Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Recht en gerechtigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Recht en gerechtigheid

De boodschap van de oudtestamentische profeten

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

Gerechtigheid is een van de centrale thema’s binnen de Micha Campagne. Deze beweging heeft als doel de honger naar gerechtigheid te bevorderen, dat wil zeggen: ze wil het besef doen groeien dat de verdeling van het voedsel en de middelen op deze aarde onrechtvaardig is, zodat het verlangen ontstaat daar iets aan te doen. Nu mag het, in elk geval vanuit de gereformeerde traditie gezien, opmerkelijk heten dat deze doelstelling met het begrip ‘gerechtigheid’ wordt verbonden. Vanouds hebben christenen oog gehad voor armoede en de bestrijding daarvan. Maar over het algemeen gebeurde dat in het kader van liefdadigheid of, zo men wil, barmhartigheid. Nu wordt dit verbonden met het woord ‘gerechtigheid’, en daarmee verandert er wel iets. Immers, recht gaat altijd over wat door middel van straf en dwang van buitenaf wordt afgedwongen. Het is meer dan liefdadigheid die hoogstens vanuit innerlijke drang voortkomt. Daarbij wordt een beroep gedaan op de woorden die de oudtestamentische profeten gesproken hebben. Zij kwamen als geen anderen op voor het recht van de armen in Israël. En inderdaad, vooral bij Micha en Amos is dit een veelbesproken thema. Als we deze bijbelboeken lezen, wordt voelbaar hoe de verontwaardiging er vanaf spat om wat de armen in Israël wordt aangedaan. Ik geef van beide profeten een citaat:

“Maar jullie haten het goede en houden van het kwaad. Jullie stropen mijn volk de huid af en rukken het vlees van hun botten. Zij eten hun vlees, ze stropen hun huid af en breken hun botten. Als vlees om te koken, als vlees voor de pot hakken ze mijn volk in stukken. Als ze dan tot de HEER om hulp roepen, zal hij hun niet antwoorden. Hij zal zijn gelaat voor hen verbergen vanwege het kwaad dat ze begaan.” (Micha 3,2-4)

“Vrouwen, luister naar deze woorden! Jullie zijn als vette koeien die de berg van Samaria kaalgrazen: jullie onderdrukken de zwakken, mishandelen de armen en zeggen tegen je man: ‘Breng ons iets te drinken!’ God, de HEER, zweert bij zijn heiligheid: Weet dat de dagen niet ver zijn dat jullie als vissen met hengels worden opgehaald, en wie er dan nog overblijven met haken. Eén voor één worden jullie door de bressen in de stadsmuur naar buiten gedreven en naar Harmon weggeslingerd – spreekt de HEER.” (Amos 4,1-3)

Duidelijk is dat deze woorden in die zin in de sfeer van het recht staan dat er duidelijk sprake is van dwang en straf van de kant van JHWH. Wat is nu eigenlijk ‘recht’? Wat bedoelden de oudtestamentische profeten met de woorden ‘recht’ en ‘gerechtigheid’? Want het is niet vanzelfsprekend dat ze daarmee hetzelfde bedoelen als de initiatiefnemers van de Micha Campagne. Binnen de oudtestamentische wetenschap is de afgelopen decennia veel over deze vraag nagedacht. Er is ook veel ontdekt. In dit artikel gaat het over de vraag wat de oudtestamentische profeten bedoelden met het woordpaar ‘recht en gerechtigheid’. Ik zal eerst iets van de discussie weergeven zoals die gevoerd is. Vervolgens ga ik na hoe het woordpaar ‘recht en gerechtigheid’ een rol speelt bij de profeten Micha en Amos.

Ik maak eerst een korte algemene opmerking over de verhouding tussen beide woorden. ‘Gerechtigheid’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord sedaqa en is een overkoepelende aanduiding, het totaalconcept zoals sommigen willen. ‘Recht’ is de vertaling van het Hebreeuwse mispat, dat slaat op het verrichten van concrete handelingen.1 Ik zal vanaf nu de getranscribeerde Hebreeuwse woorden gebruiken, juist omdat de vertaling in ‘recht en gerechtigheid’ geen algemene instemming vindt.

