Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De koninklijke wet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De koninklijke wet

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maar gij hebt de armen oneer aangedaan. Overweldigen u niet de rijken en trekken zij u niet tot de rechterstoelen? Lasteren zij niet de goede naam die over u geroepen is? Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt naar de Schrift: ij zult uw naaste liefhebben als u zelf, zo doet gij wel. Maar indien gy de persoon aanneemt, zo doet gij zonde en wordt van de wet bestraft als overtreders". Jacobus 2 : 6 — 9.

„Maar gij..." Dat wijst op een tegenstelling met het voorgaande. Inderdaad. God heeft uitverkoren de armen dezer wereld om rijk te zijn in het geloof. „Maar gij, gij hebt de armen oneer aangedaan." Aan wie God eer bewijst, wordt door de gemeente oneer aangedaan. Hoe komt dat? Omdat de gemeente wereldse maatstaven aanlegt. Ze kijkt net als de wereld naar rijkdom, macht, .eer en aanzien. Maar dat kan niet en dat mag niet. Om Gods wil niet. Dat is onverenigbaar met de regel van het geloof van onze Heere Jezus Christus. Hoe geheel anders handelt God. Hij verkiest het onedele en het dwaze. Hoe geheel anders deed ook de Heere Jezus Christus. Hij kwam in de wereld om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Hij at en dronk met tollenaren en zondaren. God verkiest naar Zijn vrijmachtig welbehagen. Hij heeft Zijn uitverkorenen onder hen die naar het uitwendige niets zijn. God verheerlijkt Zijn genade juist in het ellendige, opdat geen vlees zou roemen voor Hem.

En als nu de gemeente, naar de Naam van die God genoemd, rijken bevoordeeld omdat ze rijk zijn en de armen vertrapt omdat ze arm zijn, heeft een wereldse geest haar in zijn greep.

„Maar gij hebt de armen oneer aangedaan." Wat is dat veelvuldig gedaan in het verleden door de kerk en wat wordt dat nog gedaan. Wat heeft de kerk slecht weerstand kunnen bieden aan de verleiding om de bezittende klasse te bevoorrechten en de armen te vertrappen en te verdringen. Wat is ze vaak verblind door de uiterlijke schijn van eer en macht. Hoe slecht heeft ze daarin haar Meester verstaan. Hoe weinig is ze Hem nagevolgd die Zichzelf volkomen heeft ontledigd en arm is geworden. Ze heeft de persoon aangenomen.

Anderzijds is het gevaar levensgroot dat de kerk in het heden doorslaat naar het andere uiterste door al wat rijk is en macht heeft te vertrappen en alleen maar oog te hebben voor de maatschappelijk armen in deze wereld, voor de minder bedeelden. En is ze ook daarmee niet bezig toch weer de persoon aan te nemen. Haar oordeel te bepalen op grond van een uiterlijke maatstaf.

De Bijbel keurt dat af. Want God verkiest vrij en souverein. Zonder iets van de mens in rekening te brengen. En als Gods voorkeur blijkt uit te gaan naar de armen, dan is dat alleen om het rijke te beschamen. Ze heeft om haar rijkdom geen streepje voor. Gods maatstaf is geheel anders dan de wereldse maatstaf. God verkiest de arme. En daarin moet de gemeente achter haar God aankomen. Aan Zijn verkiezing dankt ze immers haar leven? En dan moet ze dwars tegen de stroom inroeien van hen die het aanzienlijke bevoorrechten, omdat ze aanzien wat voor ogen is.

Fel is daarom de beschuldiging: „Maar gij hebt de armen oneer aangedaan." Was daar soms reden toe? , zo gaat Jacobus verder. Hebben de rijken jullie dan zoveel goeds gedaan dat je ze zou bevoorrechten? Hebben jullie soms zoveel aan de rijken te danken? Het tegendeel is het geval. „Overweldigen u niet de rijken en trekken ze u niet voor de rechterstoelen, lasteren ze niet de goede naam die over u geroepen is? " Jacobus' lezers hebben het aan den lijve ondervonden dat de rijken hen in hun greep wilden ne-

| men. Ze wilden van Christus niets weten. En ze hebben de belijders van Christus' ; Naam voor de rechter gesleept. De rijken zijn zo geheel tevreden met* het leven hier op aarde, dat ze aan een ander leven totaal geen behoefte hebben. Ze hebben de Christenen om hun geloof en hun belijden van de ene Naam aangeklaagd bij de rechter. En gaan jullie ze dan toch nog bevoorrechten? Is dat niet dwaas en irreëel?

