Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zondeval - de voorzienigheid Gods (boek 1,hoofdstuk 15-18)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zondeval - de voorzienigheid Gods (boek 1,hoofdstuk 15-18)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

UÏT DE INSTITUTIE (4)

Mensbeeld

De rechte zelfkennis bestaat in twee delen:1. hoe wij oorspronkelijk geschapen zijn; 2. hoe wij na de val geworden zijn. De mens bestaat uit lichaam en ziel. Het lichaam is een aarden vat, de ziel of geest is het onsterfelijke, edelere deel van de mens, dat echter ook geschapen is. De ziel is niet alleen maar een kracht of windvlaag. Er is ergens 5-18) in de mens een besef van onsterfelijkheid. Wat heeft de geest niet een geweldige spankracht in herinnering en fantasie en voorgevoel van de toekomst. De geest die zich bezig houdt met God en goddelijke zaken móét wel meer zijn dan het lichaam (I. 15 — 1, 2).

Veel meer echter zegt het schriftbewijs. Telkens weer komt in de bijbel de onderscheiding van lichaam en ziel voor, bijvoor-

beeld wanneer er gesproken wordt van een voortbestaan van de ziel in vreugde of pijn nadat het lichaam tot stof is teruggekeerd (Lucas 12 : 5; 2 Kor. 5 : 6-8). Het voornaamste bewijs ligt hierin dat de mens naar Gods beeld geschapen is. Dit beeld moet toch ongetwijfeld in de ziel gezocht worden! (I. 15-2, 3).

Wat wordt nu bedoeld met het beeld Gods? (Gen. 1 : 26). Osiander leerde: et voor Christus bestemde lichaam heeft model gestaan voor dat van Adam. Echter dient onder het beeld Gods' allereerst te worden verstaan de bijzondere positie die de mens onder alle schepselen innam. Enigszins komt het ook uit in de lichamelijke gestalte van de mens waardoor deze van de dieren onderscheiden is. Maar voornamelijk dan toch in de integriteit van zijn zieleleven, zijn verstand, zinnen en gevoelsleven dat zuiver en wèl geordend was. (I. 15 — 2, 3).

Tot de volle definitie van het beeld Gods komen we pas door te letten op het herstel van de gevallen mens. Er is slechts een hopeloze ruïne van het oorspronkelijke beeld Gods overgebleven. In Christus wordt het herstel geschonken en zelfs een nog overvloediger mate van genade. Overwegen we nu Efeze 4 : 20 en Col. 3:10 dan kan vandaaruit ook tot de inhoud van het oorspronkelijke beeld Gods geconcludeerd worden. (I. 15-4).

Slotsom: onder het beeld Gods dient te worden verstaan de zuivere voortreffelijkheid van de menselijke natuur, die vóór de val schitterde in Adam, daarna zeer sterk is aangetast en bijna geheel vernietigd, die nu in de verkorenen en wedergeborenen ten dele weer te zien is, maar uiteindelijk in de hemel zijn volle glans verkrijgen zal. De dwaling van de Manicheën als zou de ziel een deel en uitvloeisel van de godheid zijn moet worden bestreden, evenals de gedachte van Osiander dat Christus Zijn wezen zou overgieten in het onze (de zogenaamde essentiële rechtvaardiging). (I. .15 — 5).

Wat de wijsgeren over de mens te berde brengen heeft het manco dat zij door al hun onderscheidingen (bijv. in een lagere en een hogere ziel) de zaak meer verduisteren dan verhelderen èn dat ze niet rekenen met de val van de mens (I. 15 — 16). Er kan wel onderscheid gemaakt worden tussen intellect en wil, waarbij dan de intellectuele werkzaamheid van de ziel de leiding heeft.

De mens had in rechtheid staande kunnen blijven, indien hij gewild had. De benodigde gaven en krachten daartoe had hij. Zijn wil kon echter zowel naar het goede als naar het kwade neigen. De gave om te volharden bij het goede was hem niet gegeven. Hij viel vrijwillig in het kwade. Deze mogelijkheid van de vrije keuze is de mens sinds de zondeval kwijt (de wijsgeren zoeken tevergeefs Lussen de ruïnes het gebouw).

Wanneer nu iemand vraagt: aarom heeft God Adam op zó'n glibberige plaats gesteld - is hij niet te verontschuldigen omdat zijn positie toch eigenlijk wel zeer hachelijk was, dan moet worden geantwoord:1) aan Adam was voldoende gegeven om staande te kunnen blijven als hij maar gewild had; 2) God was niet verplicht een mens te scheppen die in geen enkel opzicht kón vallen; 3) het blijft in Gods raad verborgen waarom Hij de mens in een rechte, maar nog wankele staat geschapen heeft; 4) Hij heeft gewild dat ook uit de val van Adam Zijn glorie nog zou voortkomen.

Slotsom: er is een groot verschil tussen enerzijds de mens zoals hij oorspronkelijk geschapen is en anderzijds zijn gehele nageslacht dat erfelijk belast is vanuit Adam (I. 15-8).

