Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jezus' Proloog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jezus' Proloog

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vóór alle tijden reeds was er het Woord: het Woord was bij God, het Woord was Zelf God. God heeft niemand ooit gezien; de Eniggeborene, Die [zelf] God is, die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard. (Johannes 1:1, 18)

‘Zorg er in de zomer voor dat je weet waar je met Kerst over preekt’, zo luidde het herhaalde advies tijdens de colleges homiletiek. Onder andere het opvolgen van een dergelijk advies indachtig, volgen we de evangelist Johannes, die een bijzondere belichting geeft van het Kind in de kribbe als het vleesgeworden Woord. Onder andere, want het gaat om meer: het kennen van de vreugde niet alleen om het werk van de Zoon, maar juist vanwege Zijn Persoon. Hij is aantrekkelijk om wie Hij is. De afkomst van dit Kind is veelzeggend wat betreft de bedoeling van Zijn komst in deze wereld. Om die afkomst op het spoor te komen volgen we geen ooievaar, maar een adelaar. In de christelijke iconografie wordt deze evangelist immers niet zonder reden afgebeeld met het symbool van de adelaar. Zo wordt de evangelist Johannes reeds door Augustinus in verband gebracht met de adelaar: ‘Johannes verheft zich boven de drie anderen naar hoger sferen: hij stijgt uit boven de dampkring die de hele aarde bedekt, en bereikt de heldere hemel om vandaar met de zo scherpe en betrouwbare blik van zijn geest het Woord te zien, dat in het begin is’ (De consensu evangelistarum I,7, cf.9). Zo ontvangen we in deze proloog een prospectus: een overzicht in een vergezicht. Met het oog daarop gaan we ‘The Gateway to Christological Truth’ (M. Hengel) binnen.

Prospectus

‘God heeft niemand ooit gezien’. Om de betekenis van deze woorden te wegen, zou het nuttig kunnen zijn hier eens een punt te zetten en niet meteen verder te lezen. ‘Achteraf ’ kloppen de dingen soms zo mooi, maar wanneer we nog maar ‘aan het begin’ staan...? Wanneer deze woorden de laatste zouden zijn die we vernemen, hoe zouden wij dan spreken over God? Geven deze woorden voor de theologie niet aan dat we in al ons spreken iets van het onuitsprekelijke dienen te verwoorden? De woorden die Johannes hier schrijft, staan zowel in direct verband als asyndetische aansluiting van vs. 18 bij vs. 17 met Mozes en de wet, als in het iets bredere verband waarin gerefereerd wordt aan tabernakel en kabod uit vs. 14. Niet zonder reden wordt daarom gewezen op punten van overeenkomst tussen Exodus 33 en Johannes 1 (cf. Ex. 33:7, 9, 10, 11, 20, 23 met Joh. 1:14, 17, 18). Voor het verstaan van de Proloog blijkt de voorgeschiedenis van wezenlijk belang te zijn. En daarbij gaat het om de voorgeschiedenis van de kosmos als geheel en van Israël in het bijzonder. In die voorgeschiedenis is God verschenen op verscheidene manieren en talloze keren, maar altijd ‘op afstand’. Een ‘blik van achteren’ werd Mozes geschonken, maar Gods aangezicht kon hij niet zien, ‘want geen mens kan Mij zien en in leven blijven’(Ex. 33:20).
Johannes bezingt in de Proloog hoe de ‘blik van achteren’ verruimd is naar voren door ons te wijzen op Hem, in Wie Gods aangezicht tot ons gewend is en Wie wij wel in de ogen kunnen zien. Zo blijkt dat de ongeziene God niet een God-op-afstand gebleven is. We kunnen verder lezen in de tekst en zo ook spreken. ‘God heeft niemand ooit gezien’. Maar tegenover dit ‘niemand’ staat Iemand. Immers, in dit laatste vers van de Proloog is sprake van Hem die ons deze ongeziene God heeft verklaard (exègeomai). Het is de enige keer dat binnen de geschriften van Johannes dit werkwoord gebruikt wordt. Is er Iemand ter wereld gekomen die God geëxegetiseerd heeft? Is er Iemand in staat geweest God ‘uit te leggen’, een verklaring te geven van Hem? Als dat zo is, dan dient onze exegese zich te toetsen aan déze ‘exegese’. Toch is er meer voor te zeggen om bij Lucas in de leer te gaan, die wel herhaalde keren dit werkwoord gebruikt waar ‘volledig verslag gedaan wordt’, het ‘hele verhaal verteld wordt’ (cf. o.a. Luc. 24:35; Hand. 10:8). Dan gaat het om narratieve theologie van de hoogste orde. Dat is meer dan een verhaal...

