Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eerste schaduw valt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eerste schaduw valt

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

1 Samuël 13 : 1—23

De Filistijnen

Saul groeit er nu steeds meer in dat hij koning is. Hij gaat zich meer en meer als koning gedragen. Er komt zelfs een staand leger van drieduizend man. Dat is nog niet indrukwekkend groot, maar het begin is er. Tweeduizend man houdt hij bij zichzelf op een zeer strategisch punt bij Michmas, duizend man stelt hij onder bevel van zijn zoon Jonathan, die hier zonder nadere introduktie wordt genoemd. Dat legertje wordt verder zuidwaarts bij Gibea geïnstalleerd.

Daar in Gibea moet zoiets als een gedenkzuil van de Filistijnen gestaan hebben. Het lijkt tenminste zeer aannemelijk, dat het hebreeuwse woord voor bezetting uit vers 3 en 4 zo vertaald moet worden. Ook in 10 vers 5 zal dat bedoeld zijn. Als teken van hun heerschappij hadden de Filistijnen hem daar opgericht. Israël moest er blijvend aan herinnerd worden, dat het onderhorig was aan de filistijnse koningen.

De Filistijnen waren en zijn een hardnekkige vijand van Israël. Over hun afkomst bestaat de nodige onzekerheid. Men neemt aan, dat ze van Kreta, en enige andere griekse eilanden komen.

Vandaaruit bedreven ze zeeroverij in de zuidoosthoek van de Middellandse zee. In die omgeving hadden ze een plek nodig voor bevoorrading en om bij achtervolging uit te kunnen wijken. Nadat ze uit Egypte waren verdreven hebben ze zich in de zuidwestelijke kuststrook van Palestina gevestigd. Vanuit vijf steden werd het achterland bestookt en beheerst. Telkens werden strooptochten ondernomen om aan het benodigde voedsel te komen. In Richteren 10 vers 7 merken we iets van een bondgenootschap tussen hen en de Ammonieten. Geen wonder, beiden hadden belang bij een zwak en machteloos Israël.

In vers 19 tot 22 lezen we iets over de treurige toestand van het volk Israël. Er mocht geen smid zijn. Om een landbouwwerktuig te laten maken of slijpen, moesten ze zich bij de Filistijnen vervoegen. Alleen Saul en Jonathan hadden een zwaard weten te bemachtigen.

Op een dag wordt Jonathan de toestand van vernedering, waarin zijn volk verkeert te machtig. De gedenkzuil te Gibea moet het ontgelden. Dan is wel de teerling geworpen. Dit nemen de Filistijnen niet. Ze zullen ook al wel gealarmeerd zijn door de nederlaag van Nahas de Ammoniet. Maar nu wordt het helemaal te gortig. Met een geweldig leger trekken ze het binnenland in. Ze stoten door tot bij Michmas. Intussen heeft Saul ook niet stil gezeten. De gevolgen van Jonathans daad lieten zich gemakkelijk raden. Met bazuingeschal wordt het volk opgeroepen om zich bij hem te voegen en de Filistijnen te weerstaan.

De plaats waar het volk wordt samengeroepen is Gilgal. Bij zijn zalving had Samuël al tegen Saul gezegd, dat hij naar Gilgal moest gaan en daar om hem wachten. Hij zou dan offeren en de HEERE zou hem zeggen, wat hij moest doen. Kennelijk gold dit niet voor de veldtocht tegen Nahas, die was ook veel incidenteier. De officiële strijd van Saul zou tegen de Filistijnen zijn. Daarvoor moest hij eerst naar Gilgal.

Die plaats lag nog vers in het geheugen, Hoe hadden ze daar de HEERE gedankt voor Zijn hulp in de strijd tegen Nahas. In Gilgal getuigde alles van de trouw van God aan Zijn verbond. We hebben de vorige keer al gezien, hoe hier het volk na besneden te zijn, voor het eerst weer Pascha vierde en dan wel in het land, dat de HEERE beloofd had hun te zullen geven tot een erfdeel.

Intussen gaat het nu in dat Gilgal wel spannen.