Het kan niet Jacobus' behoefte zijn z'n lezers tegen de rijken op te hitsen. Maar ze moeten wel reëel zijn. Ze hebben van de rijken niet anders dan verdriet ervaren. Dat moet hun oog er toch voor openen dat ze het niet van eer en aanzien in de wereld moeten hebben.

Daar komt nog dit bij. „Lasteren ze niet de goede naam die over u geroepen is? " Bedoeld wordt de Naam van Christus die bij de doop over het hoofd van de gemeente is uitgeroepen. Die Naam wordt gelasterd juist door hen die rijk zijn. En ook daarom mogen ze de rijken niet voortrekken omdat ze rijk zijn. Want ze zijn arm naar God. Ze spotten met de goede Naam Gods.

Is het niet vaak de ervaring geweest van de Kerk Gods dat ze door de machtigen der aarde werd vertrapt. Door wie is Christus aan het kruis genageld? Was het niet door de machtigen van Zijn dagen. Zeker, de Heere had een Nicodemus en een Jozef van Arimathea. Er waren gegoede vrouwen, die Hem van hun goederen dienden. Maar wie zochten de ondergang van Christus? Wie trokken Hem voor de rechterstoel? Wie hebben Zijn goede Naam gelasterd? En wie hebben na Christus' hemelvaart geprobeerd de kerk het belijden van de Naam van Christus te beletten? Wie hebben de apostelen vervolgd? Wie hebben het Evangelie gesmaad? En moesten ze het dan nu toch nog weer van de rijken en de machtigen verwachten?

Hoe dwaas is een mens! Dat het uiterlijk aanzien hem toch weer verblind. Dat hij toch weer de persoon van de mens aanziet. Deze waarschuwing geldt ook nog heden voor de Kerk Gods. Laat u niet verblinden door eer en macht. De Kerk drage haar dienstknechtsgestalte met eer, zonder te bouwen op geld'en macht. Ze heeft te zijn wat ze is: een gegrepene door de genade Gods. En ze heeft alleen te leven van het genadebrood dat haar Koning haar zo mild wil schenken. Door hoogmoed werd de val van de mens ingeluid. Hoogmoed belaagt nog steeds de Kerk op haar pelgrimsgang door de wereld. Ze mag niet op prinsen vertrouwen, niet op een mensenkind bouwen. Bij hen is immers geen heil? Genade leeft leven van de armoede van haar Heiland. En Zijn armoede maakt haar rijk. Geen uiterlijke rijkdom. „Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt inwendig." Soberheid en eenvoud siert Gods Kerk. Juist ook in haar levensopenbaring. In de orde van haar kerkdienst en in de bouw van haar bedehuis. We mogen de wereld niet achterna lopen die haar paleizen bouwt voor sport en amusement. Die graag wil schitteren in uiterüjk vertoon. De Kerk mag de maatstaven van de wereld niet aanleggen. Ze is immers geheel anders. Ze is uit de wereld weggeroepen. Ze mag zich niet laten invoegen in het schema van de wereld. Daar wordt de goede Naam gelasterd. Hoe zou ze zich-dan weer door haar laten meeslepen?

Samenvattend zij dit gezegd: God verkiest de armen dezer wereld om rijk te zijn in het geloof. De Kerk Gods mag daarom de armen geen oneer aandoen. Ze mag de persoon van de mens niet aannemen, door de rijken voor te trekken. De conclusie mag niet zijn dat de Schrift hier klassenhaat wil prediken. Maar de ongelijke behandeling die de wereld toepast, mag de Kerk Gods niet overnemen. Omdat God Zijn genade schenkt zonder onderscheid. Voor God zijn alle mensen gelijk. Ze liggen allen op dezelfde hoop. Daaruit verkiest God Zich een gemeente tot het eeuwige leven.

En dan laat Jacobus dit alles uitlopen op de aloude Schriftuurlijke wet: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Koninklijk noemt hij deze wet. Deze wet is door God Zelf gegeven en God is immers Koning? God Zelf mint mensen en Hij eist dat ook yan Zijn schepselen.

Koninklijk heet deze wet ook omdat ze alle andere geboden die met de medemens te maken hebben omsluit. Dit gebod is als een brandpunt van waaruit allerlei stralen lopen. Gij zult uw naaste liefhebben als u-zelf. Een koninklijke wet. Wie naar de regel van deze wet handelt, die heeft de naaste lief, of hij nu rijk is of arm. Dat is een koninklijke wet, omdat het de wet is van het Koninkrijk Gods. Dat Koninkrijk is immers het terrein waar de liefde Gods zegeviert? En die liefde gaat uit tot het verlorene. Gods mensenliefde was zo groot dat Hij Zijn eniggeboren Zoon schonk aan een wereld die zo ver van Hem was afgeweken. En waar die liefde Gods door de Heilige Geest in ons hart wordt uitgestort, daar wordt wederliefde gewekt. Liefde tot God, maar ook liefde tot de naaste. Die twee tesamen. Niet de liefde tot God alleen, terwijl de naastenliefde er maar wat bij hangt. Maar evenzeer geen liefde tot de naaste, zonder liefde tot God. Deze twee tesamen zijn de vervulling van Gods koninklijke wet. Als het goed is, is het hart van de koningskinderen daarvan vervuld.

