Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zelfs mijn vriend...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zelfs mijn vriend...

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgeheven. Maar Gij, HERE, wees mij genadig en richt mij op, dan wil ik het hun vergelden.' Psalm 41 : 10 en 11

D. Quant

In de weken (zes of zeven) voor Pasen, de periode die we de lijdenstijd noemen, wordt de tekstkeus voor de prediking vaak bepaald door de gang van de Heiland naar het kruis, zoals de Evangeliën ons die beschrijven. Het kan verrassend zijn eens een rondgang te maken door het Oude Testament, dat immers in het Nieuwe Testament vervuld is.

In die lijdenstijd richt onze aandacht zich op het lijden van Jezus. Daarin zit een stuk goddelijke leiding, maar ook een stuk menselijke verantwoordelijkheid. Het zijn mensen, die Hem vernederd en verraden hebben. Er wordt veel gesproken over het bederf en verderf in onze huidige samenleving - en vaak terecht. Wat echter veel (be)klemmender is, is het bederf dat in de kerk zit... en dat zich richt op de Gezalfde des Heren. Psalm 41 werpt daarop een bijzonder licht. Het is een Psalm van David (vers 1); hij heeft de psalm gedicht in een periode van ziekte, ernstige ziekte, waar hij ook op een bijzondere manier mee heeft geworsteld. Vers 4 spreekt daarvan.

Vers 6 spreekt van ergernis en wanhoop: 'mijn vrienden spreken boosaardig over mij: wanneer sterft hij en zal zijn naam vergaan? ' De 'ziekenbezoekers' van David zijn huichelachtig: aan zijn bed spreken ze meelevende woorden ('van harte beterschap'), maar zodra ze uit het gezichts-en gehoorveld zijn, buiten op straat, dan slaan die meelevende woorden om in woorden die vol zijn van venijn en haat (vers 7vv). 'Het zal nu wel niet lang meer duren, het moment van de dood van koning David is aangebroken! Van dit ziekbed staat hij niet meer op...'

In Psalm 41 speelt nog een andere gebeurtenis een rol: al deze vernederende

wederwaardigheden die David machteloos over zich moet laten gaan (hij is immers dood-ziek!) doen hem denken aan een andere geschiedenis uit zijn leven; daarop wijst de 'onheilsdag' uit vers 2. We zullen hier te denken hebben aan de periode dat David de vlucht moest nemen voor zijn zoon Absalom (2 Sam. 15-17). Degene van wie hij liefde mocht verwachten, is geworden tot een revolutie-leider, tot een bevechter van de kroon. Absalom wil zijn eigen vader van de troon stoten. In deze hoofdstukken komt dan ook die andere persoon ter sprake, die zo'n grote rol in die staatsgreep heeft gespeeld: Achitofel, de raadsheer van David. Zijn 'rechterhand', met wie hij overweg kon, die hij dag en nacht kon raadplegen, waarop hij kon bouwen. Een vriend uit duizenden... Het is deze man waaraan we zullen moeten denken bij vers 10: 'Zelfs mijn vriend, op wie ik vertrouwde...' Deze geschiedenis komt bij David naar boven nu hij zo ernstig ziek zijn leven aan zich voorbij ziet gaan. Onvoorstelbaar, dat iemand met wie je zo intiem bent, waar je 'huizen op bouwt', ineens wordt tot een vijand!

De verantwoordelijkheid van Achitofel als raadsheer, als Davids rechterhand, was een zeer zware. Het was een adviseurspost, die zijns gelijke niet vond: De raad nu, die Achitofel gaf, woog in die dagen even zwaar als wanneer men een woord Gods gevraagd had; zó zwaar woog elke raad van Achitofel, zowel bij David als bij Absalom' (2 Sam. 16 : 23). Zeer vele malen had David ervaren goed bij deze woorden te varen; nu keren de woorden van Achitofel (2 Sam. 16 : 20v) zich tégen hem.

Vers 10 noemt het: de hiel tegen iemand opheffen. Dat roept gedachten op aan 'achteruit trappen', zoals een paard soms onverhoeds achteruit kan slaan en iemand intens kan verwonden. Zo is iemand - Achitofel - tegen David te keer gegaan, iemand die hij geheel meende te kunnen vertrouwen. Mensen blijken onbetrouwbaar te zijn, zelfs mensen met wie je jaren in vertrouwen bent omgegaan, die je raad hebt gevraagd in cruciale situaties... Ze komen nu tegen je te staan en verwonden je.