2. De betekenis van sedaqa en mispat bij de profeten in het algemeen

2.1 Sedaqa als gemeenschapstrouw

Een belangrijk denker over de betekenis van het woord sedaqa is de Duitse oudtestamenticus Klaus Koch. Hij heeft zich in diverse bijdragen met deze thematiek beziggehouden. Hoewel een belangrijk deel van zijn argumentatie inmiddels achterhaald is, kan nog steeds niemand om hem en zijn werk heen. Volgens Koch is sedaqa het centrale woord bij de profeten die optraden in de achtste eeuw voor Christus.2 Maar ‘gerechtigheid’ eigenlijk een verkeerde vertaling van het Hebreeuwse woord sedaqa. Dit centrale begrip kun je het beste vertalen met ‘gemeenschapstrouw’. Een belangrijke constatering die Koch doet rondom de betekenis van dit woord, is dat het in het Oude Testament als een ding gedacht wordt. Het is concreter dan het Nederlandse woord ‘gerechtigheid’. Het is iets wat er is of wat er niet is. Het is op een ruimtelijke manier aanwezig, getuige de manier waarop de teksten erover spreken: “Zijn gerechtigheid ondersteunt hem (…), hij trekt de gerechtigheid als een pantser aan.” (Jesaja 59,16-17) “Recht en gerechtigheid zijn de grondslag van Gods troon.” (Psalm 89,15) “Laten uw priesters zich kleden in gerechtigheid.” (Psalm 132,9) Ook valt te denken aan allerlei uitdrukkingen die in Psalm 85 gebruikt worden (Koch 1953: 13). Sedaqa is rondom JHWH aanwezig, het bepaalt de kleur van zijn macht en zijn aanwezigheid op aarde. Het is echter belangrijk en opvallend dat er in de oudtestamentische literatuur niet over gesproken wordt als over een persoon (wat bijvoorbeeld wel gebeurt met de wijsheid, zie Koch 1953:13). Hierin ziet Koch een verschil met de religie van Egypte, waar de wereldordening wel als een soort godin aanbeden wordt. (Koch 1953: 13)

Deze manier van kijken naar sedaqa is heel bepalend voor Kochs denken. Hij ziet de gemeenschapstrouw als een geschenk dat JHWH zijn volk Israël gegeven heeft. Soms lijkt het zelfs alsof JHWH zelf achter dit geschenk schuilgaat. Het omvat heel veel. Om te beginnen het vermogen om goed te handelen. En goed handelen, dat is handelen dat goed is voor de gemeenschap. Tegelijk omvat het ook voorspoed en dan vooral de vruchtbaarheid van het land. Een helder bijbels voorbeeld dat Koch hiervoor als bewijsplaats aanvoert, vinden we in Genesis 38. Daar wordt de geschiedenis van Juda en zijn schoondochter Tamar beschreven. Over Tamar zegt Juda in vers 26: “Zij staat tegenover mij in haar recht.” In het Hebreeuws wordt hier het woord sedaqa gebruikt. Dit zegt Juda, terwijl Tamar duidelijk tegen de regels in heeft gehandeld door zich als publieke vrouw aan te bieden. Ondanks dat wordt Tamar als gemeenschapstrouw beschouwd.

Koch keert zich hiermee tegen een invulling van sedaqa die vooral juridisch is. Als we dat doen en sedaqa vertalen met het Nederlandse woord ‘gerechtigheid’, dan lezen we westerse, juridische elementen in het Oude Testament in, die er in wezen niet in thuis horen. Hierdoor is JHWH in de westerse wereld te veel voorgesteld als rechter. Die rol speelt hij volgens Koch nauwelijks in het Oude Testament. De sedaqa die God zijn volk geeft, heeft een volstrekt andere dynamiek. Wie gemeenschapstrouw handelt, ondervindt het goede dat daarbij hoort. Wie tegen de belangen van de gemeenschap in handelt, brengt de gemeenschap in gevaar. Een verkeerde daad hangt als een kwade sfeer om iemand heen. Bij die kwade sfeer hoort onheil, dat vanzelf het deel wordt van de dader. Zijn daad komt als een boemerang bij hem terug in het onheil dat hem later treft. Dit proces noemt Koch de schicksalwirkende Tatsphäre. Het is in het belang van de gemeenschap dat het kwaad de dader treft, want anders is de sfeer die een dader door zijn daad gebracht heeft, in de gemeenschap aanwezig en kan die daar zijn verwoestende werk doen. Een kwade daad is dus vooral een daad die slecht is voor de gemeenschap, maar die ook als zodanig de gemeenschap in gevaar brengt. De goede en heilzame sfeer van de sedaqa is in gevaar gebracht. Het evenwicht is hersteld als de daad bij de dader is teruggebracht en hij (of zij) zelf het erbij behorende onheil heeft ondergaan. JHWH is erop gericht dat dit proces zich voltrekt. In het juridische denken, waartegen Koch zich verzet, is God een onpartijdige rechter die straffen geeft die naar hun wezen vreemd zijn aan het kwaad dat bestraft wordt (Koch 1955).

