Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Organisch kiezen in de praktijk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Organisch kiezen in de praktijk

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In artikel 8 van het Program van Beginselen van de SGP is de volgende bepaling opgenomen: 'De overheid behoort een organisch kiesrecht te bevorderen dat rekening houdt met het gezin als cel van de samenleving.' Wat is de levensvatbaarheid van dit idee in onze tijd? Volgens ir. A. van Maldegem is invoering van het organisch kiesrecht in de 21e eeuw niet meer zinvol.

Ir. A. van Maldegem RAADG1VFR/INGI: NIEUR

In het Program van Beginselen van de SGP wordt vanouds de voorkeur uitgesproken voor een politiek kiesstelsel met gezinshoofden (huismannen) als stemgerechtigden. Enige praktische uitwerking heeft dat standpunt nooit gehad, en ook theoretisch is er weinig te vinden aan nadere uitleg over inhoud en vorm van dit bijzondere verkiezingssysteem.

Het lijkt een vrome wens én een dode letter te zijn. Aangezien dat niet de bedoeling van beginselen is, wordt nu op hoofdpunten gekeken naar de levensvatbaarheid van dit idee in deze tijd.

Begripsverduidelijking

De term 'organisch kiesrecht' werd in de Nederlandse politiek geïntroduceerd tijdens de periode van omvorming van het kiesstelsel tussen 1848 en 1922. Het in eerste instantie slechts op basis van welstand aan zo'n circa 15 % van de mannen toegekende censuskiesrecht werd middels opeenvolgende wetswijzigingen steeds algemener van karakter. Vanuit christelijke, conservatieve, en liberale partijen werden toen als alternatieven voor het niet wenselijk geachte algemene kiesrecht diverse vormen van organisch kiesrecht ingebracht. In tegenstelling tot het individualistische of atomistische algemene kiesrecht waarbij iedere burger stemgerechtigd wordt, zou bij organisch kiesrecht uitgegaan moeten worden van samenlevingsverbanden zoals het gezin of maatschappelijke groeperingen.

In het eerste geval spreekt men dan van het huismans-of gezinshoofdenkiesrecht. Bij de tweede versie worden kiesgerechtigden vanuit bijvoorbeeld bedrijfsverenigingen, beroepsgroepen, nutsen zorginstellingen, culturele organisaties, of locale samenwerkingsverbanden van burgers geselecteerd. Strikt genomen zou bij de eerste variant, uitgaande van het gezin als cel in de samenleving, eerder van 'cellulair' kiesrecht moeten worden gesproken. Bij de tweede variant is wel duidelijk sprake van maatschappelijke organen, al is minder helder hoe deze precies gedefinieerd moeten worden. Tot een praktische uitwerking van het idee van organisch kiesrecht is het niet meer gekomen.

Na vele discussies werd uiteindelijk het kiesrecht in 1917 aan alle mannen en in 1922 ook aan alle vrouwen toegekend. Nadien is de samenstelling van het Nederlandse kiezerscorps alleen nog substantieel veranderd door verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van 21 tot 18 jaar.

’Het toekennen van politiek stemrecht aan burgers een bruikbaar middel kan zijn om een beter overheidsbestuur te verkrijgen.’

Effecten van het kiesrecht

Alvorens nu eventuele aanpassingen van het kiesstelsel in een organische lijn te onderzoeken is het nuttig eerst te kijken naar de maatschappelijke betekenis van het kiesrecht in het algemeen. Dan blijkt dat het toekennen van politiek stemrecht aan burgers een bruikbaar middel kan zijn om een beter overheidsbestuur te verkrijgen. Concreet werkt dat op een drietal punten:

- door bij politieke beslissingen meer mensen te betrekken wordt meer kennis en ervaring benut;

- er is meer aandacht voor het selecteren van politici en voor de controle op hun handelen;

- het draagvlak voor overheidsbesluiten en de medewerking aan beleidsuitvoering neemt toe.