Beproeving

De toestand is hoogst ernstig. De overmacht van de Filistijnen is groot. De burgerbevolking heeft haar konklusies al getrokken. Daar zal niet veel goeds van komen. In vers 6 lezen we, hoe ze wegkruipen in de grotten en de bossen van het bergland van Judea. Ook zoeken ze een veilige schuilplaats in de waterputten, die kennelijk droog waren, zodat we aan de zomertijd moeten denken. Anderen, zo meldt vers 7, zochten in het Overjordaanse een veilig heenkomen. Dat alles was voor de manschappen van Saul niet bepaald bemoedigend. Vers 7 zegt, dat ze bevende achter hem kwamen.

Onder zulke omstandigheden was het psychologisch gezien maar het beste geweest om er direkt op los te gaan tegen de Filistijnen. Ook militair leek dat het voordeligst. Toch doet Saul dat niet. Hij kiest voor de gehoorzaamheid. Samuël had gezegd, dat hij zeven dagen moest wachten en dat doet hij. Gemakkelijk zal het hem niet zijn afgegaan. We hebben gezien hoe vaardig en vlot hij optrad in de strijd tegen de Ammonieten. Wachten zal niet Sauls sterkste kant zijn geweest. Hij doet het toch. We kunnen ons er aan spiegelen. Wij zitten soms ook vol initiatieven en vol dadendrang, we willen er op los. Dan is het niet gemakkelijk om tot wachten veroordeeld te worden. Dat vraagt verloochening van onszelf en overgave aan de HEERE en Zijn weg. Het zou wel eens kunnen zijn, dat de HEERE in die weg van wachten ons dat juist leren wil. Als een pijnlijke, maar wel goede les.

Intussen krijgt Saul het in dat wachten wel te kwaad. Hij wordt er zwaar in beproefd. De moraal van de manschappen, die gedoemd zijn tot wachten en niets doen zakt met de dag. En dan is er al gauw een, die stilletjes wegsluipt en naar huis gaat. Zijn slaapplaats in de tent blijft leeg. Z'n makkers begrijpen het wel. De volgende nacht blijven er al meer slaapplaatsen onbezet. De grote leegloop komt op gang. Ook Saul krijgt er natuurlijk lucht van. Met lede ogen moet hij het aanzien. We kunnen ons voorstellen hoe hij zenuwachtig door zijn tent heen en weer heeft gelopen. Waar bleef die Samuël nu toch? Kon hij niet wat eerder komen. Hij was toch een ziener Gods. Hij kon toch weten hoe hachelijk de toestand was. Wat moest hij met dit steeds slinkende legertje tegen de Filistijnen nog beginnen?

Of Saul ook gedacht heeft aan de geweldige belofte Gods, die hij meekreeg bij zijn zalving? De HEERE zal met u zijn. Of Saul gedacht heeft: Ik ben hier in Gilgal. Hier getuigt toch alles van de trouw

van de HEERE aan zijn volk. Hij zal ons er nu ook doorhelpen? We weten het niet. Het lijkt gezien de uitkomst niet waarschijnlijk. Nee, Saul is aan het rekenen geslagen. Hij is helemaal onder de indruk gekomen van de dingen, die voor ogen waren. En dat was, dat hij op de zevende dag nog maar een legertje van zeshonderd man over had, vers 15. Zelfs van zijn staande leger waren er vier en twintig honderd gedeserteerd.

Als dan ook Samuël op de zevende dag nog niet "komt, houdt hij het niet langer uit en neemt zelf de zaak van het offer ter hand.

Het begon zo goed. Het begon met gehoorzaamheid. Maar nu de beproeving gekomen is, valt Saul door de mand.

