Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verdonkerd goud: onderwaardering van dieren en natuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verdonkerd goud: onderwaardering van dieren en natuur

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De intrinsieke waarde van natuur en dieren blijft hot. In zowel de nieuwe Wet dieren (2011)1 als het voorstel voor de nieuwe natuurwet 2 wordt de intrinsieke waarde van dieren respectievelijk natuur expliciet beleden. Het zijn juist seculiere partijen die hierbij het voortouw nemen. Vanwaar deze drive? Het doet vreemd aan.

Je zou zeggen dat seculiere partijen de neus ophalen voor het ophemelen van dieren en natuur. Immers, ‘survival of the fittest’? Niets is minder waar. En, waar blijven christenen en hun theologen, filosofen en politieke partijen? Ze hebben goud in handen, maar laten het verdonkeren.

Huidige praktijk
De juridische erkenning van de intrinsieke waarde van dieren en natuur heeft oude papieren. Al in de voormalige Vogelwet (1912) werd erkend dat het voortbestaan van vogelsoorten een zelfstandige waarde heeft. Met het internationale verdrag van Bern (1979) werd dit breder getrokken: ‘in het wild voorkomende dier- en plantensoorten vormen een natuurlijk erfgoed van (…) intrinsieke waarde’. Die lijn wordt doorgetrokken in het huidige Biodiversiteitsverdrag (1992). Verdragspartners spreken uit dat zij zich bewust zijn van de intrinsieke waarde van de biologische diversiteit. Onze eigen Flora- en faunawet 3 borduurt hierop voort. In de considerans wordt de intrinsieke waarde van in het wild levende dieren erkend. De toelichting spreekt over een ethische erkenning van het autonome bestaansrecht van in het wild levende dier- en plantensoorten. De nieuwe natuurwet (voorstel) gaat nog een stap verder.
De intrinsieke waarde van de natuur wordt in de wettekst zelf genoemd en strekt zich blijkens de toelichting uit tot natuur in al haar verschijningsvormen.
Ook dieren hebben via het recht een intrinsieke waarde ‘gekregen’. De Wet op de dierproeven nam het voortouw. Al bij de invoering (1970) stond het belang van het dier centraal en in 1997 werd expliciet opgenomen dat de erkenning van de intrinsieke waarde het algemeen uitgangspunt bij uitvoering van de wet moet zijn. Ook de Nota Rijksoverheid en Dierenbescherming (1981), die zich richt op alle gehouden dieren, spreekt hier al over. In de voormalige Gezondheids- en welzijnswet voor dieren werd de erkenning van de intrinsieke waarde in de toelichting opgenomen. Inmiddels is in de nieuwe Wet dieren (2009) deze erkenning in de wettekst zelf opgenomen. Enkele politieke partijen, als Partij voor de Dieren, PVV en GroenLinks, willen nog een stap verder en pleiten voor het opnemen van dierenrechten in de grondwet…
Al met al is sprake van een steeds stevigere juridische verankering van de intrinsieke waarde van dieren en natuur.

Wat wordt bedoeld?
Maar, wat wordt precies bedoeld met de intrinsieke waarde van dieren en natuur? Als je alleen al kijkt naar de duiding in de beleidsstukken, zie je dat het behoorlijk uiteen waaiert. Wat betreft natuur vind je de volgende formuleringen: autonoom bestaansrecht voor dier- en plantensoorten ‘uit het besef dat zij een onvervangbaar onderdeel zijn van het ecosysteem’ (Flora- en faunawet); ‘in zichzelf waardevol, los van de gebruikswaarde ervan voor de mens’ (nieuwe natuurwet); ‘waarde los van het belang voor mens of economie’ (initiatiefnota Mooi Nederland4). Wat betreft de intrinsieke waarde van dieren wordt in de Wet dieren aangegeven dat het gaat om ‘de erkenning van de eigenwaarde van dieren, zijnde wezens met gevoel’. In de toelichting wordt daaraan toegevoegd: ‘los van de gebruikswaarde die de mens eraan toekent’ en ‘het staat voor de eigenheid van het dier als levend wezen’. Door de oogharen bekeken is er sprake van intrinsieke waarde als iets waardevol in zichzelf is of wordt geacht, los van de (gebruiks)waarde ervan voor de mens.
Anders aangevlogen: als iets een waarde in zichzelf heeft, die niet afgeleid is van een andere waarde.