Er is een verschil tussen het mogen stemmen inzake concrete besluiten en het kiezen van personen die het overheidsbeleid zullen gaan bepalen. Bij referenda bepaalt de meerderheid van de kiezers direct welk besluit genomen wordt, bij verkiezingen voor volksvertegenwoordigers worden personen gekozen die gedurende een bepaalde periode het overheidsbeleid gaan bepalen. Bij aanwezigheid van politieke partijen betreft de keuze een combinatie van een inhoudelijk program met kandidaat-verteeen woord ioers. Dit vraagt van kiezers meer onderscheidend vermogen. Evenwichtige keuzes kunnen alleen dan gemaakt worden als de stemgerechtigde voldoende inhoudelijke kennis van politieke vraagstukken en visies heeft, en als deze meer persoonlijke informatie heeft over de gekandideerden. Invloed wordt kwalitatief uitgeoefend door inbreng van principes en visies, maar uiteindelijk bepaalt het aantal uitgebrachte stemmen kwantitatief welke besluiten genomen worden of welke kandidaten gekozen zijn. Van de kiesgerechtigden kunnen alleen groepen die de kiesdeler overstijgen het overheidsbeleid beïnvloeden, en zo hun belangen vertegenwoordigd laten zijn. Burgers zonder stemrecht vallen daar per definitie buiten, zodat beperkingen in het toekennen van kiesrecht direct van invloed zijn op de machtsverhoudingen in de samenleving. Alleen bij het algemene kiesrecht heeft iedere volwassene in principe een gelijke stemwaarde.

Specifieke punten bij organisch kiesrecht

Kenmerkend voor het organische kiesrecht is dat er geen individualistische maar een meer collectief representatieve stemgerechtigheid beoogd wordt. In de op het gezin gerichte variant hebben dan alleen de gezinshoofden kiesrecht, bij de andere variant wordt dat toebedeeld aan representanten van maatschappelijke groeperingen. In beide gevallen wordt het aantal kiezers sterk gereduceerd. De vraag is of dit tot een beter overheidsbestuur leidt, en dus ook beter is voor alle burgers.

Bij de gezinsvariant zal, ook als de huishouding meerdere volwassen kinderen omvat, slechts één van de ouders stemrecht toebedeeld krijgen. De invloed van kleine huishoudens wordt dan relatief groter. Daardoor neemt de politieke macht toe van burgers met weinig kinderen, van mensen zonder (of met een verbroken) huwelijksrelatie, van studerende jongvolwassenen en van ouderen. Zo leidt nota bene de invoering van het gezinshoofdenkiesrecht tot een verminderde staatkundige vertegenwoordiging van het klassieke gezin bestaande uit twee gehuwde ouders met meerdere kinderen. Voor wat betreft de kwalitatieve invloed op de kiezerssamenstelling zal weinig effect merkbaar zijn: de groep van gezinshoofden omvat enerzijds veel burgers met een verantwoordelijke positie, maar anderzijds ook velen die maatschappelijk slechts marginaal meedoen. Bij deze uitvoeringsvariant is er dus per saldo niet echt een betere politieke representatie noch een meer adequate besluitvorming te verwachten.

Bij de variant waarbij kiesrecht wordt toebedeeld aan representanten uit diverse maatschappelijke groeperingen zal de gemiddel-

de kwaliteit van de Iciesgerechtigden toenemen. Vertegenwoordigers van organisaties zijn doorgaans beter opgeleid en meer betrokken bij politieke zaken dan de doorsnee burger. Het wordt echter kwantitatief een lastige kwestie om te bepalen welke burgerclusters een kiesrecht krijgen toebedeeld, en hoeveel stemgerechtigden ze mogen leveren. Omdat de neiging zal bestaan tot bevordering van de eigen deelbelangen worden met het toekennen van stemverhoudingen meteen ook de politieke krachtsverhoudingen in de samenleving vastgelegd. Er bestaan echter geen objectieve criteria om de stemwaarde van ongelijksoortige maatschappelijke organisaties te bepalen, zodat deze variant een meer willekeurige dan een wezenlijk betere vorm van kiesstelsel oplevert.

Principiële bijbelse en kerkhistorische aspecten

Naast praktische punten zijn bij de beoordeling van een kiesstelsel ook principiële overwegingen van belang. Zoals het de SGP betaamd wordt daartoe teruggegrepen op bijbelse en kerkhistorische gegevens, zij het vanwege beperkte ruimte hier in zeer beknopte vorm.

