestal niet welke situaties dat waren. Dat maakt koranexegese niet eenvoudig. Zelfs onder moslimse schriftgeleerden is er geen eenstemmigheid over wat de precieze historische volgorde en context is van de koranverzen. Mohammeds houding ten opzichte van de overheid en het gebruik van geweld voor religieuze doeleinden, hangt sterk samen met zijn eigen positie. Er is een groot verschil op te merken tussen de eerste periode in Mekka (610-622 AD) en de periode daarna in Medina (622-632 AD). De machthebbers van Mekka zien in Mohammeds kritiek op hun godsdienst en ethiek een bedreiging voor hun gezag en inkomsten. Mohammed heeft dan ook al snel te maken met tegenwerking en zelfs vervolging van de kant van de machthebbers in Mekka. Mohammed waarschuwt hen voor het oordeel van God dat komt, maar gebruikt geen geweld naar hen toe en roept zijn volgelingen op de aantijgingen geduldig te verdragen (soera 38:7). Onmiskenbaar herkennen we hier bijbelse motieven: et oordeel is aan God, maar de gelovigen grijpen daar niet eigenhandig op vooruit. Wanneer Mohammed in 622 (AD) uitwijkt naar Medina (de hidjra), wordt hij daar binnengehaald als stadsvorst en is hij plotseling naast profeet ook de politiek-militaire leider. In die positie neemt hij al spoedig het initiatief in de oorlogen tegen de Mekkanen. Hoewel er bestaande politiek-economische motieven waren voor de

Ds. C.W. Rentier DiRtx'TEUR STICHTING EVANGELIE & MOSLIMS

rivaliteit tussen Mekka en Medina, motiveert Mohammed zijn oorlogen tegen de Mekkanen als straf van Godswege voor hun afgodendienst, ongeloof en verzet tegen hem als profeet van God (soera 8:7-17 en 30-42). Ook bij conflicten met joodse stammen komt dit motief naar voren (soera 9:29-33). De strijd die Mohammed voert vifordt in de koran herhaaldelijk geduid als een strijd op de weg van God (djihaad fi sabiel Allah), vanuit de eenheid van de gelovigen (volgelingen van Mohammed) tegenover degenen die geen geloof hechten aan de waarheid van Mohammeds prediking (soera 8:72, 60:1, 90:73). Omdat het een strijd is op Gods weg, komt de beloning ook van Gods kant, het Paradijs (soera 9:111). Soera 9:5-6 en 2:193 maken duidelijk dat met de aanname van de islam door de tegenstanders het doel bereikt was en de vijandelijkheden gestaakt moesten worden, zoals bij de inname van Mekka dan ook gebeurde.¹

In de laatste jaren van het leven van Mohammed, als Mekka veroverd is voor de islam, vinden er ook oorlogen plaats om andere stammen op het Arabisch schiereiland tot aanvaarding van de is­ lam te brengen. Pas de laatste twee jaar van zijn leven, na de inname van Mekka (630 AD), komen een eventuele aanval op Perziè en Byzantium ter sprake." Deze religieus gemotiveerde expansieoorlogen nemen in de eerste twee eeuwen na de dood van Mohammed een enorme vlucht. Binnen honderd jaar veroveren de islamitische legers een gebied dat zich uitstrekt van Spanje tot Perzië. De moslims beriepen zich hiertoe op uitspraken van Mohammed, dat de djihaad ook na de verovering van Mekka bleef.²

Het Messiaanse perspectief ontbreekt

In Medina wordt steeds duidelijker dat in het profeetschap van Mohammed geen ruimte is voor de knechts-gestalte, zoals Jezus die heeft laten zien in zijn weg naar het kruis. Wanneer Mohammed macht krijgt in Medina, schuwt hij niet om geweld te gebruiken om zijn positie als profeet en staatsman te verdedigen en uit te breiden. Het Messiaanse perspectief ontbreekt: Het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen en het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren en wat niets is, om wat iets is te niet te doen, opdat geen mens zou roemen voor God' (J Korinthe 1:27-28). Gods reddende en verzoenende tussenkomst is niet nodig. Als abd (slaaf, dienaar) en khaliefa (rentmeester) van God heeft de islam een hoge verwachting van de mens. De mens is weliswaar zwak en wordt belaagd door de satan, maar wie zich aan de leidraad (de koran) houden, hebben niets te vrezen (soera 2:38). God vraagt niets onredelijks of onmogelijks van de mens. De mens is zelfs geboren met de natuurlijke neiging {fitra) om God te dienen. De noodzaak van verlossing van de macht van de zonde en het kwaad en verzoening met God ontbreken in de islam. Voor het offer en voor de gestalte van de priester is er dan ook geen ruimte, ze ontbreken eenvoudigweg. Het Oude Testament kent ook het ideaal van het volk dat Gods geboden houdt en Hem daarmee eert, maar tegelijkertijd is daar voortdurend de stem van de profeten, die het volk van Israël laten zien hoe het daarin tekort schiet.