Als Koch hierin gelijk heeft en dit de lading is van het bijbelse begrip sedaqa, dan levert dat een aantal bijzondere gezichtspunten op, om te beginnen over de vragen van goed en kwaad. Het goede doen staat dan gelijk aan het goede voor de gemeenschap doen. Van belang is dan wie tot jouw gemeenschap behoort. Als je de arme in de gemeenschap links laat liggen en niet voor zijn levensruimte opkomt, breng je de gemeenschap als geheel in gevaar. En als we in het rijke noorden van de wereld het arme zuiden aan zijn lot overlaten (of erger: de levensruimte onmogelijk maken door een decadente levensstijl), brengen we daarmee de wereldgemeenschap in gevaar. Maar deze daden zullen dan als vanzelf bij ons terugkeren in de vorm van het bijbehorende onheil. De profetische waarschuwing die van de Micha Campagne uit zou kunnen gaan, luidt dan: het moet binnen afzienbare tijd wel afgelopen zijn met de welvaart want we zijn niet trouw aan de wereldgemeenschap in hoe we ermee omgaan. Het onheil hoort naar zijn wezen bij het kwaad.

2.2 De profeten als verkondigers van Gods sedaqa

Het gedachtecomplex rond mispat en sedaqa is voor Koch uitgangspunt geworden voor zijn hele oudtestamentisch wetenschappelijk werk. Van hieruit heeft hij nagedacht over wie de profeten eigenlijk zijn. Volgens Koch vormen mispat en sedaqa de basis voor de boodschap van de profeten. Juist de profeten doorschouwden de samenleving van Israël tot op het bot, en van daaruit trokken ze hun conclusies over wat er in de toekomst wel zou moeten gebeuren. De citaten van Amos en Micha aan het begin van dit artikel zijn voorbeelden van passages waarin dat doorschouwen gebeurt. Israël verspeelt de sedaqa en roept daarmee het oordeel over zich af. JHWH is degene die garant staat voor de voltrekking ervan. Maar principieel gezien horen oordeel en zonde bij elkaar, ze maken deel uit van één sfeer, de schicksalwirkende Tatsphäre.

Deze visie op wat de basis van de oudtestamentische profetie is, is een andere dan de tot dan toe bestaande visies. In zijn artikel ‘Die Entstehung der sozialen Kritik bei den Profeten uit 1971’ legt Koch daarvan verantwoording af ten opzichte van andere visies op de profetie.3 Tot in de negentiende eeuw was de heersende visie dat de profeten opkwamen voor de wet van God. Dit is de visie waar Koch zich vooral van distantieert. Immers, deze visie is als geen andere juridisch. De wetten komen van buiten, zijn door God opgelegd. En als rechter voltrekt God het oordeel omdat de mensen zich er niet aan houden. Binnen de oudtestamentische wetenschap is overigens al voor Koch afscheid genomen van deze visie op de profeten. Algemeen is namelijk de gedachte geworden dat de eerste vijf boeken van het Oude Testament in zijn huidige vorm van na de Babylonische ballingschap zijn. Dat betekent dat de wetgeving zoals wij die kennen uit Leviticus en Deuteronomium nog niet eens zou hebben bestaan in de achtste eeuw voor Christus. Een belangrijk argument voor deze visie is dat in de schriftprofetie (vrijwel) nooit expliciet naar de inhoud van de boeken Leviticus en Deuteronomium wordt verwezen. Dus ook als iemand vanuit zijn geloofsovertuiging aanneemt dat de deze boeken voorafgaand aan de schriftprofetie is ontstaan, kan hij niet om dit gegeven heen.

Een tweede visie op profetie die door Koch wordt afgewezen, is dat de basis voor het werk van de profeten in een bijzondere openbaring zou bestaan. Let wel, Koch ontkent niet zozeer dat die ervaringen er geweest zijn, maar hij ontkent dat het de basis voor hun arbeid is. De basis voor hun arbeid is het gedachtecomplex rondom mispat en sedaqa. Bijzondere ervaringen hebben daarbinnen een plaats gehad. Profeten zijn volgens Koch in de eerste plaats denkers. Voor hun denken hebben ze vanuit drie kanten input: de bijzondere ervaring, de werkelijkheid zoals ze die om zich heen zagen, en de traditie waarin zij dieper stonden dan hun tijdgenoten. Op basis van mispat en sedaqa hebben ze hun denkwerk verricht. Het resultaat is hun profetisch werk.4