Zonder een specifieke regeervorm voor te schrijven maakt de Bijbel wel duidelijk dat in deze door zonde geteisterde wereld elk volk door een overheid geregeerd moet worden. De burgers zijn de regerende macht gehoorzaamheid verschuldigd, maar de overheid is er ten dienste van de burger en niet andersom. Er dient een rechtsorde nagestreefd te worden waarin ieders belangen op een evenwichtige wijze worden gerespecteerd en waarin zowel overheidsfunctionarissen als burgers zich aan Gods wetten moeten houden en verantwoording schuldig zijn voor hun daden. Hoewel het volk niet zelf soeverein is, dient de overheid wel degelijk in het praktische beleid rekening te houden met de inbreng van burgers. Ook moeten de private vrijheden en verantwoordelijkheden worden geëerbiedigd: er zijn grenzen tussen de publieke en de persoonlijke levenssfeer.

’Bij de gezinsvariant zal, ook als de huishouding meerdere volwassen kinderen omvat, slechts één van de ouders stemrecht toebedeeld krijgen. De invloed van kleine huishoudens wordt dan relatief groter.’

In de oudtestamentische theocratie was er sprake van een vrij statische agrarische en ambachtelijke samenleving, met relatief kleinschalige en autarkische woon-en werkgemeenschappen. Het locale overheidsbeleid kwam tot stand door in het openbaar overleggende leidinggevende mannen en had vooral betrekking op strafrecht en zaken tussen burgers en op de publieke voorzieningen. Op stads-en staatsniveau waren ook defensie en externe handelsbe­ trekkingen belangrijk, maar daarover beslisten een raad van oudsten of de monarch. Burgers, zowel mannen als vrouwen, hadden het recht om in hen betreffende zaken hun standpunt naar voren te brengen, maar formele individuele invloed op het overheidsbeleid hadden ze niet. De oudtesta­ mentische wetgeving werd na de ondergang van het oude Israël niet meer gepraktiseerd, en de nieuwtestamentische geschriften bevatten geen alternatieve of aanvullende wetsregels voor de verhouding tussen overheid en burger.

Bijbelse voorbeelden van overheidskiesstelsels zijn er dus niet, maar wel van de verkiezing van ambtsdragers in de kerkelijke gemeente. Via de protestantse traditie heeft het antitirannieke stemrecht van alle individuele mannelijke lidmaten (ook de nietgezinshoofden) invloed gehad op de politieke emancipatie van burgers. De door die democratische gezindheid betere overheidscontrole heeft, samen met de in de scheppingsorde en in het vijfde gebod en in de apostolische brieven bevolen gelijkwaardige en

harmonieuze man-vrouw-verhoudingen in gezin en arbeid, bijgedragen aan het typerende hoge welzijns-en welvaartsniveau in landen met een protestants-christelijke cultuurbasis.

Hedendaagse situatie

Door verdergaande secularisatie, een hogere bevolkingsdichtheid en een groeiende complexiteit aan dwarsverbanden staat de maatschappelijke stabiliteit in Nederland onder druk. Het gebrek aan levensbeschouwelijke oriëntatie, de grootschalige en onpersoonlijke verhoudingen, en de overstelpende hoeveelheid informatie maken veel kiezers onzeker en inconsistent. De huidige wijze van democratische besluitvorming leidt steeds minder tot een adequaat functionerende overheid, terwijl de kosten van verkiezingen steeds verder oplopen. Net als honderd jaar geleden is er weer behoefte aan een reformatie van het kiesstelsel.

Ongeacht de stemrechttoekenningswijze zijn drie veranderingen sowieso noodzakelijk: minder nadruk op personen en meer op principes bij politieke partijen, meer belang van kennis en minder van gevoel bij kiezers, en meer samenhang in plaats van meer samenraapsel bij voorgestelde beleidskeuzes. Dit pleit voor het stellen van inhoudelijke kwaliteitseisen aan kandidaten en kiezers.

Daarnaast dienen maatschappelijke vraagstukken zoveel mogelijk met alleen de direct privaat en publiek betrokkenen op een zo laag mogelijk organisatorisch niveau behandeld te worden. Dit past bij de ook uil christelijke kring afkomstige principes van 'soevereiniteit in eigen kring' en 'subsidiariteit', die de particuliere verantwoordelijkheden en de menselijke beperkingen beide serieus nemen.