Wat betreft dieren wordt wel de volgende typering gebruikt: 5 1) instrumentele waarde: de gebruikswaarde van dieren voor de mens; uitgangspunt daarbij is het nut voor de mens, 2) intrinsieke waarde: de waardering van dieren als denkend en voelend wezen, al dan niet met inbegrip van integriteit (heelheid en compleetheid van een wezen, soortspecificiteit), en 3) inherente waarde: dieren zijn subject van hun eigen leven en verdienen respect als individueel bestaand wezen.
Wat betreft natuur wordt in het kader van Maatschappelijke Kosten- en Batenanalyses gewerkt met een andere verdeling: 6 1) gebruikswaarde: direct nut van de natuur voor de mens, 2) niet-gebruikswaarde: waarde die gehecht wordt aan het bestaan van bijvoorbeeld een ecosysteem zonder daadwerkelijk gebruik ervan, al dan niet met het oog op gebruik door toekomstige generaties, en 3) intrinsieke waarde: waarde die de natuur (planten en dieren) zelf aan haar eigen bestaan ontleent.
In de filosofie is ook discussie gevoerd over de vraag welke wezens intrinsieke waarde hebben. In vogelvlucht:7 rationele wezens (mens; Kant, 1724), wezens met gevoel (mens en dier; Bentham, 1748) of entiteiten die een ‘goed van zichzelf’ hebben, dat tot bloei of tot recht zou moeten komen (mens, dier en natuur; Taylor, 19868).

Een belangrijke constatering is dat je met het begrip intrinsieke waarde veel kanten op kunt. Dat geldt voor de wetgeving, maar nog meer voor de toepassing daarvan. Of je integriteit van het dier wel of niet meeneemt, is bepalend voor het oordeel over het pijnloos castreren van biggetjes. Of je de intrinsieke waarde van biodiversiteit of van individuele plantensoorten neemt, maakt veel uit voor de vormgeving van natuurbescherming. Daarbij komt dat deze intrinsieke waarde afgewogen moet worden tegen andere belangen en waarden. Hoe zwaar weegt dan de intrinsieke waarde? Is het ‘ja, mits’ of ‘nee, tenzij’ (nietgebruikswaarde)? Of wegen andere belangen nooit op tegen iets wat intrinsieke waarde (inherente waarde) heeft? Als vastgesteld is dat natuur of dieren intrinsieke waarde hebben, begint de discussie pas…

