Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Besprekingen van de Heilige Oorlog

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

16

Nu onze trouwe trompetter, de heer Ziet wat gij hoort, met enige voldoening mocht wederkeren tot het leger, daar de heer Wil met de burgers van de stad zou spreken over de opdracht hem gegeven, ging men de tijd benutten voor een nieuwe aanval. Want met de welaangename tijd der genade heeft men te woekeren, die dient tot bekering.

Toen nu de tijd vast naderde dat Mensziel gehoor moest geven aan de brave Boanerges en de zijnen, kwam er een bevel dat alle mannen in het ganse leger van El-Schaddai in de wapenen zouden treden als een enig man, opdat zij mochten vaardig zijn, om, zo de stad zou horen, ze terstond in genade te ontvangen. De Heere wacht op het gebed van de stad om haar genade te bewijzen.

Toen de dag waarop geantwoord zou worden door Mensziel was aangebroken, bliezen de trompetters door het ganse leger zich vaardig te houden tot hetgeen hun te doen stond. Maar niemand trad naar voren met de bede om genade. Met de grootste afkerigheid van El-Schaddai namen de burgers maatregelen om de stad in staat van verdediging te brengen.

Nu de tijd door Boanerges vastgesteld om haar antwoord te horen was verstreken, moesten de trompetters op zijn bevel de stad opnieuw sommeren. Waarop niet in ’t minst enig teken van boetvaardigheid was te bespeuren. De burgers hielden de Oorpoort met nog meer grendels gesloten dan voorheen. „Zij weigerden op te merken en togen hun schouders terug en zij verzwaarden hun oren opdat zij niet hoorden”. Afkerig bleef de stad staan tegenover het juk van Christus.

Toen zij naar het genomen besluit als Mensziel weigerde tevoorschijn te komen, op de hoogten van de muren waren opgeklommen, verzocht kapitein Boanerges de heer majoor te zien, en dat was de heer Ongeloof. Die ook wel mijnheer Verstand genoemd werd, maar nu geheel verduisterd was door de zonde. Zodat al zijn denken het denken des ongeloofs was.

Naar het zeggen van de stad trad nu de heer Ongeloof tevoorschijn. Maar toen Boanerges de ogen op hem sloeg riep hij luidkeels uit: „Dit is hij niet, waar is mijnheer Verstand, de oude Majoor van de stad Mensziel, want al staat hij met al zijn denken in dienst van het ongeloof, zo wil ik toch aan hem mijn last verrichten.”

Inderdaad, het gaat om het ongeloof, de grootste vijand van het Evangelie. En gelukkig deinst onze edele Boanerges voor het ongeloof niet terug.

Maar toch vertrouwt Diabolus de toekomst van de stad Mensziel niet aan het ongeloof toe. Hoe slecht moet die duivel dan toch wel zijn als Majoor Ongeloof nog niet slecht genoeg voor hem is om de stad met al haar slechtigheid in zijn greep te houden.

Zonder het woord te vragen of zich bekend te maken begon Diabolus, slecht als hij is, aldus te spreken: „Heer Kapitein,” zo spreekt hij tot Boanerges, „gij hebt nu door uw onbeschaamdheid ten minste wel vier sommaties gedaan aan Mensziel, om hen aan uw Koning te onderwerpen. (Op Wiens gezag weet ik, ik wil daarover ook niet redetwisten). Ik vraag derhalve, wat reden voor al deze omslag, wat dit wil zeggen, zo ge ’t anders zélf maar weet.”

Kapitein Boanerges, die de zwarte vlag met de drie scherpe pijlen van geloof, hoop en liefde voerde, gaf niet eens acht op de reus of op zijn woorden, maar keerde zich rechtstreeks tot de stad Mensziel. De boodschap van het Evangelie geldt haar en niet de boze. En laat ons dat ter harte nemen, want het redeneren met hem is tot grote schade voor het innerlijke en geestelijke leven.

„’t Zij u bekend o ongelukkig en rebellerend Mensziel, dat de allergoedertierenste Koning, de grote Koning El-Schaddai, mijn Meester, mij met de last tot u gezonden heeft, (bij deze woorden toonde hij aan de stad zijn breed zegel) u weder onder Zijn gehoorzaamheid te brengen. Ook heeft Hij mij geboden u, in geval gij u op mijn sommatie overgeeft, te behandelen als een broeder. Maar ook meteen, zo gij na deze opeising om u te onderwerpen evenwel hardnekkig blijft rebelleren, dat wij dan zullen trachten u met geweld in te nemen.”

Toen trad kapitein Overtuiging vooruit, die het vale en bleke vaandel voerde en het schild omhoog hief, waarin het wetboek, dat een vlamme vuurs uitschoot, wijd open gespreid lag. Hij nu zeide: „Hoor o Mensziel! Gij o Mensziel, waart eens beroemd wegens uw oprechtheid, maar nu zijt gij hervormd in leugens en bedriegerijen. Daar is niemand in de gehele stad rechtvaardig, ook niet één. Zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.

Gij hebt gehoord wat mijn broeder, kapitein Boanerges heeft gezegd en het zal wijsheid zijn en u zaligheid aanbrengen, die aanbieding van vrede te aanvaarden en de genade, wanneer ze u wordt aangeboden te omhelzen, speciaal nu ze u wordt gepresenteerd van één tegen Wien gij gerebelleerd hebt, en die machtig is om u in stukken te scheuren. Deze dingen doet gij en Ik zwijg; gij meent dat Ik ten enenmale ben gelijk gij, Ik zal u straffen en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen. Versta dit toch, gij Godvergetenden; opdat Ik niet verscheure en niemand redde.” Want zo is El-Schaddai, onze Koning, als Hij toornig is, kan niemand voor Hem bestaan Indien gij zegt dat ge niet gezondigd noch tegen onze Koning gerebelleerd hebt, uw gans gedrag sedert gij Zijn dienst hebt af geworpen (en daarin lag het begin uwer overtreding) zal ondubbelzinnig tegen u getuigen. Wat wil anders uw luisteren naar de tiran en de aanneming van hem tot uw Koning zeggen?”

Zie, wij hebben het nodig overtuigd te worden van onze ongerechtigheid om te bekennen onze strafwaardigheid en doemwaardigheid. De Heilige Geest kan ons en wil ons langs deze weg brengen tot het smaken van Gods goedertierenheid, opdat de verzoening met God ons dierbaar en onmisbaar zou worden. Wij hebben het nodig door Zijn goedertierenheid tot Hem getrokken te worden met de bede: „Is er enig middel, waardoor wij deze straf ontgaan mochten en wederom tot genade te komen?” Het hart dat de Heere liefheeft begeert langs de weg van recht en gerechtigheid met God verzoend te worden. Daartoe heeft men het Goddelijk onderwijs nodig.

Nijkerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1971

Bewaar het pand | 1 Pagina's

Besprekingen van de Heilige Oorlog

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1971

Bewaar het pand | 1 Pagina's