De ontnuchtering die deze ervaring teweeg brengt wordt schitterend onder woorden gebracht in de berijming (van 1967) van Psalm 55:

'Was het een vijand die mij tergde, ik zou mij zwijgende verbergen, maar gij, mijn vriend, mijn evennaaste, met wie ik opging naar Gods huis en vrolijk was bij feestgedruis, wat deed g'u tegen mij te plaatsen? ' > ; •

Deze gebeurtenis heeft zo'n diepe indruk op het leven van Koning David

gemaakt, dat het hem weer te binnen schiet wanneer hij op zijn ziekbed ligt, en het gekonkel van zijn schijn-vrienden rond zijn bed en buitenshuis overdenkt. Daar lijkt het sprekend op! In die hopeloze situatie richt David zijn oog op de HERE, de God van Israël, als op de enige van wie nog heil is te verwachten.

Deze Psalm 41 is aangehaald door de Heiland en zo is de profetie daarin ten diepste in vervulling gegaan bij het laatste Avondmaal dat Hij rond het Pascha met zijn discipelen vierde. In Joh. 13:18 lezen we het: Het Schriftwoord moet vervuld worden: ij, die mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven'. Een uiterst pijnlijk woord rond de maaltijd juist op dit uur, dat zo vol dankbaar herdenken van Gods grote daden in de geschiedenis zou kunnen zijn (Pascha). En in vers 26 geeft de Heiland het brood aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. Er zit een goddelijke leiding in: Ik weet, wie Ik heb uitgekozen...' (vers 18); maar ook een grote menselijke verantwoordelijkheid: ee degene, die in de voetsporen treedt van Achitofel!

Het bederf zit in de kerk, juist de kring waar de gemeenschap van liefde en genegenheid (tot de Heiland en de anderen) het grootst zou moeten zijn. Brood eten in Psalm 41, de maaltijd houden in Joh. 13, het wijst alles op de gemeenschap van vrienden, van vertrouwden bij uitstek. En juist daar vindt het verwoestend werk van satan plaats. Dat ook hij een plaats heeft in deze vervulling van Psalm 41, blijkt zonneklaar uit Joh. 13 : 27: En na dit stuk brood, toen voer de satan in hem.' Maar de discipelen, die zo goed thuis waren in het Oude Testament, zullen bij het horen van dit citaat uit Psalm 41 (met dat woord 'hiel' erin) ongetwijfeld ook gedacht hebben aan Gen. 3 : 15. De 'moederbelofte', waar al de strijd tussen vrouwenzaad en slangenzaad begint.

'Dit zal u de kop vermorzelen, maar gij zult het de hiel vermorzelen.' De satan vermorzelt de kerk de hiel... de hiel wordt opgeheven tegen de grote Koning - David en de grote Davidszoon - door de vriend op wie deze vertrouwde. De satan werkt in de kerk en brengt daar het bederf binnen. Dat is de 'achilleshiel' van de kerk. En nu heft iemand uit de vrienden-en leerlingenkring van Jezus tegen hem de hiel op. Hij staat als discipel op tegen de gezalfde Koning!

Zo werkt satan onder de leden van de gemeente van Jezus Christus, zodat zelfs binnen die vertrouwde kring - die getekend is door het Verbond van God - mensen tegen de Heiland opstaan, hun trouw opzeggen en zo metterdaad ook hun Here verraden. Het bederf zit in de kerk... Dat is de vervulling van wat koning David reeds in het Oude Testament heeft meegemaakt in dat ernstige ziekbed, waar mensen hem met dodelijke blikken aankeken, mensen die zijn vrienden leken te zijn geweest... dat is Judas. Zoals in dat Oude Testament mensen zich ontpopten als vijanden, zo wordt ook hij hier vijand van de grote Koning. Een ernstige boodschap die nodigt tot inkeer tot onszelf.

David doet in Psalm 41 in deze toestand een beroep op zijn God: 'Maar Gij, HERE, wees mij genadig en richt mij op, dan wil ik het hun vergelden.' Het is een woord dat op het eerste gezicht op gespannen voet staat met het woord van de Schrift: Hebt uw vijanden lief. Het gaat David hier echter niet om eenpersoonlijke vergelding, maar om de ernst en het gewicht van het koningschap! De gezalfde koning spreekt hier, die ook het recht van vergelding heeft. Hij dient dat recht ook te handhaven. Daartoe doet David een beroep op de hoogste Koning, om hem te doen herstellen en zo het recht te handhaven, zeker als het onrecht, het verraad tegen Hem en het Rijk gericht is.