2.3 Reacties op Koch

Koch heeft op zijn werk een veelheid aan reacties gekregen. De belangrijkste lijnen binnen die discussie geef ik hier weer. Eén van zijn meest fervente tegenstanders heeft Koch gevonden in de persoon van Henning Graf Reventlow. Reventlow ziet de kern van het oudtestamentische godsgeloof door Koch miskend. Reventlow geeft toe dat er op verschillende plaatsen in het Oude Testament formuleringen worden gebruikt die bij dit daadsfeer-denken passen. Reventlow spreekt dan over een dynamistisch-animistische denkwijze. Daarmee bedoelt hij ongeveer hetzelfde. Het is Reventlows overtuiging dat deze binnen Israëls godsdienst geïncorporeerd zijn in een religie met een nadrukkelijk persoonlijke God. Voor Reventlow valt met Kochs gedachten het persoonlijke van Israëls God weg, en daarmee datgene wat het oudtestamentische godsgeloof uniek maakte.5 Met de kritiek van Reventlow komen we inderdaad bij een spannende vraag met betrekking tot Kochs voorstel. Die vraag wordt des te spannender als we weten dat in min of meer contemporaine teksten die in het oude nabije oosten gevonden zijn, soortgelijke woorden als mispat en sedaqa als belangrijke woorden voorkomen.6 Als de gedachtewereld waar deze woorden voor staan de identiteit vormt voor de oudtestamentische profetie, is dan die profetie de facto niet inwisselbaar voor andere oude en eerbiedwaardige teksten uit die tijd? Koch meent dat deze gedachtewereld inderdaad niet uniek was voor Israël, maar Israël had wel de overtuiging dat JHWH, de God die op de Sion woont, en geen ander, de gever is van sedaqa. Israël spreekt nooit over deze samenhang zonder het ook over JHWH zelf te hebben.7

Andere denkers zijn eerder sympathetisch-kritisch met Kochs gedachtegangen omgegaan. Vrij breed wordt de conclusie gedeeld dat zowel in juridische taal als in dynamistische taal gesproken wordt over de samenhang tussen zonde en het daarop volgende onheil. Koch lijkt in zoverre te zijn doorgeschoten dat hij al te radicaal afstand heeft genomen van het spreken in juridische termen.8 Een belangrijke vertegenwoordiger van deze denklijn is F. Horst.

Ook de bijdrage van H.H. Schmid mag niet ongenoemd blijven. Volgens hem betekent sedaqa zoiets als ‘wereldorde’. Mispat duidt op daden die op die orde gericht zijn. Daarbij is het dan belangrijk op te merken dat de inhoud van die orde niet per se overal hetzelfde is. Het verschil met Koch zit in de focus. Bij Koch is dat de gemeenschap van God en mensen, de orde is daaraan ondergeschikt. Bij Schmid is de orde zelf de focus bij het woordpaar.

Eén belangrijke pijler is in elk geval onder Kochs betoog vandaan gehaald, namelijk die van de filologische argumentatie. Koch gaat er al te gemakkelijk vanuit dat een woord staat voor een (theologisch) concept. Toen hij zijn dissertatie SDQ im Alten Testament (Koch 1953) schreef, was die manier van argumenteren nog vrij algemeen gebruikelijk. Later is hier fundamentele kritiek op geuit door James Barr (1961). Zijn werk is binnen de breedte van de exegetische wereld gezaghebbend geworden. Barr vraagt aandacht voor het verschil tussen taal en tekst. Woorden krijgen pas in hun gebruik betekenis. Hoewel duidelijk is dat een belangrijke pijler onder Kochs werk niet standvastig bleek, is het bouwwerk daarmee toch niet ingestort. Daarvoor heeft Koch te veel naar boven gehaald dat licht werpt op de boodschap van de oudtestamentische geschriften.

3. Sedaqa en mispat bij Amos en Micha

We kijken naar de manier waarop deze woorden voorkomen bij deze twee profeten. Speciaal kijken we dan in hoeverre de manier waarop deze woorden in hun context functioneren, past bij het concept van Koch. Van Barr hebben we inmiddels geleerd dat we daaruit in geen geval conclusies kunnen trekken voor de betekenis die dit woord als concept heeft op elke plaats waar het voorkomt. Maar evengoed kunnen de woorden bij Amos en Micha betekenen wat ze volgens Koch betekenen: gemeenschapstrouw en daden die daarop gericht zijn. Daarnaast ligt er de vraag of de werkelijkheid die met deze woorden wordt aangeduid de basis is onder het profetisch optreden van Amos en Micha.

3.1 Mispat en sedaqa vertrapt en vervuild

“Want jullie veranderen het recht in alsem en vertrappen de gerechtigheid.” (Amos 5,7) “Rennen paarden ooit over rotsen of wordt daar met runderen geploegd? En toch veranderen jullie het recht in gif, de vruchten van de gerechtigheid in alsem.” (Amos 6,12)

Een eerste blik op deze teksten pleit voor de visie van Koch op de betekenis van sedaqa en mispat. Ze worden voorgesteld als zeer tastbare en concrete grootheden, die voorhanden zijn (als geschenk van JHWH), maar door de mensen misbruikt worden. De goede geschenken worden omgezet in iets dat slecht is voor de samenleving.