Waar op gebaseerd?
We proberen wat dieper te graven. Om erachter te komen waar de idee van intrinsieke waarde in seculier perspectief op is gebaseerd, moeten we luisteren naar de (milieu)filosofie. In wetsvoorstellen en verdragen wordt hier helaas weinig over gezegd.
In de eerste plaats valt het op dat de seculiere redenering vaak begint met het verguizen van het (vermeende) joods-christelijk antropocentrisme en de immorele barbarij die dit op zou leveren. Paul Cliteur schreef bijvoorbeeld: ‘Het antropocentrisme wordt over het algemeen als de wortel van het probleem [de milieucrisis, HM] aangeduid. Het ligt echter meer voor de hand te wijzen op het idee van een transcendente god. In het dominante christendom geldt: God is niet van deze wereld. Dat betekent dan ook: de wereld is niet goddelijk. (…) Het is het idee van de transcendente schepper-god die de steen des aanstoots vormt. Alleen immanentie-filosofieën bieden een uitweg.’9 En essayist Rudy Kousbroek: ‘Behalve dat het verbod om te werken op de Sabbat ook voor de os en de ezel geldt, bevat onze Judeo-christelijke cultuur geen richtlijnen over de behandeling van dieren. Er is alleen de beschavende ‘license to kill’ van Genesis 9 vers 2 (…). Hoe zouden opvattingen van een herderscultuur uit de bronstijd de morele criteria kunnen leveren voor kwesties als de noodzaak van het vaccineren of de ontoelaatbaarheid van de bio-industrie?’10
In de tweede plaats de vraag: hoe wordt vervolgens geredeneerd? Ten aanzien van de verhouding mens-dier wordt vooral geredeneerd vanuit de overeenkomst tussen mens en dier.
Daarbij speelt het darwinisme een belangrijke rol. De mens wordt dan gezien als niet meer dan een veredeld dier. Van daaruit kun je verschillende kanten op. De filosofische hoofdstroom trekt parallellen tussen mens en dier en pleit van daaruit voor opwaardering van de status van dieren. Net als mensen zijn dieren wezens met gevoel. Hebben mensen een eigen waarde en een beschermwaardige status, dan dieren ook. Zie Paul Cliteurs boek Darwin, dier en recht (2001) voor een duidelijke historische lijn van Darwin naar Regan/ heden.7 Regan stelt bijvoorbeeld dat ieder wezen dat in staat is om betere of slechtere kwaliteit van zijn of haar leven lichamelijk en psychisch te beleven in ruimte en tijd, op zichzelf waardevol is. Mens en dier hebben daarom volgens hem dezelfde inherente waarde, waarbij de mogelijkheid voor een individu om aangename of goede ervaringen mee te maken nooit mag worden ontnomen met een beroep op het algemeen belang.
Hoe wordt geredeneerd ten aanzien van de verhouding mens-natuur? Hier is minder goed grip op te krijgen. In de milieufilosofie wordt gezocht naar een alternatief voor de antropocentrische invalshoek. Een relevante stroming is het ecocentrisme. Daarin wordt gesteld dat er geen fundamenteel verschil is tussen de mens en zijn omgeving (darwinisme). Het ecosysteem is het centrum van alle dingen en de belangen van de mens zijn daaraan ondergeschikt. De natuur zou daarom intrinsieke waarde hebben, los van wat de mens daar als waarde-toekennend subject van vindt. Alleen de mens is in staat om deze intrinsieke waarde vervolgens te erkennen en daar consequenties aan te verbinden. Je kunt nog verder doorredeneren.
Cliteur citeert de filosoof Fechner, die aangeeft dat planten evenals mensen en dieren een psychisch leven hebben.9 De plant is even goed georganiseerd als het dier. Het bloeien en groeien naar het licht toe kun je vergelijken met het lachen en eten van mensen.
Planten zijn zelfs beter dan mensen en dieren in staat om hun eigen leven vorm te geven. Hij durft nog geen conclusie te trekken...