In de praktijk van de huidige netwerksamenleving worden veel beleidsbeslissingen al via publiekprivate-samenwerking en inspraakprocedures voorbereid en vastgesteld, waarna ze indien nodig nog pro forma in de politieke organen bekrachtigd worden. Omdat vaak specifieke kennis nodig is die slechts een deel van de burgers en een deel van de politici bezit, is het ook efficiënt dat alleen direct betrokkenen en ter zake deskundigen dergelijke beleidspunten afhandelen. Zo wordt via participatie en lobbywerk op effectieve wijze politieke invloed uitgeoefend door allerlei maatschappelijke groeperingen: die hebben daarvoor geen organisch kiesrecht meer nodig.

Mogelijkheden voor organische politieke inbreng

Omdat veel van het lobbywerk op een niet-transparante wijze plaatsvindt en niet alle maatschappelijke belangen voldoende inspraak kunnen verwezenlijken kan dat leiden tot onwenselijke resultaten. In principe behoort overheidsbeleid in openbaarheid via politieke organen te worden bepaald, zodat er gecontroleerd kan worden of er sprake is van evenwichtige besluitvorming en of de rechtsordelijke procedures gevolgd worden. Dat pleit voor een systematische en structurele vertegenwoordiging van de voornaamste maatschappelijke sectoren in politieke gremia, maar het is zeer lastig om tot een goede stemmenverhouding te komen voor de zeer uiteenlopende belangengroeperingen. Vandaar dat hun inbreng meestal alleen middels kwaliteitszetels in voor hen relevante adviesraden realiseerbaar blijkt. Er is voorgesteld om bijvoorbeeld de Eerste Kamer te laten kiezen vanuit representatieve maatschappelijke organen, maar ook dan is het probleem dat van afgevaardigden voor specifieke deelbelangen geen oordeel over buiten hun sector reikende onderwerpen verwacht kan worden. Politieke vertegenwoordigers zullen alleen op grond van een levensovertuiging over alle soorten staatkundige vraagstukken een oordeel kunnen geven. De organisch-kiesrecht-variant op basis van maatschappelijke sectoren of groeperingen is dus fundamenteel onwerkbaar.

Gelukkig geldt dat niet voor de door de SGP geprefereerde variant: die reduceert niet de inbreng van de gekozenen maar alleen de omvang van het kiezerscorps. In oorsprong gold dit slechts een select deel der mannen, want toen was er nog geen vrouwenkiesrecht. Inmiddels wel, en gelet op de huidige samenleving met vergaande overheidsinvloed op gezin en arbeid is de inbreng van vrouwen nu op grond van eerder genoemde bij-

belse gegevens minstens verdedigbaar. Praktisch punt inzake kiezerskwaliteit is dat, hoewel mannen nog steeds dominant zijn in de politiek, vrouwen inmiddels qua opleiding en kennis minstens op gelijk niveau komen. Met alleen mannenkiesrecht gaat een vorm van correctie verloren, en verliezen ook alleenstaande vrouwen hun politieke vertegenwoordiging. Dat staat op gespannen voet met de bijbelse rechtentoekenning aan bijvoorbeeld weduwen, en maakt een gezinshoofdenkiesrecht aantrekkelijker. De eerdere constatering dat toekenning van kiesrecht aan alleen gezinshoofden de politieke vertegenwoordiging van het klassieke gezin verzwakt geldt niet als de weging van stemmen gekoppeld wordt aan de gezinsgrootte. De gezinsdefiniëring en de toewijzing van het kiesrecht blijven dan nog steeds ingewikkeld, en er zullen door de wisselende samenstelling van huishoudingen zeer veel mutaties optreden, maar de totale stemwaarde (en dus het vertegenwoordigd zijn van iedereen) blijft gelijk. Als ook minderjarige kinderen meetellen zullen de gemiddeld grotere gezinnen van allochtone afkomst meer invloed verkrijgen; daarover zullen niet alle autochtone burgers enthousiast zijn. Om de stemweging praktisch te kunnen realiseren zou gebruik gemaakt kunnen worden van dezelfde systematiek als waarmee per gezamenlijk gevoerde huishouding een gecombineerde fiscale aangifte gedaan kan worden. Zo zou een nieuwe vorm van censuskiesrecht kunnen ontstaan. Overigens kan ook op vrijwillige basis met het stemmen-bijvolmacht-systeem bij elk gezin een qua resultaat gelijk gezinshoofdkieseffect worden bereikt. De vraag blijft echter wat deze vorm van getrapt kiesrecht wezenlijk bijdraagt aan een beter overheidsbeleid. Het gezin is nog steeds de belangrijkste maar beslist niet meer - zoals in de vroe­ gere meer autarkische vorm - de alles bepalende maatschappelijke entiteit waarvan een individu deel uitmaakt. Gezinsleden zijn al naar gelang leeftijd vaker elders actief, in kerk, werk, woonbuurt, en organisaties. Er kan zelfs geconstateerd worden dat het overgrote deel van de gezamenlijk doorgebrachte tijd in het gezin niets anders wordt gedaan dan geslapen. Als het gaat om de politieke inbreng vanuit de gezinssituatie zou op basis van de daarin doorgebrachte tijd niet de voorkeur uitgaan naar het huismanskiesrecht maar naar het huisvrouwskiesrecht.