Als we per vers de directe context erbij nemen, dan valt nog een heel aantal zaken op. Amos 5,7 wordt concreet gemaakt in 5,10-13. In deze verzen wordt het kwaad, dat in vers 7 in een beeld wordt aangeduid, bij de naam genoemd. Het gaat erover dat de armen van het volk worden uitgebuit door de rijken. Als gevolg daarvan zullen de rijken niet wonen in de huizen die ze gebouwd hebben. Ze zullen de wijn van hun wijngaarden niet drinken. Ook hierin zit een element dat pleit voor de visie van Koch: het onheil dat komt houdt in de formulering direct verband met het kwaad dat de rijken gedaan hebben.

Tegelijk zijn er zaken uit de tekst die tegen Kochs gedachten pleiten. In 5,10 gaat het over de rechtspraak. “Jullie verachten hen die in de poort het recht9 verdedigen, jullie verafschuwen hen die de waarheid spreken.” In dit vers gaat het over rechtspleging (juridisch) die erop uit is waarachtig te zijn in de zin van ‘in overeenstemming met de werkelijkheid’. Wel is binnen de context duidelijk dat een dergelijke rechtspraak in het belang is van de armen, omdat er niet met steekpenningen gewerkt wordt.

Een tweede belangrijk onderdeel van de context van Amos 5,7 zijn de direct daarop volgende verzen 8 en 9. Zij vormen de verbindende schakel tussen de algemene en beeldende aanduiding van het kwaad in vers 7 en de concretisering in de verzen 10-13. De verzen 8 en 9 vormen samen een hymnisch fragment waarin de grootheid van JHWH wordt bezongen. De functie daarvan is dat de profeet zijn gehoor herinnerde aan wie hun God is. De elite van Israël had zich God toegeëigend als degene die vanzelfsprekend aan hun kant stond. Maar Hij is de God van het heelal. In vers 9 wordt hij neergezet als de God die met zijn verwoestende bliksem de sterken treft. In de tekst kondigt de profeet aan dat deze God in het midden van het volk komt (vers 17). Als deze God (die in vers 9 wordt neergezet), in het midden van dit volk (vers 7 en 10-13) komt, dan kan dat niet anders dan het einde betekenen.

Dat is de gedachtegang zoals die naar voren komt in Amos 5,1-17. Beantwoordt die nu aan Kochs gedachten? Gedeeltelijk wel wanneer mispat en sedaqa worden gebruikt als concrete, geschonken grootheden die heilzaam voor Israël zijn, maar gedeeltelijk ook niet. Wat is de samenhang tussen de zonde zoals Amos die waarneemt en het onheil dat hij aankondigt? Het verband is minder immanent dan je zou verwachten vanuit het concept van de schicksalwirkende Tatsphäre. Dat onheil komt door het bezoek van deze God en dit volk. Dat is dus heel persoonlijk. Daarin is geen sprake van een zelfwerkzame kracht die alleen maar door JHWH in gang wordt gezet. Wel zijn recht en gerechtigheid kenmerkend voor het optreden van de Heer. Hij verwacht van zijn volk dat zij hem daarin navolgen. Recht doen betekent dat de armen de ruimte krijgen en dat sterken te gronde gaan.10

3.2 Laat het recht stromen als een beek

“Laat liever het recht stromen als water, en de gerechtigheid als een altijd voortvloeiende beek.” (Amos 5,24)

In deze tekst zijn mispat en sedaqa opnieuw grootheden die geschonken zijn aan Gods volk. En kennelijk is het ook mogelijk ze te laten stromen. En je kunt het stromen ervan kennelijk ook tegengaan. Hier komt weer de gedachte naar voren van JHWH die iets in gang zet en wil dat zijn volk daarin meegaat. Duidelijk is dat het ook hier gaat over de ruimte die de armen onder Gods volk hebben. Daarvoor staat dit vers dicht genoeg bij het voorgaande. De directe context van dit vers wordt gevormd door de verzen die eraan voorafgaan. Daarin gaat het over de feestelijke eredienst zoals die voor JHWH plaatsvond. De profeet zegt daarvan dat JHWH die niet kan luchten of zien. De offers hoeft hij niet, aan het getokkel op de harpen en het gezang van de liederen beleeft hij geen plezier. Dat laatste is ongetwijfeld in tegenstelling tot het volk zelf. Het punt dat hier gemaakt wordt, is niet zozeer dat die offerdienst in zichzelf in tegenstelling was tot hoe die volgens de voorschriften moest plaatsvinden. De enige reden die genoemd wordt voor het misnoegen van JHWH met betrekking tot die eredienst, is het ontbreken van mispat en sedaqa. Daarmee is duidelijk hoezeer die behoren tot zijn karakter. Als zijn volk hem daarin niet navolgt, beleeft hij geen plezier aan welke vorm van eredienst dan ook. Dat zal ongetwijfeld een indringende boodschap zijn geweest voor Amos’ toehoorders.