Inconsistenties
Hoe moeten we hier nu vanuit christelijk perspectief tegenaan kijken? Als ik een en ander op me in laat werken, loop ik tegen enkele inconsistenties aan.
1. Seculiere filosofen c.s. zetten zich af tegen het vermeende joods-christelijke antropocentrisme. Maar, waarom geen kritische reflectie op het darwinisme? Met een godloze redenering kun je evengoed, of zelfs eerder, bij hard core antropocentrisme uitkomen. Immers, ‘survival of the fittest’?
2. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat in de seculiere zoektocht de onderbouwing het gevoel volgt. Het gewenste morele kader is meer bedoeld om al gevoelsmatig vastgestelde morele problemen een plek te geven en op te lossen dan om morele problemen op te sporen. Cliteur schrijft bijvoorbeeld dat we te maken hebben met een ecologische crisis, dat het christendom niet helpt om deze crisis te lijf te gaan en dat ander water onder de boot nodig is: ‘Wat zou een levensvatbaar wereldbeschouwelijk perspectief zijn dat een basis kan vormen voor onze visie op de natuur?’9 Op een discussiebijeenkomst over biotechnologie bij dieren werd aangegeven dat ‘het begrip dierlijke integriteit intuïtieve bezwaren verwoordt’.11 Het begrip dierlijke integriteit zou nodig zijn om intuïtief ervaren morele problemen een naam te geven.
3. Vanuit seculier en darwinistisch perspectief zou je kunnen zeggen dat voor bijvoorbeeld het houden van dieren alle invalshoeken die dienen om het houden van dieren op een bepaalde manier te rechtvaardigen legitiem zijn.5 Toch zie je een duidelijke behoefte om meer houvast te krijgen voor natuur- en dierenbescherming, en anderen daarop aan te spreken. Sterker nog: verschillende seculiere filosofen en partijen schamen zich er niet voor om niet gelijkgestemden te beschuldigen van immoreel en ethisch onacceptabel gedrag. De verwachte morele tolerantie is ver te zoeken.
4. Een cruciale vraag is of bij het gebruiken van de term ‘intrinsieke waarde’ gedoeld wordt op een ‘niet-gebruikswaarde’ (waarde die wel door de mens bepaald wordt, maar losstaat van de directe gebruikswaarde) of op een ‘inherente waarde’ (meer objectieve waarde die iets sowieso heeft, ook al zou de mens vinden van niet). Veel duidelijkheid wordt hier vaak niet over verschaft. In mijn waarneming doelt men steeds vaker op de ‘inherente waarde’. a) Als je let op de formulering van de intrinsieke waarde in het recht valt iets op. Er staat ‘ wordt erkend’ of ‘zich bewust van’. En niet ‘wij vinden dat dieren en natuur een intrinsieke waarde hebben’. b) In onder meer de nieuwe natuurwet (toelichting) wordt aangegeven dat natuur in zichzelf waardevol is, los van de waarde voor de mens.
In de initiatiefnota Mooi Nederland wordt de intrinsieke waarde van de natuur losgekoppeld van de ecologische waarde en de belevingswaarde. c) discussies rond het doden van eendagshaantjes, biotechnologie bij planten en dieren en het snavelkappen bij legkippen laten zien dat, hoewel dierenwelzijn niet echt in het geding is, deze zaken toch breed als ethisch onacceptabel worden gezien. Daarbij wordt verwezen naar de intrinsieke waarde en integriteit van dieren. Dit alles laat zien dat men steeds vaker doelt op de ‘inherente waarde’, een waarde die dieren of natuur sowieso hebben, ook al zou de mens vinden van niet. Het impliceert de aanwezigheid van een hogere morele waarheid en neigt (wat betreft natuur) naar een ecocentrische benadering, waarbij het ecosysteem centrum en maat van alle dingen is. Wordt ‘moeder aarde’ de nieuwe godin van de vruchtbaarheid?
Ecoloog en filosoof Diederik Boomsma gaf tijdens een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de nieuwe natuurwet een duidelijk signaal: ‘De wil om intrinsieke waarde op te nemen, lijkt meer een getuigenis van mensen die willen laten zien hoe spiritueel ze zijn.’
5. Zoals aangegeven waaiert de duiding en toepassing van intrinsieke waarde alle kanten op. In de nieuwe natuurwet staat bijvoorbeeld dat de intrinsieke waarde van natuur in al haar verschijningsvormen wordt erkend. Daarbij wordt aangegeven dat dit beginsel ook in het Biodiversiteitsverdrag wordt genoemd. In het Biodiversiteitsverdrag gaat het echter alleen over de intrinsieke waarde van de biodiversiteit. Natuur in al haar verschijningsvormen omvat veel meer dan alleen biodiversiteit. Nog los van haar vaagheid.
In Natura 2000-gebieden worden bijvoorbeeld volop beheermaatregelen genomen om kwetsbare soorten te beschermen tegen vergrassing en verbossing. Maar, strijd dat niet met de ‘vrijheid’ voor de natuur om zich te ontwikkelen zonder ingrijpen van de mens? Mij bekruipt het gevoel: weet men wel, waar men het over heeft?
6. De conserverende houding van de mens als het gaat om natuurbescherming en biodiversiteit lijkt in strijd met het darwinistische principe ‘survival of the fittest’.
Als je daarvan uitgaat, waarom zouden dier- en plantensoorten dan niet uit mogen sterven?

