Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Blijvend thuis op aarde?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Blijvend thuis op aarde?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 2013 promoveerde Henk Massink, jarenlang werkzaam geweest bij het Wetenschappelijk Instituut voor de SGP, op een lijvige studie: Blijvend thuis op aarde? In dit boek analyseert hij heel uitvoerig het begrip duurzaamheid. In dit artikel stellen wij de vraag wat de SGP van dit proefschrift kan leren.

Bovenstaande titel gaf Henk Massink mee aan zijn proefschrift, dat hij vorig jaar met succes verdedigde aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en waarmee hij zeer terecht de graad van ‘dr.’ verdiende. Inmiddels is het ook als boek op de markt gebracht door uitgeverij Eburon in Delft. De ondertitel geeft een korte samenvatting van het boek: ‘Een historisch, systematisch en praktisch onderzoek naar de mogelijkheid van de operationalisering van het concept duurzaamheid, in het bijzonder voor de landbouw’.

Duurzaamheidsgeschiedenis
Het eerste deel bespreekt de geschiedenis van het begrip duurzaamheid in de afgelopen vijftig jaar. Daarbij wordt een groot aantal publicaties op mondiale, Europese en Nederlandse schaal besproken, die invulling geven aan dit begrip. Ik noem er vier die een grote rol hebben gespeeld. Dat is allereerst het boek Silent spring uit 1962, dat ingaat op de gevolgen van pesticidengebruik voor het milieu. Dit boek leidde tot een verbod op DDT en wordt gezien als het begin van het huidige duurzaamheidsbesef. Daarop volgt het nog altijd actuele Grenzen aan de groei, het rapport van de Club van Rome uit 1972. In dit rapport, waarin de uitputting van de voorraad aan grondstoffen centraal staat, wordt voorspeld dat bij gelijkblijvende groei binnen honderd jaar de grenzen zijn bereikt en er een catastrofale reductie van de wereldbevolking zal optreden. Van grote invloed is verder het zogenaamde Brundtland-rapport Our common future uit 1987. In dat rapport staat de nog altijd meest gebruikte definitie van duurzame ontwikkeling, te weten ‘een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarbij de behoeften van de toekomstige generaties in gevaar te brengen’. Bij die behoeften wordt dan onderscheid gemaakt in sociale (people), economische (profit) en ecologische (planet) aspecten. Dit vertoont overigens overeenkomsten met het rapport van de Club van Rome waarin ook gewezen wordt op de noodzaak van een mondiaal economisch (inkomsten), ecologisch (draagkracht van de planeet) en sociaal (vrede, veiligheid, eerlijke verdeling) evenwicht. Overeenkomstig die mondiale bezinning komt in Nederland in 1988 het rapport Zorgen voor Morgen uit. Daarin komen de sociale en economische aspecten overigens niet aan de orde, maar ligt de nadruk op de noodzaak van duurzame ontwikkeling in verband met de gevolgen voor het milieu (de planet). Het rapport vormde dan ook de aanzet tot het eerste ‘Nationale Milieubeleidsplan’ (1989).

Zoals Massink aangeeft, is één van de vragen rond duurzaamheid of de drie aspecten van duurzaamheid (sociaal, economisch en ecologisch) onderling uitwisselbaar zijn. Mag je bijvoorbeeld ten behoeve van het opheffen van sociale ongelijkheid een ecologisch offer brengen? Voorstanders van een brede opvatting van duurzaamheid zeggen ‘ja’, maar voorstanders van een smalle opvatting zeggen ‘nee’. Bij de laatsten ligt de nadruk op het ecologische aspect: de draagkracht van de planeet en het zogenaamd natuurlijk kapitaal mogen niet worden aangetast. Dat geeft volgens hen ook een heldere definitie van duurzaamheid.

Dooyeweerd
In het tweede, voor niet-filosofen wat minder toegankelijke deel gaat Massink diep in op de filosofie van de bekende gereformeerde hoogleraar Herman Dooyeweerd (1894-1977) en op de tegenoverliggende filosofie van het pragmatisme. Hij doet dit om na te gaan of die filosofie helpt bij het beantwoorden van vragen rond het definiëren van duurzaamheid. Het gaat dan vooral om Dooyeweerds filosofische beschouwingen over de verschillende aspecten van de werkelijkheid (zijn structuurleer). Daarbij onderscheidt hij niet-normatieve aspecten, waaronder fysische (materie), biotische (planten) en sensitieve (dieren) aspecten, en normatieve aspecten (mens), zoals economische, esthetische, ethische, juridische en sociale aspecten.
Massink laat onder andere zien dat de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek (NLRO) waardegebieden onderscheidt die hier nauw op aansluiten. Zo komt hij dan ook tot de conclusie dat Dooyeweerds filosofie een mogelijkheid biedt om de verschillende aspecten van het begrip duurzaamheid helder te onderscheiden. Daarnaast behandelt hij het pragmatisme en dan in het bijzonder de visie van de filosofen Bryan Norton en Paul Thompson op duurzaamheid. Beiden verzetten zich tegen een eenzijdige nadruk op het economische aspect, met verwaarlozing van de sociale en ecologische gevolgen. In die zin zitten zij dicht bij een smalle opvatting van duurzaamheid.