Pre-existentie

Wie kan God zo ter sprake brengen door van Hem te verhalen zonder Hem naar beneden te halen? Het wordt tijd dat we letten op de inclusio met 1:1. Het is immers de ‘Eniggeborene, die [zelf] God is’ (monogenès theos) die ons ten volle verteld heeft wie God is. Het is het Woord (Logos) die dit recht van spreken heeft. ‘In den beginnen was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord’. De inclusio van deze verzen loopt via de Eniggeborene van (para: van die kant komt Hij!) de Vader, via het Woord dat vlees geworden is (vs. 14). Alleen God kan doen wat geen mens kan doen: incarneren. Wie incarneert is méér dan een mens. Wie incarneert heeft reeds ‘een bestaan vooraf ’.
Nu is in vers 1 zowel sprake van een relatie tussen God en Zijn Woord als van een Gód-zijn van het Woord. Juist zo wordt de gedachte voorkomen als zou de Logos een ‘tweede God’ zijn. Het gaat om de identificatie van twee onderscheiden Personen (cf. 10:30). De belijdenis dat de Logos in eigen Persoon God is, kan niet los gezien worden van de relatie tussen de Logos en God. Juist deze belijdenis van het zijn, staat geflankeerd door de ‘van eeuwigheid af ’ bestaande relatie. Omgekeerd blijkt de relatie tussen beide niet los te staan van het delen van hetzelfde zijn van beide, de logos en de theos. Het is dan ook beslist onjuist om iedere zijnsuitspraak inzake de pre-existentie van de Zoon als het Woord dat bij God was af te doen als het leggen van Nicea over Johannes 1:1 heen, of meteen een ‘alarmbel’ van Grieks metafysisch denken te laten klinken.
Vanuit de tekst van Johannes 1:1 zelf worden beide aspecten, het relationele én het ontologische, onder woorden gebracht. Nu levert het eerstgenoemde relationele aspect èn pros ton theon nagenoeg geen verschil van mening op. Het kai theos èn ho logos des te meer. Sommigen vinden dat de Logos niet werkelijk behoort tot Gods identiteit. Mijns inziens zijn er voldoende redenen om ervan uit te gaan dat dit juist wèl het geval is: (1) juist door het voorop stellen van het predikaatsnomen theos krijgt het bijzondere nadruk en het ontbreken van het lidwoord geeft aan dat het om een nadere kwalificering van het subject ho logos gaat, (2) het gegeven dat de Logos niet behoort tot het panta waarover in vers 3 gesproken wordt, (3) dat de typeringen van ho logos als Schepper, Leven en Licht, in het licht van het OT Hem toeschrijven wat alléén JHWH toekomt, (4) de uitwerking van deze verzen uit de Proloog in het geheel van de Proloog - te denken is hierbij vooral aan de inclusio met vers 18 - en in het geheel van het Evangelie dat vóór de Epiloog als slotakkoord de belijdenis van Thomas weergeeft. Daarin wordt het ‘Woord dat vlees geworden is’ aanbeden als kurios en theos.