Een koningsdood kan niet ongewroken blijven. En als de Here Jezus deze Psalm aanhaalt in Joh. 13, dan is Hij daar niet alleen de Heiland die verzoenend zal sterven, maar dan is Hij ook de Koning die het hoogste recht zal handhaven; die het rechtmatig oordeel in Zijn hand heeft, in Gods naam! Wie medeplichtig is aan de dood van de Gezalfde, die brengt zichzelf in het oordeel. En dat gericht geldt opnieuw... de gemeente. Wie de dood van de Koning wil, die krijgt die dood als een boemerang terug.

Te denken is aan wat met Achitofel gebeurde: ijn leven eindigt in grote duisternis; in 2 Sam. 17 : 23 is te lezen dat hij de hand aan zichzelf geslagen heeft. En wat gebeurde met Judas, toen het volle gewicht van zijn verraad tot hem doordrong? Het leven werd hem teveel... De zonde wordt aan het licht gebracht, door de Heiland, aan het Avondmaal. Het verbergt zich niet voor Zijn alwetendheid.

Tegelijkertijd mag gezegd worden, dat dit niet het eind is van Gods boodschap tot een bedorven gemeente. Deze boodschap wil ons onszelf doen afvragen hoe wij dat gericht zullen ontkomen; Psalm 41, Joh. 13, het zijn gedeelten die ten diepste gericht zijn op het behoud van mensen. Het Evangelie roept niet bij Jezus weg, maar altijd tot Jezus terug.

Wanneer de Heiland deze zwaar geladen woorden in de mond neemt, dan is dat immers voor Hem geen reden om zijn werk van heil, van verlossing te onderbreken, of zelfs terug te geven. Hij gaat door met Zijn verzoening brengend werk. Hij ontvlucht het zelfs niet wanneer Hij uit Zijn eigen vriendenkring het verraad krijgt te duchten. Ook dat hoort bij het Goddelijk moeten, de leiding van de Vader, die Hij aanvaardt, en tot in de diepste bodem verwerkt.

Alhoewel zelfs één van zijn discipelen, met wie Hij een aantal jaren is opgetrokken, de hiel tegen Hem opheft, hoewel Hij merkt zelfs door Zijn vrienden uitgeworpen te worden, aanvaardt Hij het lijden, tot het leegdrinken van de laatste druppel van de lijdensbeker. En dat om mensen toch nog te behouden; langs de rand van het oordeel, op de rand van de dood. Het maakt duidelijk dat de weg die deze gezalfde Koning gaat, een zeer eenzame is. Een weg waarin ieder Hem in de

steek laat. Hem laat gaan, ja zelfs een weg die menselijkerwijs gesproken door de 'naaste' veroorzaakt wordt, waarop hij zo door anderen wordt gezet. Zo eenzaam als David op zijn ziekbed was, met allerlei ongeestelijk geroezemoes om hem heen, des te eenzamer is deze gang naar het kruis van Hem, die de Zoon én de wortel van David is! Om het bederf weg te nemen, dat in Zijn gemeente gegroeid is, en dat Hem mede aan het kruis bracht. Daarin schittert tegelijk ook zijn unieke zichzelf-wegcijferende liefde - ongeëvenaard.

Psalm 41:11 spreekt over 'oprichten, om te vergelden'. God de Vader hééft Zijn eigen Zoon weer opgericht uit de doden en zo diens dienstwerk aanvaard. Nu komt het er op aan dat de vergelding niet zal zijn het bestraffend oordeel over de gemeente, maar dat de verzoening vergolden wordt aan allen die eerbiedig, onder het belijden van het persoonlijk bederf, tot het kruis naderen. Die ruimte biedt Gods heerlijk Evangelie.

Om te eindigen met de woorden die tevens dit eerste psalmboek afsluiten (vers 14):

'Geloofd zij de HERE, de God van Israël, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid. Amen, ja amen.'

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992

Theologia Reformata | 347 Pagina's

Zelfs mijn vriend...

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1992

Theologia Reformata | 347 Pagina's