Mispat en sedaqa zijn zeer bepalende woorden voor Amos’ profetieën. Maar is de gedachtevorming rondom de werkelijkheid die met deze woorden gegeven is, nu de drijvende kracht achter zijn profetieën op de manier waarop Koch daarover spreekt? Ik geloof dat dit te sterk uitgedrukt is. Daarvoor vinden er in dit hele bijbelboek te veel verwijzingen plaats naar het spreken van JHWH tot Amos, naar de bijzondere ervaring dus. Dat spreken moet voor Amos de basis hebben gevormd. Ik denk aan de visioenen die hij beschrijft in de hoofdstukken 7 en 8, maar ook een bekende tekst als Amos 3,7 en 8: “Zo doet God, de HEER, niets zonder dat hij zijn plan heeft onthuld aan zijn dienaren, de profeten. Een leeuw heeft gebruld – wie zou er niet vrezen? God, de HEER, heeft gesproken – wie zou niet profeteren?” In het boek Amos staat ook een geschiedenis opgetekend van een confrontatie van de profeet met de priester Amasja (Amos 7,10-17). Daarin legitimeert Amos zich nadrukkelijk vanuit zijn directe en persoonlijke roeping.

3.3 God zelf handelt in sedaqa

“Mijn volk, wat heb ik je misdaan? Waarmee heb ik je gekweld? Antwoord mij! Ik heb je weggeleid, bevrijd uit de slavernij in Egypte. Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam om jullie voor te gaan. Ben je dan vergeten, mijn volk, wat Balak besloot, de koning van Moab, wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde? Ben je vergeten wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal? Ken je de gerechtigheid van de HEER niet meer?” (Micha 6,3-5)

Deze verzen gaan vooraf aan het vers dat in de Micha Campagne centraal staat, vers 8. Dat is het bekende vers waarin de HEER vertelt wat hij van zijn volk vraagt in hun levensstijl. In vers 8 is één van de dingen recht doen (mispat). Om mispat te doen moet het volk de sedaqa van JHWH kennen. Dat houdt hier overduidelijk de machtige bevrijdingsdaden in die JHWH in het verleden voor zijn volk verricht heeft. Dit sluit naadloos aan op hoe Amos dit woord gebruikt. Amos spreekt over het karakter van JHWH, Micha over zijn daden. Ook in Micha vinden we geen verwijzingen naar welke wet ook. Veelmeer appelleert de profeet aan de daden van JHWH, die vanzelfsprekend bepaalde daden en een bepaalde levenshouding bij zijn volk oproepen en daartoe uitnodigen. Een kernwoord in deze verzen is het woord ‘gedenk’. Als Israël Gods daden zou gedenken, dan zou dat vanzelf doorberekend worden in haar levensstijl. Rechtvaardige daden roepen rechtvaardige daden op. Daden van bevrijding roepen daden van bevrijding op.

Maar het omgekeerde geldt ook. De herinnering aan Gods daden in de geschiedenis toont ook aan hoe God zijn tegenstrevers straft. En als (de leiders van) Gods volk zelf Gods tegenstrevers worden, dan kan het niet anders of ze krijgen in negatieve zin met Gods sedaqa te maken. Ze zullen die zien op de wijze waarop Balak en Bileam die te zien hebben gekregen. Maar ook Mozes, Aäron en Mirjam hebben Gods sedaqa op negatieve wijze te zien gekregen. Van alle drie zijn geschiedenissen opgetekend waarin ze tegenstrever van JHWH werden en waarin God hen verhoudingsgewijs streng strafte. Ook dat past bij de oproep: Gedenkt toch de rechtvaardige daden van JHWH.

3.4 De profeet zelf vol van mispat

“Ik daarentegen ben vervuld van kracht, ik heb de geest van de HEER, ik ben rechtvaardig en ik heb de moed om aan Jakob zijn wandaden bekend te maken, en aan Israël zijn zonde.” (Micha 3,8)

Wat houdt het in dat de profeet van zichzelf zegt dat hij mispat is? Hierin stelt hij zich op tegenover de leiders van het volk Israël die de armen van het volk compleet afknijpen. Exegetisch is dat goed aannemelijk te maken binnen de context. In het ‘vol zijn van kracht, van de geest van de HEER’ is Micha het tegenovergestelde van de valse profeten en de waarzeggers, die zich door iets anders dan door Gods geest laten leiden. In het ‘rechtvaardig zijn’ is Micha het tegenovergestelde van de leiders van het volk. Ook hier zien we een sterke gerichtheid op armoede en het daarmee omgaan.