’De eerdere constatering dat toekenning van kiesrecht aan alleen gezinshoofden de politieke vertegenwoordiging van het klassieke gezin verzwakt geldt niet als de weging van stemmen gekoppeld wordt aan de gezinsgrootte.’

Verandering van het kiesstelsel is in de huidige netwerkmaatschappij echter niet meer de meest effectieve manier om politieke invloed te verwerven. De belangen van het gezin als samenlevingsvorm kunnen meer effectief worden vertegenwoordigd via specifieke belangenorganisaties, die naast lobbywerk ook een vaste plaats in politieke adviesraden zouden moeten verkrijgen. In het buitenland zijn daarmee goede er­ varingen opgedaan, al moet worden opgemerkt dat in veel samenlevingen het ruimere begrip 'familie' wordt gehanteerd ('gezin' is een typisch Nederlands begrip).

Conclusies

Invoering van 'organisch kiesrecht' zoals rond 1880 bedacht blijkt nu, in de inmiddels drastisch gewijzigde samenleving, niet zinvol meer. Het democratisch besluitvormingsproces op basis van het algemene individuele kiesrecht functioneert echter in de huidige vorm ook niet naar behoren. Aanpassing van het kiesrecht door aanvullende inhoudelijke kwaliteitscriteria te

stellen aan kiezers en kandidaten lijkt het meest relevant ter verbetering van het overheidsbestuur. Politieke vertegenwoordigers dienen op basis van levensovertuiging te kunnen worden gekozen, en beleidsprocedures moeten transparant en controleerbaar worden uitgevoerd, juist ook bij betrokkenheid van maatschappelijke organisaties.

’Invoering van 'organisch Iciesrecht' zoals rond 1880 bedacht blijkt nu, in de inmiddels drastisch gewijzigde samenleving, niet zinvol meer.’

Vanuit bijbels oogpunt blijft het belangrijk dat de overheid rekening houdt met het familieleven in gezinsverband, zowel door het bescherming te bieden als ook door het een eigen zelfstandigheid te laten.

Dat kan bijvoorbeeld door gezinsbelangenorganisaties te betrekken bij de beleidsvorming, en door man en vrouw in het gezin keuzevrijheid te laten bij de taakverdeling en bij besteding van over­ heidsbijdragen. Het gezin is echter niet het enige organische verband waarbinnen een persoon leeft, zodat kiesrechtkoppeling alleen aan het gezin in verhouding tot de bijkomende praktische uitvoeringsproblemen weinig meer toevoegt ten opzichte van het strikt individualistisch stemrecht. De SGP zou er goed aan doen om in de beginselprogramtekst een duidelijker verwoording van de principiële opvattingen over democratische besluitvorming en over het belang van het gezin op te nemen zonder daarbij de term 'organisch kiesrecht' nog langer te gebruiken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Zicht | 60 Pagina's

Organisch kiezen in de praktijk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2007

Zicht | 60 Pagina's