Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlands jeugdbeleid door de jaren heen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlands jeugdbeleid door de jaren heen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de jaren zestig heeft de Nederlandse overheid geprobeerd een alomvattend jeugdbeleid van de grond te krijgen. Die poging faalde. Drs. J.A. Schippers beschrijft en becommentarieert deze ontwikkeling.

Ongerustheid over jongeren is van alle tijden. Maar het zijn meestal ouderen of volwassenen die zich zorgen maken over de jeugd! Daarom wil ik eerst ter inleiding drie misverstanden uit de weg ruimen.

Bij jeugd-en jongerenbeleid denken we al gauw aan de problemen die door een klein deel van de jeugd worden veroorzaakt. Het thema komt daardoor snel in een negatief daglicht te staan. We spreken zo makkelijk over "dé jeugd". Dit generaliseren is onterecht, want dé jeugd bestaat niet. Het grootste deel van de jeugd, ongeveer 85 procent, veroorzaakt geen problemen voor de samenleving. Voor het overige deel van de jeugd is bijsturen wél nodig, soms zelfs heel hard nodig.

Een ander misverstand is de gedachte dat overheidsbeleid alleen nodig is voor dat deel van de jongeren dat problemen veroorzaakt. Hoewel het natuurlijk de eerste verantwoordelijkheid van de ouders is om de jeugd op te voeden en hen te begeleiden in hun ontwikkeling, geldt dat de overheid ook voor algemene voorzieningen voor de jeugd moet zorgen. De peuterspeelzaal, een speeltuin, een trapveldje, een ontmoetingsruimte of een skatebaan kunnen de jeugd een plaats bieden voor verantwoorde ontspanning en ontmoeting.

Een derde misverstand is de heersende gedachte dat de jeugd in deze tijd voor méér problemen zorgt dan de jeugd van honderd of duizend jaar geleden. Dat is hoogstwaarschijnlijk niet zo. De problemen zijn wel anders geworden en vergen ook een andere aanpak en andere oplossingen.

Wat is jeugdbeleid?

Onder jeugdbeleid kan alle overheidshandelen worden verstaan dat invloed heeft op de maatschappelijke positie van jeugdigen. Dat is een heel brede definitie. Vaak wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen algemeen jeugdbeleid (= ondersteuning van de ontwikkeling van jongeren) en jeugdzorg (= specifiek beleid of hulpverlening om problemen met en van jongeren op te lossen). In deze bijdrage aan dit themanummer over Jeugd en Gezin volgt eerst een historische schets van het ontstaan en de ontwikkeling van het jeugdbeleid in Nederland. Daarna geef ik de huidige stand van zaken weer. Het artikel sluit af met kritiek en commentaar op het jeugdbeleid vanuit een staatkundig gereformeerde visie.

Ontstaan jeugdbeleid in Nederland

In het begin van de 20e eeuw komt er in Nederland aandacht voor jeugdbeleid. De overheid

Drs. J.A. Schippers, DIRECTEUR GUIDO DE BRÉS-STICHTING

gaat dan het jeugdwerk steunen van jongerenorganisaties die zich in de tweede helft van de 19e eeuw hadden ontwikkeld. Daarmee volgt Nederland de trend van die tijd. Want in meer Europese landen is er dan sprake van jeugdbeleid, zoals in Duitsland: 'Jugendpolitik' en in Engeland: 'Youth Policy'. Dit oorspronkelijke jeugdbeleid was vooral gericht op de jeugd tussen 13 en 18 jaar, ofwel tussen het eind van de leerplichtige periode en de leeftijd waarop jongeren volgens het strafrecht meerderjarig zijn.

In 1915 werd door de Nederlandse regering een staatscommissie ingesteld op verzoek van het socialistische kamerlid Gerhard. Hij maakte zich zorgen over de baldadigheid van jongeren. Deze staatscommissie kwam met een rapport dat benadrukte dat er buiten de scholen om ook werk gemaakt moet worden van vorming van de jeugd. Opmerkelijk is de omweg: via de zorg voor de criminele en verwaarloosde jeugd kwam de overheid terecht bij de 'gewone jeugd', dat wil zeggen: de nietbaldadige jongeren die geen overlast veroorzaken voor volwassenen. In feite is deze omweg nog steeds actueel.

Het belangrijkste gevolg van de staatscommissie voor jeugdbeleid was dat de Nederlandse overheid subsidies ging verstrekken aan het jeugdwerk van socialistische en katholieke instellingen, alsook aan de overwegend protestantse padvinderij. Ook werd in 1920 de Centrale Jeugdraad geïnstalleerd.

’In 1915 werd door de Nederlandse regering een staatscommissie ingesteld op verzoek van het socialistische kamerlid Gerhard. Hij maakte zich zorgen over de baldadigheid van jongeren.’