‘De noodzaak van verlossing van de macht van de zonde en het kwaad en verzoening met God ontbreken in de islam. Voor het o f f e r en voor de gestalte van de priester is er dan ook geen ruimte.’

De rode draad van het Oude Testament is daarom niet de 'successtory' van het volk dat Gods Woord en wet houdt, maar de verwachting van de Messias. Gods koninkrijk komt niet door kracht of geweld, maar door het werk van Gods Geest die getuigt van het kruis van Christus.

Het ontstaan van de sjarie'a

Na de dood van Mohammed is er door moslims systematisch over nagedacht welke leer er uit het optreden van Mohammed moest worden afgeleid. Daarvoor was niet alleen de koran een bron, maar ook de hadieth, de overleveringen over de soenna van de profeet, d.w.z. het leven van Mohammed en de eerste moslimgemeenschap. Moslims geloven dat Mohammeds leven evenals dat van de profeten ook een openbaringskarakter had. De rechtsgeleerden (fuqaha) ontwikkelden met behulp van bepaalde regels aan de hand van deze bronnen Gods ideaal voor de samenleving, de sjarie'a, het corpus van rechtsregels van de fiqh (rechtswetenschap). In de tweede eeuw van de islamitische jaartelling (9e-10e eeuw AD) stelde men dat de poorten van de ijtihaad (onderzoek van de rechtsgeleerden) gesloten waren en de sjarie'a dus voor eens en altijd was geformuleerd. Hoewel de klassieke rechtsgeleerden altijd hoog geacht bleven, waren latere rechtsgeleerden door de steeds veranderende samenleving en de vragen die daardoor opkwamen, genoodzaakt steeds weer nieuwe uitspraken te doen. Er ontstonden binnen de soennitische islam vier verschillende rechtsscholen, vier verschillende stromingen, die gaandeweg ieder een eigen gebied hadden waarbinnen hun opvattingen uitgangspunt waren voor de wet." Als je moslims vandaag vraagt of de sjarie'a eigenlijk ingevoerd zou moeten worden, dan zal een groot aantal daar ja op antwoorden. Sjarie'a betekent voor moslims in de eerste plaats Gods ideaal voor de samenleving. Als je hen zou vragen wat dit precies betekent voor de ideale staatsvorm, de positie van de vrouw, of de ruimte voor de bouw van kerken, dan krijg je echter veel verschillende antwoorden.

‘Als je moslims vandaag vraagt of de sjarie'a eigenlijk ingevoerd zou moeten worden, dan zal een groot aantal daar ja op antwoorden. Sjarie'a betekent voor moslims in de eerste plaats Gods ideaal voor de samenleving.’

De verhouding tussen ‘kerken staat’

In de islamitische bronnen, de koran en de soenna, en in de rechtswetenschap, de fiqh, die hiervan is afgeleid, komt het beginsel van de staat of staatsinrichting niet voor.'" Die kent alleen het concept van de oemma, de geloofsgemeenschap van moslims die de sjarie'a als bindend element had en zich niet bezig hield met geopolitieke grenzen. Er was geen behoefte om de verhouding tussen overheid en onderdaan te reguleren en er is daarover in de geschiedenis van de islam eeuwenlang geen politiek of filosofisch gedachtegoed gevormd. Beide waren immers aan de sjarie'a onderworpen, maakten deel uit van de oemma en werden geacht loyaal te zijn aan elkaar. Daarom bevat de sjarie'a nauwe­ lijks bepalingen over staats-en bestuursrecht (en weinig over het procesrecht en strafrecht) en geeft het op deze terreinen veel vrijheid aan de siyasa (de overheid). De sjarie'a schrijft dus geen bepaalde staatsvorm voor. De eerste vier leiders van de moslimgemeenschap na Mohammed, de vier zgn. 'rechtgeleide' kaliefen werden geacht het wereldlijk en religieuze gezag te combineren. Vanaf de tweede eeuw van de islam (8e-9e eeuw AD) toen de fiqh, het klassieke islamitische rechtscorpus zich uitkristalliseerde, was het echter steeds minder vanzelfsprekend dat de kalief tot de oelama (geleerden) behoorde die in staat waren om de sjarie'a, Gods ideaal voor de samenleving die zij moesten besturen, zelf uit de rechtsbronnen te formuleren. Ze moesten hun juridische besluiten baseren op uitspraken van oelama die hun gezag hadden op grond van de erkenning van hun kennis en integriteit door de gemeenschap en dus niet waren aangesteld door de overheid. In de praktijk betekende dit gaandeweg een rechtsdualisme tussen de maza/im-rechtbanken die onder toezicht van de overheid stonden en