Jacobus zou de man van de practijk niet zijn als hij niet zozeer de nadruk legt op de koninklijke wet: Hebt uw naaste lief als uzétf. Hij wil immers dat het geloof in de werken zichtbaar wordt? Hij vindt een geloof zonder werken een dood geloof. En hij heeft gelijk. Jutét in de vruchten wordt de boom gekend.

En nu geldt de liefde tot de naaste niet de arme en de ellendige alleen. Maar die liefde geldt de mens. Want onze naaste is de mens, wie hij of zij dan ook is. Onze naaste is in ieder geval de mens in nood. Maar net zo goed de rijke die aan zijn rijkdom genoeg heeft. Is deze niet juist in grote nood omdat hij blind is voor rijkdom die God wil geven?

Dit is de opdracht voor Gods Kerk: Hebt uw naaste lief. De naaste in zijn zondenood. Dat is Gods koninklijke wet. Werd deze koninklijke wet maar meer gehoorzaamd. Er zou meer zegen zijn en vrede onder hen over wie de goede Naam is uitgeroepen. Wat wordt er veel gekeken naar uiterlijk aanzien. Wel, zegt Jacobus, wie dat doet, wie de mens aanziet naar uiterlijke macht en dus de persoon aanneemt, die weet niet wat liefde tot de naaste is. Die verzaakt de koninklijke wet en die handelt naar een wereldse practijk. Die doet een zondig werk.

„Zo doet gij zonde." En die wordt door de koninklijke wet veroordeeld als een overtreder. Want God zal oordelen naar dat we gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad. Gedaan hebben naar deze koninklijke regel: Hebt uw naaste lief als uzelf. En wie nu zegt God lief te hebben die hij niet gezien heeft, maar zijn broeder haat die hij wel gezien heeft, die is een leugenaar. Vroom praten, maar goddeloos leven is de Heere een gruwel.

Iemand zegt: daar kom ik alles aan tekort. Ik ben zo'n liefhebber van mezelf. En een hater van God en van mijn naaste. Als dat de taal van uw hart is, belijdt het dan voor de Heere. Zijn liefde kan ons hart breken. Dan krijgen we een walg aan onszelf. Dan wordt het ons tot schuld dat we God de rug hebben toegekeerd en dat we Zijn schepsel haten. Dat we vervuld zijn van het beginsel van deze wereld. Dan zou het naar recht zijn als God ons voor eeuwig verstootte van voor Zijn aangezicht. Maar dan wordt het gebed geboren: Heere, genade, genade. En dan het wonder: Ik heb lief die Mij haatten. Dat kan alleen om Hem die gehaat werd door kerk en wereld. Hij had geen gedaante op grond waarvan Hij bevoordeeld zou kunnen worden. Er was niets begeerlijks aan Hem voor het natuurlijk oog. Afzichtelijk en geslagen. Maar in Hem leert de Heilige Geest mij mezelf te zien. Zoals Hij werd, ben ik. Wat wordt Hij dan begeerlijk. Dat doet zeggen: Zulk Een is mijn liefste. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Hij leert me wat liefde is. Hij heeft de koninklijke wet volmaakt gehoorzaamd toen Hij stervend bad voor wie Hem kruisigden.

Dat waren Zijn naasten. Hij is naast ze gaan hangen aan het vloekhout. Naast misdadigers en moordenaars. Om moordenaars liefde te bewijzen en liefde te leren. Toen ging een moordenaar zijn medebroeder in het kwaad vermanen om toch de Heere te voet te vallen. Je naaste liefhebben als jezelf kan dan ook alleen van Christus geleerd worden. Dat leer je niet uit een boekje. Dat leer je alleen uit het Boek waarin de geschiedenis beschreven staat van Jezus Christus. Dat leer je alleen als de Heilige Geest die koninklijke wet op de wanden van je hart schrijft. En ook dan komen we er nog alles aan te kort. Dat drijve dagelijks uit tot Hem die in de hemel bidt voor Zijn kerk op aarde. Tot de dag aanbreekt dat waar zal worden: Te dien dage spreekt de Heere der heirscharen, zult gij een ieder zijn naaste nodigen tot onder de wijnstok en tot onder de vijgeboom.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De koninklijke wet

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's