Deze raad moest de regering adviseren en bijstaan in haar beleid ten aanzien van de buitenschoolse opvoeding van de jeugd. Het accent van het jeugdbeleid voor 1945 lag in Nederland heel sterk op karakter-en persoonsvorming. Voor zaken als beroepsonderwijs en omscholing had men geen oog. In de jaren dertig van de vorige eeuw brak een wereldwijde economische crisis uit. Eén van de gevolgen daarvan was de hoge werkloosheid, ook onder jongeren. Opvallend is dat er in die tijd géén maatregelen kwamen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Er werden wel initiatieven genomen om ze 'van de straat te houden' door kampwerk en andere activiteiten die wij tegenwoordig als bezigheidstherapie zouden aanmerken. Typerend voor Nederland is dat de levensbeschouwelijke aspecten doorwerken in de organisatie van het jeugdwerk. Er waren katholieke, socialistische en protestantse organisaties in de maatschappij actief die ieder de vorming van de jeugd uit hun eigen achterban behartigden. Niet de bestrijding van de jeugdwerkloosheid zélf, maar het tegengaan van negatieve psychische en morele gevolgen bij jongeren stond

centraal. De Nederlandse overheid weigerde om in de arbeidsmarkt zelf in te grijpen. Dat beschouwde zij destijds niet als een overheidstaak.

Jeugdbeleid tussen 1945 en 1965

Na de ellende van de Duitse bezetting in de jaren 1940-'45 maakte de Nederlandse regering veel werk van de economische wederopbouw van het land. De hiervoor geschetste beleidslijn van afzijdigheid werd steeds meer verlaten. De overheid ging zich actief bezighouden met sociale en economische politiek. Het net van collectieve voorzieningen werd steeds verder uitgebreid. Via subsidie-en loonpolitiek stimuleerde de overheid de economische ontwikkeling.

Ook voor het jeugdbeleid had deze veranderde opvatting over de overheidstaak gevolgen. We zien dat de Nederlandse overheid belangrijke maatregelen neemt om de volksopvoeding en - ontwikkeling te stimuleren. Het belang van buitenschoolse vorming van de jeugd probeerde de overheid actief te behartigen, voornamelijk door subsidies te verstrekken aan jeugdorganisaties. Op lokaal vlak

kreeg zo het club-en buurthuiswerk veel aandacht en geld van de overheid. In de loop van de jaren vijftig breidden de subsidieregelingen zich sterk uit.

’De maatschappij wordt gedemocratiseerd, om het met een mooi woord te zeggen. In de praktijk komt dit er op neer dat het gezag van de overheid, de onderwijzers, docenten en de kerk wordt uitgehold.’

Tegen de achtergrond van de traumatische ervaringen met het nationaal-socialisme speelde het begrip 'massajeugd' in deze jaren een belangrijke rol. De meeste particuliere organisaties (katholiek, protestants of socialistisch) bereikten de 'normale jongeren'. De overheid nam het initiatief voor Bijzonder Jeugdwerk om de jongeren te bereiken die buiten de boot vielen van het georganiseerde jeugdwerk. Dat was meestal de jeugd uit de volkswijken en de arbeidersbuurten. De algemene doelstelling van het jeugdbeleid was om de 'bedreigde massajeugd' van de straat te houden. We zien ook een begin van de van professionalisering van de jeugdzorg. Er komen bijvoorbeeld opleidingen voor jeugdwerkers.

Jeugdbeleid van 1965 tot 1985

In de jaren zestig van de vorige eeuw ging het Nederland in economisch opzicht voor de wind. Bijgevolg werd de doelgroep voor het jeugdwerk verbreed. Niet al­ leen jongeren uit de arbeidersklasse en volkswijken in de steden, maar ook de jeugd in nieuwbouwwijken enplattelandsdorpen werden tot de doelgroep gerekend. Zij hadden immers allemaal te lijden onder de gevolgen van modernisering en industrialisatie.

Op cultureel vlak zien we dat de moraal van de mensen verschuift. De ontkerkelijking neemt toe. Autoriteit wordt in deze jaren een vies woord. De maatschappij wordt gedemocratiseerd, om het met een mooi woord te zeggen. In de praktijk komt dit erop neer dat het gezag van de overheid, de onderwijzers, docenten en de kerk wordt uitgehold. Mensen willen autonoom zijn, zelf uitmaken wat goed en kwaad is. Een gevolg hiervan is dat ouders en leraren gaandeweg minder morele verontwaardiging aan de dag leggen over het alternatieve gedrag van de jeugd. We zien dat de jeugd zich emancipeert en een plek voor zichzelf opeist in de samenleving. Tegelijkertijd nemen we waar dat de Nederlandse overheid zich anders gaat opstellen tegenover de jeugd en kiest voor een positieve benadering. Niet de probleemjeugd en de achtergestelde jonge­ ren staan centraal, nee, de overheid richt zich op de gehele jeugd. Volgens de regering is de jeugd in staat tot medewerking aan de ontwikkeling van de toekomstige maatschappij en moet de jeugd dat vooral op haar eigen manier doen. Experimenteren, alternatieve leefwijzen uitproberen, zoiets paste helemaal bij de tijdgeest van de jaren '60 en '70. Geheel in deze lijn krijgt de jeugd ook haar eigen recht op inspraak in het beleid. Ook past het bij de zogenoemde welzijnseuforie van die dagen dat het om de kwaliteit van het bestaan van iedereen gaat.