Dat is herkenbaar genoeg. Het begint goed in ons leven. We kiezen ondanks alles wat er tegen in staat voor de HEERE en voor Zijn dienst. Maar de beproeving komt. Het brengt ons nog niet allemaal zoveel vrede en vreugde, ons geloof. Integendeel, het is van buiten strijd en van binnen vrees. Tijden van dorheid en magerheid komen over ons hart. Oude zonden steken de kop weer op. Nieuwe zonden voegen zich er nog bij ook. Zware zorgen doen hun intrede in ons leven. En dan zijn er beloften Gods genoeg. Maar we kunnen geen houvast meer krijgen. Het zegt ons zo weinig meer. We zitten midden in de ellende. Daar hebben we mee te maken. Dat benauwt ons, dat overweldigt ons. En de geloofsmoed zinkt ons in de schoenen. We wankelen ten dode. We gaan dingen doen, waarvan we weten, dat ze niet voor Gods Aangezicht kunnen bestaan.

De eerste schaduw

Net dat Saul geofferd heeft is Samuël er ook. Nog geheel op tijd. Het was immers nog de zevende dag. God kan wel laat komen in ons leven, maar te Iaat nooit.

We lezen, hoe Saul Samuël tegemoet loopt om hem te zegenen. Te groeten dus. Maar dat had toen niet veel minder gewicht dan een zegen. Zonder omwegen roept Samuël echter Saul ter verantwoording. Boos en verdrietig tegelijk klinkt het uit zijn mond: Wat hebt gij gedaan. Saul hoeft dan niet te vragen, wat hij bedoelt. Kennelijk spreekt zijn geweten. Maar toegeven, of beter nog eerlijk belijden, dat hij verkeerd heeft gehandeld wil hij niet. Hij verontschuldigt zich. Het is toch eigenlijk Samuëls schuld. Hij is niet op tijd gekomen. De situatie werd onhoudbaar. Ik kon niet anders, ik moest wel, zegt Saul. Ik moest van twee kwaden het beste kiezen. Aan de ene kant was er het zelf maar offeren, omdat u niet kwam, aan de andere kant ten strijde trekken zonder offer. En dat laatste kon toch helemaal niet. Daarom heb ik tegen mijn zin maar voor het eerste gekozen. Ik moest me er wel toe dwingen.

Zulke redeneringen kunnen ons bekend voorkomen. En het is zeker niet zo, dat ze nooit opgaan. Van twee kwaden het beste kiezen, kompromissen sluiten, we komen er in dit gebroken leven niet onderuit. Maar het kan nooit als excuus gelden voor onmiskenbare ongehoorzaamheid aan het gebod des HEEREN. Zo was het toch hier. Samuël was nog op tijd. Er was geen enkele reden voor een kompromis. We hebben onszelf dan ook altijd maar weer eerlijk te onderzoeken, of ook onze redeneringen niet neerkomen op zelfhandhaving en niet willen buigen onder het oordeel Gods.

Dat de spanning van het geloof breekt. Dat we het niet opbrengen. Dat we de beproeving van ons geloof niet doorstaan. Dat is ook erg. Het is motie van wantrouwen tegen de HEERE. Maar nog erger is het, als we er niet mee op de knieën willen komen. Dat is immers de enige weg tot genezing en vergeving. Die vergeving is rijk en ruim. Zij vindt haar fundament in de Heere Jezus Christus. Hij is Zelf tot het uiterste toe beproefd. Tot het uiterste van Golgotha. Hij bleef trouw. Zo is Hij Borg geworden voor ontrouwe mensen. Voor mensen als u en ik, die telkens maar weer voor hun examen zakken.

Saul belijdt niet, maar handhaaft zichzelf. Hij krijgt dan uit Samuëls mond het oordeel te horen. Hij heeft dwaas gehandeld. Het gebod van de HEERE heeft hij overtreden. Nu zal zijn rijk over Israël niet bevestigd worden. De eerste schaduw valt over Sauls koningschap. Heel duidelijk wordt, dat dat niet te wijten is aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar dat Saul ten volle verantwoordelijk wordt gesteld. Saul bleek niet de rechte theokratische koning. Niet de koning, die zich ten volle liet leiden door de wil van de HEERE zonder rekening te houden met eigen positie en eer.

Samuël zinspeelt hier ook al op de komende koning. Hij zal de man naar Gods hart zijn. En over de schouders van David heen rijst de gestalte van de Heere Jezus Christus. Hij was de Koning, die de wil van de HEERE deed tot aan het kruis.

K.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De eerste schaduw valt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's