In het derde deel van het boek geeft Massink richtlijnen voor het operationaliseren van duurzaamheid in meetbare indicatoren en geeft hij onder andere een vergelijking van indicatorensets voor duurzame landbouw, zoals die door FAO, OESO, EU en WUR-LEI worden gehanteerd. Hij concludeert hierbij dat met dergelijke sets duurzaamheid goed is te meten.

Wat kan de SGP leren?
Dit proefschrift is een must voor iedereen die zich wil verdiepen in het begrip duurzaamheid en de vele kanten die er aan zitten. Met name het eerste hoofdstuk over de probleemstelling en aanpak is daarbij zeer verhelderend. De veelzijdigheid van het proefschrift en de belezenheid van de auteur zijn indrukwekkend. Het belang van de filosofische benadering van Dooyeweerd vind ik, ondanks de diepgaande bespreking ervan, echter minder bevredigend. Volgens de achterflap van het boek blijkt dat filosofische analyse helpt bij het inrichten van indicatorensets, maar het proefschrift zelf laat dit minder overtuigend zien en is er overigens ook genuanceerder in. Die sets zijn waarschijnlijk tot stand gekomen zonder dat iemand bij de FAO, OESO, EU of WUR van Dooyeweerd afwist, en veel van zijn aspecten komen er ook geheel niet in terug. Dat klemt des te meer als de auteur, in navolging van Thompson, samenvattend (zie p. 365) stelt dat een duurzaamheidsthema in twee gevallen met de nodige argwaan moet worden bekeken. Ten eerste als er geen duidelijke relatie is met de (toekomstige) draagkracht van de aarde en daarnaast als het thema aandacht behoeft, los van die relatie. Dat lijkt mij toch weer een keuze voor een vrij smalle definitie van duurzaamheid en daarmee een nog grotere relativering van de relevantie van de filosofie van Dooyeweerd voor dit onderwerp.

Blijft de vraag wat we (als SGP) van dit proefschrift kunnen leren? In elk geval dat het van wezenlijk belang is dat economische, ecologische en sociale waarden elk een gelijkwaardige plaats krijgen ten opzichte van elkaar.
Dat betekent een sterke relativering van de meest bekende indicator, het Bruto Nationaal Product, waarin alleen economie de klok slaat. Christelijke denkers als Dooyeweerd hadden oog voor de eenzijdigheid hiervan. Zo werd prof. Bob Goudzwaard, de architect van de ‘economie van het genoeg’, door hem beïnvloed. Terecht waarschuwde Goudzwaard ervoor dat de huidige economie in ecologisch en sociaal opzicht niet duurzaam is door de enorme consumptie aan grondstoffen en energie. Het gevaar van ongebreideld consumptisme is in de achterban van de SGP in het verleden (en nu nog wel) maar beperkt onderkend. Het verwijt wat Amerikaanse ‘born again christians’ is gemaakt, namelijk ontkenning van klimaatproblemen en verwaarlozing van milieu door een mateloos materialisme, is niet geheel onterecht en geldt deels ook in SGP-kring. Het laatste heeft alles te maken met de niet door Massink verklaarde titel van zijn proefschrift: voelen wij ons ‘Blijvend thuis op aarde?’ De ware christen niet. Die weet: ‘Wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.’
Omdat zijn schat boven is, zoekt hij die niet hier beneden en dat bepaalt mede zijn omgang met deze aarde, waarvan hij belijdt: ‘De aarde is des Heeren en haar volheid.’ En daarom beseft hij rentmeester te zijn, waarvan eens rekenschap gevraagd wordt.

Naar aanleiding van:
Henk Massink, Blijvend thuis op aarde? Een historisch, systematisch en praktisch onderzoek naar de mogelijkheid van de operationalisering van het concept duurzaamheid, in het bijzonder voor de landbouw (Uitgeverij Eburon: Delft 2013), 404 blz., € 34,50.

Prof. dr. ir. W. de Vries, hoogleraar stikstof effectmodellering en bestuurslid WI-SGP

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Zicht | 100 Pagina's

Blijvend thuis op aarde?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Zicht | 100 Pagina's