Sleuteltermen van het jeugdbeleid van 1965 tot globaal 1985 zijn: decentralisatie (het delegeren van bevoegdheden naar lokale en provinciale overheden); participatie van jongeren en andere betrokkenen in het beleid; coördinatie (dus geen leiding en sturing van de overheid, maar overleg en het op elkaar afstemmen van verschillende meningen). Twee andere tendenzen die in deze jaren optreden zijn bureaucratisering en professionalisering. Ambtenaren, welzijns-en jongerenwerkers krijgen een hele grote vinger in de pap. In latere decennia wordt dit verschijnsel onderkend als een van de belangrijkste negatieve aspecten van de verzorgingsstaat.

Jeugdbeleid van 1985 tot 2005

Na de oliecrises in de jaren zeventig (1973 en 1979) en de economische depressie begin jaren tachtig gaat het roer (weer) om. Pijnlijke,

maar noodzakelijke bezuinigingen waren nodig. Tegelijk zien we dat de overheid zich terugtrekt. De algemene opvatting luidt dat de verzorgingsstaat op haar grenzen is gestuit: de overheid kan niet alles regelen. In de plaats van de verzorgingsstaat komt het concept van de zorgzame samenleving. Daarin zorgt de overheid voor een goed draaiende economie en functionerende staatsinstellingen, terwijl de burgers gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het sociale en individuele welzijn van iedereen. "Zorg is ieders verantwoordelijkheid", zo luidt het motto.

Een belangrijke culturele tendens in de samenleving is de individualisering. Wanneer ieder goed voor zichzelf zorgt, kost dat de overheid minder geld. Want zij hoeft alleen nog aandacht te besteden aan de probleemgevallen en maatschappelijk achtergestelde groepen. We zien dat men terugkomt op het ruim en breed opgevatte algemeen jeugdbeleid uit de jaren zestig. Dat wordt eigenlijk helemaal afgeslankt en ingeperkt tot jeugdhulpverleningsbeleid.

Een specifiek jeugdbeleid wordt vanaf de jaren tachtig alleen gevoerd voor jongeren die te maken hebben met een opeenstapeling van problemen, zoals bijvoorbeeld: geen schoolopleiding, geen woonruimte, langdurig werkloos, behorend tot een etnische minderheid, gezondheidsproblemen, verslaving en/of jongeren die op het criminele pad zijn geraakt. In het begin van de jaren negentig wordt de decentralisatie van het jeugdbeleid naar de gemeenten doorgezet. Het nieuwe plaatselijke welzijnsbeleid wordt gelanceerd onder de benaming "sociale vernieuwing". Het achterliggende doel van deze operatie was het realiseren van een omvangrijke bezuiniging op de overheidsbegroting. Alle gemeenten kregen een budget voor welzijnswerk dat ze moesten aanwenden om sociale achterstanden weg te werken. Daarbij moet de gemeente haar aandacht verdelen over drie velden: a) scholing en werkgelegenheid; b) verbetering van de dagelijkse leefomgeving en c) voorzieningen, zoals consultatiebureau, hulpverlening, buurthuizen, kinderopvang, opvoedingsondersteuning, et cetera.

’Terwijl de verantwoordelijkheid voor het succes (of het falen) van dit beleid op het bordje van de gemeenten wordt geschoven, geeft de rijksoverheid tegelijkertijd de sturing niet (helemaal) uit handen.’

Terwijl de verantwoordelijkheid voor het succes (of het falen) van dit beleid op het bordje van de gemeenten wordt geschoven, geeft de rijksoverheid tegelijkertijd de sturing niet (helemaal) uit handen. Want gemeenten krijgen alleen budget voor sociale vernieuwing als zij een plan hebben opgesteld en passende overeenkomsten hebben gesloten met hulpverleners, onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en zorginstellingen. Van een algemeen jeugd­ beleid is geen sprake meer. De overheid richt zich op doelgroepen die te maken hebben met sociale en maatschappelijke achterstanden. Binnen het kader van de sociale vernieuwing blijft alleen nog jeugdhulpverlening over.

Conclusie

Wanneer we in dit themanummer van Zicht de blik vestigen op het actuele jeugdbeleid in Nederland, is het goed om de hiervoor weergegeven ontwikkeling in het achterhoofd te houden. Van belang is dat de Nederlandse overheid in de jaren zestig heeft geprobeerd een alomvattend en breed jeugdbeleid van de grond te krijgen. Die poging faalde. Uiteraard zijn er verschillen tussen het hedendaagse jeugdbeleid en dat van vier decennia terug. Maar niet ontkend kan worden dat het huidige overheidsbeleid ten aanzien van jeugdigen sterk interventionistische trekken gaat vertonen. Op dit punt moeten wij op onze hoede zijn en lering trekken uit het verleden, om niet in dezelfde valkuil te trappen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007

Zicht | 78 Pagina's

Nederlands jeugdbeleid door de jaren heen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 2007

Zicht | 78 Pagina's