3.5 Gods mispat in het toekomstige heil

“De toorn van de HEER zal ik dragen – ik weet, ik heb tegen hem gezondigd – tot hij voor mij heeft gepleit, mij recht heeft verschaft. Hij zal me naar het licht voeren en ik zal zijn gerechtigheid aanschouwen.” (Micha 7,9)

Hier zitten we in het laatste hoofdstuk van Micha. De profeet maakt zich spreekbuis van de Israëliet die het oordeel van God ondergaat. Dat wil zeggen, het gaat hier om degene die niet alleen de ellende ondergaat, maar die daarbij ook beseft dat hij de toorn van God draagt en dat die toorn terecht is. Voor diegene heeft de sedaqa van JHWH een positieve en een bevrijdende klank. Dat pleit voor de gedachten van Koch. Sedaqa is altijd positief, het geeft de arme Israëliet die zucht onder Gods oordeel uitzicht op herstel. Het woord slaat kennelijk ook op het licht dat schijnt aan het einde van de duistere tunnel van Gods toorn. De profetieën van Micha brengen Gods volk op een nulpunt vanwege hun zonden. Maar door dat nulpunt heen is God ook de Redder. Door die hele geschiedenis heen is JHWH zelf de continue factor, maar ook zijn sedaqa, in bevrijding, oordeel en herstel.

Zijn sedaqa en mispat nu de basis voor de prediking van Micha? Zeer bepalend zijn deze woorden in elk geval wel. Het lijkt er op zijn minst op dat Micha als persoon op een wat andere manier profeet was dan Amos als persoon. Ik denk aan de manier waarop Micha zichzelf presenteert in 3,8. Anders dan Amos verwijst Micha niet naar een bijzondere ervaring op een bepaald moment. Veel meer presenteert Micha zich in zijn algemeenheid als een man die vol is van de kracht, de Geest en de mispat van JHWH. Daarbij komt dat het bijbelboek zoals wij dat kennen een ingewikkelder ontstaansgeschiedenis kent dan het boek Amos. In Micha 1,1 lezen we dat de profetische prediking van Midra plaatsgevonden heeft tijdens de regeer periode van drie achtereenvolgende koningen.11 Zou in de redactie van het boek Micha (op welk moment die redactie ook heeft plaatsgevonden) de sedaqa van JHWH niet de leidende gedachte kunnen zijn geweest? Mij lijkt dat goed mogelijk. 12

Zijn sedaqa en mispat nu de basis voor de prediking van Micha? Zeer bepalend zijn deze woorden in elk geval wel. Het lijkt er op zijn minst op dat Micha als persoon op een wat andere manier profeet was dan Amos als persoon. Ik denk aan de manier waarop Micha zichzelf presenteert in 3,8. Anders dan Amos verwijst Micha niet naar een bijzondere ervaring op een bepaald moment. Veel meer presenteert Micha zich in zijn algemeenheid als een man die vol is van de kracht, de Geest en de mispat van JHWH. Daarbij komt dat het bijbelboek zoals wij dat kennen een ingewikkelder ontstaansgeschiedenis kent dan het boek Amos. In Micha 1,1 lezen we dat de profetische prediking van Midra plaatsgevonden heeft tijdens de regeer periode van drie achtereenvolgende koningen.11 Zou in de redactie van het boek Micha (op welk moment die redactie ook heeft plaatsgevonden) de sedaqa van JHWH niet de leidende gedachte kunnen zijn geweest? Mij lijkt dat goed mogelijk. 12

Opmerkelijk is dat wetten en juridisch recht niet vanzelfsprekend tot de inhoud van de woorden sedaqa en mispat horen. Dat geeft deze woorden een heel eigen dynamiek. Het gaat in het dienen van de God van de bijbel niet om de regels, maar om het hart. En het gaat om daden. De daden van God roepen daden van mensen op. Als we Gods daden gedenken en herdenken, dan volgen menselijke daden. JHWH vraagt van zijn volk dat het leeft in overeenstemming met wie Hij is en dat de daden van zijn volk passen bij de daden van JHWH. En dat is voor Gods volk in alle tijden en in alle plaatsen een belangrijke boodschap, die ons steeds weer een kritische spiegel voorhoudt.

Noten

1 Zie voor een uitgebreidere bespreking van beide begrippen in hun samenhang het artikel van Weinfeld (1992).

2 Dat zijn naast Amos en Micha ook Hosea en Jesaja.

3 In zijn boek Die Profeten (Koch 1995) werkt hij zijn visie op de profetie nader uit.

4 Hierover is meer te lezen in Koch (1995).

5 Zie hiervoor de discussie tussen Koch en Reventlow over de uitdrukking ‘Zijn bloed kome over zijn hoofd’ in Reventlow (1960) en Koch (1962).