zich bezighielden met straf-, bestuurs-en handelsrecht en de sjan'e'a-rechtbanken die meer onafhankehjk van de overheid zich bezighielden met familie-en erfrecht en zaken met betrekking tot de moe-ahadaat (zaken tussen mens en God zoals de rituele verplichtingen).

Vanaf de tweede eeuw in de geschiedenis van de islam (eind 9e eeuw AD) waren in de praktijk de instituties van overheid en geestelijkheid dus gescheiden. Wel bleven koran, soenna en de klassieke sjarie'a een normatief uitgangspunt voor het beleid van de overheid. Ook was het de taak van de overheid om de oemma van de islam te beschermen en de suprematie van de islam te verzekeren en uit te breiden, ook al hielden niet alle kaliefen zich daar actief mee bezig.' Voor de polytheisten betekende het formeel de keuze tussen de islam en de dood. Polytheisten kwamen de Arabische moslimlegers tijdens de veroveringsoorlogen in de eerste eeuw na Mohammed buiten het Arabische schiereiland echter niet zoveel tegen. Christenen en joden wel. Voor hen betekende het dat ze de suprematie van het islamitische bestuur moesten erkennen en een hoofdelijke belasting moesten betalen, de zogenaamde jizja (letterlijk: ompensatie) om als dhimmi getolereerd te worden. Deze jizjabelasting voor joden en christenen wordt gebaseerd op soera 9:29-30, die volgens de klassieke koranexegeten as-Suyuti en Jalalayn geopenbaard werd voorafgaand aan de veldtocht van Mohammed tegen de christenen in Tabuk; de eerste aanval op het Byzantijnse rijk. De beide exegeten wijzen erop dat het om een vernederende persoonlijke belasting gaat, waarmee de joden en christenen die dwalen op het punt van de eenheid van God, de superioriteit van de islam moesten erkennen. Op deze voorwaarden geeft Damascus zich in 635 over aan de aanvoerder van het moslimleger Chalied ibn al-Walled.

Eenrichtingsverkeer

De dhimmi-status voor joden en christenen gaf weer dat de moslimse overheid niet streefde naar onmiddelijke gedwongen bekeringen. De vaak aangehaalde frase uit de koran dat er geen dwang is in de godsdienst (soera 2:256) is in de klassieke sjarie'a uitgelegd in die zin dat een gedwongen overgang naar de islam niet geldig is.' Niemand mag gedwongen worden moslim te worden. Het betekent echter geen vrijheid voor hen die moslim (geworden) zijn om hun geloof te verzaken en de islam te verlaten. Vandaag is doodstraf voor de moertad's (afvalligen) door de overheid wettelijk vastgelegd in Iran, Saoedi-Arabië, Soedan, Mauretanië, Jemen en Qatar. In de overige moslimlanden heeft afval van de islam meestal juridische consequenties in het familierecht. Berger schrijft: de afvallige wordt een non-persoon, iemand die een 'civiele dood sterft' en wiens huwelijks-en erfelijke rechten komen te vervallen".'' In alle landen met een moslimmeerderheid hebben moslims die christen worden, te maken met discriminatie of bedreigingen van de omgeving (familie, werk, woonomgeving) die door de overheid niet actief en effectief worden tegengegaan. Artikel 10 van The Cairo Declaration on Human Rights in Islam, die ondertekend is door de landen die deel uitmaken van de OIC, geeft de indruk dat men tegenover de formulering van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het eenrichtingsverkeer voor wat betreft de islam wil handhaven.'" Binnen geen enkele islamitische rechtstraditie is dit beginsel serieus onder kritiek gesteld.

‘Niemand mag gedwongen worden moslim te worden. Het betekent echter geen vrijheid voor hen die moslim (geworden) zijn om hun geloof te verzaken en de islam te verlaten.’

Ruimte voor de kerk in de moslimwereld?