Lessen voor christenen
Tot slot: wat moeten we hier als christenen mee? Ik wil een drietal overwegingen meegeven. In de eerste plaats hoeven we ons niet te verwonderen. De seculiere zoektocht naar waardering voor dieren en natuur is in het licht van de Bijbel niet verwonderlijk. Paulus schrijft in Romeinen 1: ‘Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen geopenbaard is; want God heeft het hun geopenbaard. Want Zijn onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, (…)’.
In de tweede plaats verdient het seculiere verzet tegen het vermeende joods-christelijke antropocentrisme een krachtig weerwoord. Het beeld wordt geschetst dat de mens door God als heerser op de aarde is gezet en dat hij de vrije hand heeft gekregen om dieren en natuur uit te buiten. Dat beeld klopt niet. Ik krijg sterk de indruk dat dit beeld bewust extreem en onjuist neergezet wordt om God maar buiten beschouwing te kunnen laten. Daarom is verdediging nodig.
Juist het Bijbelse perspectief biedt houvast.
Het geeft aan dat dieren en natuur (inderdaad) intrinsieke waarde hebben, los van wat de mens ervan vindt, maar ook waarom.
Planten en dieren zijn door God ‘naar hun aard’ en tot Zijn eer geschapen, behoren toe aan God (Psalm 104) en hebben een eigenstandige positie in schepping en Goddelijke wetgeving (dorsende os niet muilbanden, sabbatsgebod geldt ook voor os en ezel).12 De mens mag als rentmeester heerschappij voeren, maar is daarbij verantwoording schuldig aan de Schepper. Van uitbuiting mag geen sprake zijn. We hebben in meerdere opzichten goud in handen.
In de derde plaats een beschamende les: de seculiere kritiek komt niet uit de lucht vallen. We hebben goud in handen, maar handelen we daar als christenen ook naar? Te vaak botsen leer en leven en verdonkert dit goud. De praktijk leert dat we elkaar in reformatorisch kringen niet echt aan willen of durven spreken over ons handelen ten aanzien van natuur en dieren. De hand moet daarom eerst en vooral in eigen boezem én aan de ploeg. Wat is nodig: theologische doordenking van de waardering van dieren en natuur gecombineerd met het (verder) slechten van het taboe om elkaar aan te spreken op ons rentmeesterschap. Zie ook de interviews met de heren Kroon, Groen en Van den Belt verderop in dit nummer. Rentmeesterschap en vreemdelingschap mogen, hoeven en kunnen elkaar niet uitsluiten.

Ir. J. Maljaars, redactielid Zicht


Noten
1. Kamerstuk 31 389. Door Tweede en Eerste Kamer behandeld in 2009. Van kracht per 2011.
2. Kamerstuk 33 348. Ingediend door de voormalige staatssecretaris Bleker. Intrinsieke waarde in wettekst opgenomen via nota van wijziging door staatssecretaris Dijksma (2014). Nu in behandeling bij Tweede Kamer.
3. Kamerstuk 23 147. Van kracht geworden in 2002. Gaat op in de nieuwe natuurwet.
4. Initiatiefnota van de Tweede Kamerfracties van PvdA, GroenLinks en D66 over het natuurbeleid. Maart 2013.
5. Dr. Frank L.B. Meijboom, ‘Houden van dieren. Over morele rechtvaardiging, doelen en waarden bij het houden van dieren’, essay geschreven in opdracht van het ministerie van Economische Zaken.
6. www.mkba-informatie.nl
7. Paul Cliteur, Darwin, dier en recht (Amsterdam 2001).
8. Prof. dr. Musschenga, ‘De rol van het begrip “intrinsieke waarde” in de dierethiek’ in: Jac Swart, Margreet Jonker en Ronno Tramper (red.), De weging gewogen. Beschouwingen over ethiek en dierproeven (Budel 2009), pp. 39-48.
9. Paul Cliteur, ‘Op zoek naar een niet-religieus zingevings-perspectief’ in: Johan van Workum (red.), Van wie is de wereld? (Kampen 1997).
10. Geciteerd in: Marianne Thieme, De eeuw van het dier (z.p. 2004).
11. T. Visak en F.L.B. Meijboom, ‘Integriteit van dieren: bouwsteen of struikelblok’, verslag van de eerste discussiebijeenkomst over biotechnologie bij dieren, gehouden in 2002.
12. Ir. J. Maljaars e.a., Houden van dieren. Samen werken aan een verantwoorde veehouderij (Gouda 2012), commentaarnr. 43 Guido de Brès-Stichting, pp. 60-79.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Zicht | 100 Pagina's

Verdonkerd goud: onderwaardering van dieren en natuur

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Zicht | 100 Pagina's