Voorzienigheid Gods

In wat grovere lijnen volgt nu Calvijns leer aangaande Gods voorzienigheid. God is niet alleen maar de Schepper die zich op één bepaald moment met het geschapene heeft beziggehouden. Hij draagt er voortdurend zorg voor. Er is niet alleen maar een algemene onderhoudende kracht van Godswege in de schepping gelegd, Hij bestuurt Zélf telkens weer alle dankbare gebeurtenissen vanuit Zijn weloverwogen wil. Hij staat aan het roer. God wéét niet alleen alle dingen van te voren, maar laat er ook Zijn beleid over gaan. Hij regeert over vruchtbaarheid en schaarste, ja zelfs wanneer een tak van een boom afbreekt en een voorbijganger treft, is dat door God zo geleid. De winden zijn Gods dienaars (Jona 1!). Er is wel de algemene voorzienigheid, maar daarbinnen ook de speciale voorzienigheid (I. .16 - 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7).

Het gaat niet om een Stoïcijns noodlot, dat is een onafgebroken keten van oorzaak en gevolg — neen, de lévende God heeft de leiding. Wij kunnen de indruk hebben dat iets volstrekt toevallig is. Maar — om een voorbeeld te noemen — hoewel Christus' beenderen breekbaar waren, konden ze volgens Gods raad volstrekt niet gebroken worden! (I. 16-8, 9).

We mogen ons zomaar niet opwerpen als beoordelaars van de werken Gods. De verborgenheden van Gods bestuur moeten eerbiedig gerespekteerd worden (Deut. 29 : 29). Zijn wil is voor ons de enige regel der rechtvaardigheid (I. 17-1, 2).

God is echter niet de auteur van het kwade. Anders zou zelfs een sluipmoordenaar zich er op kunnen beroemen dat hij slechts Gods wil uitvoert. Wij: oeten ook onze eigen zaken regelen — niet het gebruik van de middelen, maar juist de verwaarlozing daarvan en de zorgeloosheid zijn strijdig met de voorzienigheid Gods (Spr. 16 : 9). We hebben ons te houden aan de wil van Gods bevel die ons onderwijst in de weg die wij dienen te gaan. (I. 17 — 3, 4, 5).

God weet op verschillende wijze de boosheid van de vijanden te breken. Hij brengt uit het kwade het goede voort. Zo is de meditatie van Zijn beleid een krachtig middel tegen toorn en ongeduld. De gevaren enerzijds, de hulpmiddelen en beveiligingen anderzijds bepalen uiteindelijk ons leven niet. Maar terwijl we door het een ons niet teveel laten verschrikken noch ook op het ander te veel steunen, mag het voor ons het hoogste geluk zijn in te zien dat Gód regeert. Anderzijds zou het 't toppunt van ellende zijn wanneer ons bestaan aan de grilligheid van fatum of fortuin was prijsgegeven. (I. 15 - 6, 7, 8, 9, .10, 11).

Maar als God nu handelt door middel van satan en de verworpenen, blijft Hij dan tóch vrij van alle schuld? Christus is door de raad Gods overgegeven aan de kruisdood! (Hand. 2 : 23). Gód verhardde het hart van de farao en zond Saul een boze geest! Zijn er dan twee tegenstrijdige willen in God? Dat te opperen zou een bespotting van de Heilige Geest zijn! Maar wat óns veelvoudig schijnt, is bij God éénvoudig — wat ons disharmonieus voorkomt, is bij God de hoogste harmonie. Wat tegen Gods wil geschiedt, is op wonderlijke wijze niet buiten Zijn wil. De wil van het besluit en de wil van het bevel blijven onderscheiden. De Vader èn ook Judas gaven de Zoon over, maar de lof van de verlossing wordt toch zeker niet óp judas overgebracht? (I. 1, 2, 3, 4).

Lijnen naar de huidige theologische discussie

1. Steeds meer gaat er een kloof gapen tussen hen die schepping, zondeval, verlossing wèl als een historische volgorde opvatten en hen die dat niet doen. Het overgrote deel van de hedendaagse theologen ontkent een oorspronkelijke staat der rechtheid. Dit is een ernstige ketterij.

2. Calvijn geeft in zijn leer van de mens (anthropologie) sterk tegenspel tegen het materialisme dat het geestelijk bestaan van de mens herleidt tot het stof. Maar is hij voldoende waakzaam tegenover het idealisme dat — in de lijn van Plato — het lichaam en de stof onderwaardeert? W r e hebben tegenwoordig moeite niet de gemakkelijke onderscheiding tussen lichaam en ziel. We vatten de mens op als psycho-somatische eenheid. Hij is lichaam en hij is ziel in wonderlijke vereniging van beide aspekten.

3. De belijdenis van Gods voorzienigheid wordt thans zeer aangevochten. Kun je na Auschwitz en Hiroshima nog volhouden dat de goede God regeert? Tegen deze achtergrond wordt gesproken over de lijdende God, de onmachtige God, Die niet almachtig boven ons staat, maar solidair is mèt ons. Daarmee is dan overigens een valse tegenstelling geschapen. Juist in Zijn almacht is de HEERE bewogen met de wereld in nood.

V. ^

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De zondeval - de voorzienigheid Gods (boek 1,hoofdstuk 15-18)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's