De dhimmi-status voor joden en christenen was geen nieuw be-

denksel van moslims. Het christelijke Byzantijnse rijk waarmee Mohammeds legers als eerste te maken hadden, kende een ceasaropapisme waarin de overheid zich actief mengde in kerkelijke zaken. Onder deze overheid waren in sommige perioden joden en ketters ook slechts tweederangs burgers die minder rechten hadden en soms actief vervolgd werden. Verschillende kerkelijke stromingen in Egypte en Syrië die voor de Byzantijnen als ketters te boek stonden en daarom te maken hadden met deze druk, zagen in de komst van de Arabische legers en het aanbod van de dhimmi-status onder een islamitische kalief, een kans om onder het Byzantijnse juk uit te komen. De dhimmistatus betekende namelijk, dat de kalief zich niet zou bemoeien met het interne bestuur van de kerk (wat de Byzantijnse overheid wel deed). Evenzo zagen sommigen bewoners in de komst van de Arabieren in Noord-Afrika een kans om onder het Romeinse bewind uit te komen.

Op de lange duur bleek er echter toch een grote druk te zijn om over te gaan naar islam. De dhimmi-status ging gepaard met allerlei vernederingen en beperkingen voor de kerk op het publieke terrein (zoals kerkbouw, verspreiding en druk van bijbels, etc). In Noord-Afrika bijvoorbeeld werd hierdoor de kerk in korte tijd zo goed als weggevaagd en is het momenteel in de meeste landen verboden of zeer moeilijk voor christenen om samen te komen. In Klein-Azië, Syrië, Egypte en Perzie was er sprake van een geleidelijk proces waardoor de kerk er is gedecimeerd. Wat dat laatste betreft, is het opmerkelijk dat het voor de kerk in de moslimwereld, vooral sinds het begin van de vorige eeuw juist moeilijker is geworden. Dit heeft alles te maken met de renaissance van de islam.

Deze hervormingsbeweging reageerde op de vernederende ervaring dat het Osmaanse islamitsche kalifaat instortte en bijna geheel werd overheerst door westerse koloniale machten. Hoewel het kolonialisme voorbij is, is er voor het besef van veel moslims nog steeds sprake van westerse overheersing door de westerse militair-economische samenwerking met gematigde overheden in de moslimwereld. De renaissance beweging verzet zich hiertegen en stelt dat het verval te wijten is aan verwaarlozing van de islamitische beginselen in het publieke leven. Zij streven een grotere invloed na van de oelama op het publieke leven en grijpen vaak terug op een klassieke verwoording van de sjarie'a. Hun verzet tegen de westerse inmenging uit zich helaas ook vaak in beperkingen voor christenen in eigen land, die zij als het verlengstuk van het westen zien. De westerse inmenging in Afghanistan, Irak en het conflict tussen Israël en de Palestijnen en Hezbollah, heeft opnieuw tot een uittocht van christenen uit het Midden-Oosten geleid, ondanks het feit dat veel oosterse christenen het niet met de politiek van het Westen eens zijn.

‘De dhimmi-status ging gepaard met allerlei vernederingen en beperkingen voor de kerk op het publieke terrein.’

Het WRR-rapport Dynamiek in islamitisch activisme wijst op aanknopingspunten voor democratisering en mensenrechten in de moslimwereld." Die aanknopingspunten zijn er zeker. Maar wie het rapport goed leest, realiseert zich dat in de meeste landen met een moslimmeerderheid niet-moslims geen gelijke rechten hebben als moslims. De situatie gaat zelfs achteruit. In landen als Jordanië, Egypte en Algerije, waar de kerk een tijd lang relatief grote vrijheid kende, ervaren christenen de laatste tijd steeds meer tegenwerking en beperkingen vanwege de overheid die kennelijk onder grote druk staat van conservatieve krachten. Ook in Turkije houden christenen er rekening mee, dat hen vrijheden ontnomen kunnen worden, wanneer de eenwording met Europa niet zou doorgaan.

Overwegingen

De situatie van de t; erl'v in de moslimwereld, vraagt om behoedzaamheid in het buitenlands beleid. Bush realiseerde zich helaas erg laat dat zijn houding onnodig veel agressie opriep en zijn religieuze taalgebruik de klassieke misverstanden onder moslims over het christendom versterkte. Nu echter een groeiende moslimgemeenschap in Europa hun democratische ruimte in de samenleving met vanzelfsprekendheid opeist, is het op zijn plaats om de positie van religieuze en etnische minderheden in hun thuislanden aan de orde te stellen.