Pre-eminentie

Dat op geen enkele manier sprake is van een zogenaamde abstracte logoschristologie wordt door Johannes op twee manieren onderstreept. Het blijkt juist om een heel persoonlijke relatie van Vader en Zoon te gaan wanneer we de Proloog lezen van begin tot eind en van eind terug naar het begin (inclusio). Zijn pre-existentie onderstreept zijn preeminentie, zodat duidelijk wordt dat Hij werkelijk de ‘Eerste en de Beste’ is (Van Houwelingen). De eerste onderstreping van deze persoonlijke relatie als een zijnsrelatie vol liefde is, de aanduiding van het Woord als de ‘Eniggeborene’ (monogenès). Dat brengt het ‘enig in zijn soort’, het geheel ‘unieke’ van de Zoon tot uitdrukking. In dit woord klinken eveneens allerlei tonen door vanuit het OT. Opvallend is dat de LXX het yachîd vertaald heeft met agapètos (alleen in Richt. 11:34 staat de combinatie van monogenès en agapètos). Het monogenès treffen we vaker als aanduiding van een ‘enig kind’ aan (Luc. 7:12; 8:42 en 9:38). Ook Izak wordt de monogenès genoemd van Abraham (Hebr. 11:17). De LXX gebruikt in Genesis 22 hier het agapètos. De nadruk valt niet op het enige kind dat verwekt, gegenereerd, geboren is. Dat zou bij Izak feitelijk zelfs onjuist zijn. Maar Izak is wel enig in zijn soort ten opzichte van Ismaël en bovendien was Izak nog het enige kind dat bij Abraham was (afgezien van wat Gen. 25 vermeldt van later geboren zonen van Abraham). Maar dat enig in zijn soort heeft vooral te maken met de positie van Izak als de drager van de belofte, ‘in hem’ zullen de volkeren gezegend worden. Het agapètos van de zoon blijkt zo ook iets in zich te hebben van het ‘voorwerp’ van Gods welbehagen en niet uitsluitend gelezen te worden in affectieve categorieën. Wanneer dit ‘enige’, deze agapètos wegvalt, is er niets meer te hopen (Zach. 12:10, waar ook de benaming prototokos, de ‘éérstgeborene’ (bekor) gebruikt).
De intimiteit tussen Vader en Zoon krijgt een bijzondere glans door de toevoeging: ‘die in de schoot van de Vader is’ of ‘die aan de boezem van de Vader is’ (ho oon eis ton kolpon tou patros). Er is een mogelijkheid om in het licht van - latere (helft 2e eeuw) - rabbijnse exegese hier aan het ‘schootkind’ uit Spreuken 8 te denken en in verband daarmee aan de Wijsheid en zo de Torah (cf. Hofius). Toch kan ook wanneer we de uitdrukking vooral lezen in het licht van de plaats van de ‘geliefde discipel’ lezen aan de borst/ boezem van Jezus (Joh. 13:23) de intimiteit tot uitdrukking worden gebracht op een sprekende manier. ‘Deze woorden spreken in beeldtaal, ontleend aan de toenmalige tafelschikking, die de mogelijkheid bood tot vertrouwelijk gesprek’ (De Vuyst). Voor geen ander geldt in volkomenheid ‘’t heilgeheim wordt aan Zijn vrinden, naar Zijn vreêverbond getoond’ dan voor deze Eniggeborene van de Vader.
Het blijkt - om in het beeld van de tekst te spreken - dat deze Zoon niet ‘slechts’ met de rug naar de Vader aan de borst van de Vader ligt, maar gericht was op de Vader (cf pros in 1:1!). In verband hiermee is het niet overtuigend om het voorzetsel weer te geven op dezelfde manier als , als bracht het alleen een bepaalde plaats - statisch - tot uitdrukking. Het brengt juist een dynamische relatie tussen Vader en Zoon tot uitdrukking. Het gaat niet om een versteend beeldhouwwerk van een zoon aan de borst van een vader. De inclusio van vers 1 en vers 18 onderstreept de identiteit van het Woord als de Zóón, van de logos asarkos en de logos ensarkos. Jezus, de ‘Zoon op aarde’ is het eeuwige Wóórd van de Vader als de Zoon van de Vader. J. Habermann brengt dat kernachtig als volgt onder woorden bij Johannes 1:18 waar voor het eerst in de Proloog het woord Vader verschijnt, maar dat zo wel de hele Proloog in het licht zet van Vader en Zoon:

’So bringt Paulus in Phil 2,11 den Begriff des Vaters in Anwendung und dürfte in 1 Kor 8,6 im Gegensatz zur Vorlage die kosmologische Vater-Beziehung nun anthropologisch und christologisch verstehen. Das Vater-Sohn-Verhältnis kommt als Interpretament dann ebenso in Kol 1,12f gegenüber Kol 15,15-20 und Hebr 1,1f gegenüber 1,2-4 in Verwendung. Der Kurios (Phil 2,11; 1 Kor 8,6), die Eikon (Kol 1,15) und Christus als Abglanz der Doxa und Prägestempel des göttlichen Wesens (Hebr 1,3) werden durch die Relation von Vater und Sohn neu bestimmt.’

Het ho oon is hierbij het typerende voor een zijn dat verleden, heden en toekomst omvat en in het licht van 1:1 (bij wijze van inclusio) wijst op het behoren tot de identiteit van God voor alle tijden (Hofius).

Pro-existentie

Tenslotte blijkt met name in het laatste gedeelte van de Proloog ook de pro-existentie als een wezenlijk element van het pre-existente Woord. Dit ‘pro’ - het ‘ons ten goede’ - is allereerst een ‘pro Deo’ (1:1). Wie in de intimiteit van Vader en Zoon zijn hoogst genoegen vindt, omhelst de woorden waarmee de Zoon getekend wordt. In het ‘pro Deo’ van de Zoon krijgt de Vader wat Hem toekomt. Is dat niet de diepste vreugde? Dan is Vaders monogenès ook de agapètos voor en van de kerk.
Het ‘pro me’ wordt ‘pro Deo’ gegeven. Zo schittert het woord genade. Ondanks de duisternis van de van God vervreemde wereld straalt het licht de kosmos in en zal het toch tot geloofskennis brengen. Dit, wanneer het Licht schijnt in de wereld in het vleesgeworden Woord. Zo laten de ‘kinderen Gods uit God geboren’ de lofzang klinken: ‘en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd’. De Proloog is een prospectus van wat Johannes schrijft: ‘Maar wij weten dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen, want wij zullen Hem zien zoals Hij is’ (1 Joh. 3:2). Ondertussen krijgt het klassieke gezang (LB, 328) weerklank:

O Gij glans der eeuwigheid,
Licht uit licht, uit God geboren,
maak ons voor uw heil bereid,
open hart en mond en oren,
dat ons bidden en ons zingen
tot de hemel door mag dringen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2009

Theologia Reformata | 107 Pagina's

Jezus' Proloog

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2009

Theologia Reformata | 107 Pagina's