6 Weinfeld heeft hier uitvoerig studie naar gedaan, zie Weinfeld (1992).

7 Dit zegt Koch nadrukkelijk onder andere in zijn Koch (1961).

8 Een goede samenvatting van de discussie zoals die is gevoerd naar aanleiding van het concept van de schicksalwirkende Tatsphäre is te vinden in Schumans uitvoerige studie Gelijk om gelijk (1993).

9 Voor alle duidelijkheid, hier wordt niet het woord mispat gebruikt.

10 Voor de exegese van Amos 5,1-17 zie Balk (2003: 53-59). Mijn exegese van deze perikoop is gebaseerd op de structuuranalyse van J. de Waard (1977).

11 Over de ontstaansgeschiedenis van het bijbelboek is veel discussie. Dat Micha 1-3 van de profeet zelf is, wordt algemeen aangenomen. Ook dat deze profetieën te dateren zijn in de tijd van koning Hizkia. Van hoofdstuk 4 en 5, maar vooral van de hoofdstukken 6-8 (het zogenaamde deutero- Micha) is dat veel minder zeker. Dit wordt zowel pre- als postexilisch gedateerd. Een van de argumenten voor een vroege datering is dat de namen van de koningen Jotam en Achaz in de aanhef genoemd worden Een goed overzicht van deze discussie is te vinden in Andersen/Freedman (2000)

12 In mijn eigen artikel (Balk 2003) maak ik aannemelijk dat de eigen denkkracht van de profeet een rol heeft gespeeld in het tot stand komen van de profetische boodschap.

Geraadpleegde literatuur

Andersen, F.I., Freedman, D.N. 2000. Micah: a new Translation with Introduction and Commentary. New York: Doubleday.

Balk, A.J. 2003. ‘Een profeet, spreekbuis van God of zelfstandig denker?’. In: Kwakkel, G. (red.). Wonderlijk gewoon: profeten en profetie in het Oude Testament. Barneveld: De Vuurbaak.

Barr, J. 1961. The Semantics of Biblical language. London: Oxford University Press.

Crüsemann, F. 1976. ‘Jahwes Gerechtigkeit in Alten Testament’. Evangelische Theologie 36: 427-450.

Horst, F. 1961. ‘Recht und Religion im Bereich des Alten Testaments’. In: Horst, F. (Hrsg.). Gottes Recht: Studien zum Recht im Alten Testament. München: Chr. Kaiser Verlag.

Koch, K. 1953. SDQ im Alten Testament: eine traditionsgeschichtliche Untersuchung. Heidelberg (niet gepubliceerde dissertatie).

Koch, K. 1955. ‘Gibt es ein Vergeltungsdogma im Alten Testament?’. Zeitschrift für Theologie und Kirche 52: 1-42.

Koch, K. 1961. ‘Wesen und Ursprung der “Gemeinschaftstreue” im Israel der Königszeit’. Zeitschrift für evangelische Ethik 5: 72-90.

Koch, K. 1962. ‘Der Spruch “Sein Blut bleibe auf seinem Haupt” und die israelitische Auffassung vom vergossenen Blut’. Vetus Testamentum 12: 396-416.

Koch, K. 1976. ‘SDQ, gemeinschaftstreu/heilvoll sein’. In: Jenni, E. (Hrsg.). Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament. München: Chr. Kaiser Verlag.

Koch, K. 1995. Die Profeten. Teil I, Assyrische Zeit. Derde druk. Stuttgart: Kohlhammer.

Reventlow, H.G. 1960. ‘“Sein Blut komme über sein Haupt”’. Vetus Testamentum 10: 311- 327.

Schmid, H.H. 1968. Gerechtighkeit als Weltordnung: Hintergrund und Geschichte des alttestamentlichen Gerechtigkeitsbegriffes. Tübingen: Mohr.

Schuman, N.A. 1993. Gelijk om gelijk: verslag en balans van een discussie over goddelijke vergelding in het Oude Testament. Amsterdam: VU Uitgeverij.

Waard, J. de. 1977. ‘The Chiastic Structure of Amos V 1-17’. Vetus Testamentum 27: 170-177.

Weinfeld, M. 1992. ‘mispat wesedaqa: the Expression and its Meaning’. In: Reventlow, H.G., Hoffman, Y. (eds.). Justice and Righteousness: Biblical Themes and their Influence. Sheffield: JSOT Press.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2006

Radix | 112 Pagina's

Recht en gerechtigheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2006

Radix | 112 Pagina's