‘De Bijbel geeft geen ruimte voor verbreiding van het christelijke geloof door macht. Desondanks heeft de kerk eeuwenlang geworsteld om daar op een verantwoorde wijze mee om te gaan.’

Wanneer we kijken naar de ruimte die niet-moslims in de wereld van de islam de eeuwen door gekregen hebben, dan gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat we daarin geen dingen tegenkomen die niet ook door de kerk in sommige perioden zijn toegepast op ketters en joden, We hebben het dan over de behandeling als tweederangs burgers en de (dood)straf voor afvalligen en ketters. De Bijbel geeft geen ruimte voor verbreiding van het christelijke geloof door macht. Desondanks heeft de kerk sinds zij in de derde eeuw macht kreeg. eeuwenlang geworsteld om daar op een verantwoorde manier mee om te gaan. Daarom past een zekere bescheidenheid, wanneer wij bij moslims pleiten voor vrijheid voor de kerk in de moslimwereld. Laten we niet spreken uit de hoogte als mensen die beter zijn. De kerk belijdt dat het kwaad voortkomt uit het hart van ieder mens.

Dat wil niet zeggen dat er geen wezenlijke verschillen zijn. In de islam ligt er vanuit een optimistische mensvisie een grote nadruk op de wet (sjarie'a) die zich tot details van het openbare leven uitstrekt en al snel iets dwingends krijgt in de publieke ruimte. Waar mensen strijden voor Gods heil, geeft dit in de islam een rechtvaardiging voor geweld die het christelijke geloof niet kent, Verkuyl vergelijkt dit met de voortdurende dreiging van een slapende lawine in de bergen, '^ We zien dan ook een radicaal andere houding bij Christus dan bij Mohammed, Een christen gebruikt in het uiterste geval (via de overheid) geweld voor het handhaven van de rechtsstaat, maar niet voor het realiseren van Gods heilstaat. Die komt, er buiten ons om, van Gods kant, door Woord en Geest, Laten moslims merken dat wij als christenen van Gods geduld en genade leven.

Noten

1. Fred Leemhuis, 'De djihaad in de vroege islam' In: Heulde oürlogen. Een onderzoek naar historische en hedendaagse vormen van collectief religieus geweld. Kampen, 1991, p. 55.

2. Kitaab al djihaad, hoofdstuli 93.175 in de hadiethverzameling Sahieh al Boechari. Arabisch-Engelse uitgave onder redactie van Muh. Muhsin. Khan, Beirut, 1985, vermeldt een uitspraak van Mohammed dat de eerste troepen die de hoofdstad van de Byzantijnen zou innemen, hun zonden zouden worden vergeven.

3. Kitaab al djihaad, hoofdstuk 1.42 en kitaab al-imaan hoofdstuk 27 in Sahieh al Boechari, a, w.

4. Hanafitische (Turkije, M.ü. nadruk op interpretatie en nieuwe ontwikkelingen), Malikitische (Noord Afrika, nadruk op de traditie), Sjaafi'itische (Egypte en Indonesië, middenweg), Hanbalitische (Saoedi Arabic, nadruk op koran en hadieth, conservatief)

5. M.S. Berger, Klassieke sharia en vernieuwing. (WRR-publicatie), Amsterdam 2006. p, 29.

6. J.M. Otto, Sharia en nationaal recht. Rechtsvormen in moslimlanden. Tussen traditie, politiek en rechtsstaat. (WRR-publicatie) Amsterdam, 2006. p.43,

7 Zie bijvoorbeeld Soera 2:195 en 9:29 en de hadieth: itaab al djihaad, hoofdstuk 15.65 in de hadiethverzameling Sahieh al Boechari, a.w.

8. M.S. Berger, a.w. p.85.

9. M.S. Berger, a.w. p.86.

10. Artikel 10 zegt; "Islam is the religion of unspoiled nature. Il is prohibited to exercise any form of compulsion on man or to exploit his poverty or ignorance in order to convert him to another religion or to atheism." De preambule en de artikelen 24 en 25 van de Engelse versie van deze verklaring verwijst nadrukkelijk naar de suprematie van de sjarie'a, die op dit punt helaas duidelijk negatiefis.

11. Dynamiek m islamitisch activisme. Aanknopingspunten voor democratisering en mensenrechten. Amsterdam 2006.

12. J. Verkuyl, Met moslims m gesprek over het evangelie. Kampen 1995, p. 127.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2006

Zicht | 52 Pagina's

Is er tolerantie in de oemma van de islam?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 2006

Zicht | 52 Pagina's