Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verlangen naar leiders; de rust van de regenten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verlangen naar leiders; de rust van de regenten

Essay

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Introductie
De wijze waarop Pim Fortuyn in zeer korte tijd een voor de Nederlandse verhoudingen ongekend grote electorale steun wist te verwerven roept niet alleen de vraag op naar zijn stijl van leiderschap, maar ook naar het algemene patroon van politiek leiderschap in Nederland. Dat algemene patroon heeft wortels die teruggaan naar de tijd van het ontstaan van de Nederlandse staat. Anders dan vaak wordt geponeerd overheerste toen, en ook later, niet het democratische element, maar het aristocratische. De structuurconstante tot en met de tijd van de Verzuiling is die van de regenten, die onder elkaar de zaken van de staat bedisselden, versus de lijdelijke burger. In deze politieke cultuur is weinig ruimte voor expressief leiderschap. Aan het eind van de vorige eeuw bleek deze cultuur alle vitaliteit verloren te hebben, waardoor de politiek zich vervreemdde van de burger. De onvrede die daaruit voortvloeide werd door Fortuyn gemobiliseerd, zodat de regentenklasse van dat moment in het hemd werd gezet. Daarbij is het gebleven; zonder enige vernieuwing heeft het systeem zich hersteld.

Leiderschap
Leiderschap is in de Nederlandse sociaal-wetenschappelijk literatuur een slecht ontwikkeld thema en misschien is dat veelzeggend. Dat de politieke actualiteit er nu onze aandacht op vestigt is even veelzeggend. Er is kennelijk iets aan de hand. Zeer on-Nederlandse vormen nam het leiderschap van Pim Fortuyn aan in de aanloop van de Tweede Kamerverkiezingen van 2202. Het blijft iets raadselachtigs hebben dat iemand, die zich presenteerde “als een politiek-esthetisch zelfverwerkelijkingsproject zonder weerga in Nederland“, zoals Govert Buijs hem in een artikel in het dagblad Trouw raak typeerde,2 zo’n ongekende charismatische hoogte wist te bereiken. Zijn optreden was zo uniek dat ook pogingen tot wetenschappelijke normalisering via de bekende vraagstelling of de persoon de geschiedenis maakt of de omstandigheden de persoon de verbazing over dit fenomeen nog nauwelijks heeft aangetast. Minder spectaculair is het kennelijke politieke feit dat de gekozen burgemeester er nu dan toch eindelijk schijnt te komen. Voor ons onderwerp is interessant dat die verkiezing iets anders lijkt te gaan legitimeren dan de verknochte bepleiters sinds jaar en dag voor ogen heeft gestaan. De oorspronkelijke aandrift tot de keuze voor het verkiezen van deze centrale locale functionaris was de notie van de directe democratie, waarin een besluit superieur wordt geacht als daarachter de vox populi wordt gehoord. In werkelijkheid gaat het nu om het verschaffen van extra legitimiteit aan deze functionaris, zodat diens autoriteit kan worden versterkt. Daaraan is behoefte, de ironie van de geschiedenis wil dat de politieke libertijnen van ons land daarin gaan voorzien. Meer algemeen is er het verschijnsel van het uitvergroten van de persoon in onze mediademocratie, van idoolvorming in de wereld van de muziek tot de zogenaamde. mannetjesmakerij van het politieke leiderschap. Het is een riskante weg die men opgaat, geplaveid met gebroken reputaties van Michael Jackson tot Ad Melkert.

Leiderschap en politieke context
Wie iets zinnigs wil zeggen over politiek leiderschap die moet zich rekenschap geven van het feit dat dit leiderschap altijd functioneert in de context van een politiek systeem. Elk politiek systeem moet een antwoord geven op de fundamentele vraag hoe de spanning op te lossen tussen de polen van gezag en vrijheid. Dat antwoord zal in concreto ook mede de vorm en allure van het politieke leiderschap in dat systeem bepalen. Het oplossen van die spanning, en dus het antwoord op de vraag naar de vorm van leiderschap, is historisch-relatief. Illustratief in dit verband is in de 18e eeuw de worsteling van de opstellers van de Amerikaanse Grondwet. Vanachter de politieke tekentafel werd ook gekeken naar onze Republiek, dat echter minder een model bleek te kunnen zijn dan een afschrikwekkend voorbeeld van staatkundige anarchie. Zo moest het in elk geval niet, en men koos voor een president met een ongekend grote uitvoerende macht. Zeker zo interessant is het model van leiderschap in Frankrijk. Zelfs een complete revolutie is niet in staat geweest het Frans presidentschap te ontdoen van monarchale allures, die een voortzetting lijken te zijn van de stijl van de absolute monarchie van weleer. Aan de hand van welke parameters heeft in Nederland het politieke leiderschap zich ontwikkeld? Onze politieke cultuur lijkt weinig ontplooiingsmogelijkheden te bieden. Het accent ligt historisch veeleer bij het ruim honoreren van geestelijke, politieke en burgerlijke vrijheidsrechten, bij een cultuur van tolerantie, bij een afkeer voor gezag en sterke regels. Gezag is onvermijdelijk, van ambten en regels, maar onze houding is er eerder één van gedogen dan van innerlijke aanvaarding en gehoorzaamheid. De staat, dat zijn wij; als er geregeerd moet worden dan doen we dat samen, ziedaar de mentaliteit die ten grondslag ligt aan onze voorkeur voor het collegiale bestuur. We slaagden er zelfs in internationaal furore te maken met de aan ons landschap ontleende metafoor van het poldermodel, zoals de Amerikaanse president Clinton met respect in zijn stem aan onze trotse minister-president Kok meldde. Kortom, de Nederlandse grond lijkt te schraal voor de groei van geprofileerde vormen van leiderschap.

Gerretson
Als dit beeld correct is wordt het verschijnsel-Fortuyn natuurlijk des te onbegrijpelijker. Nu heeft Fortuyn niet de kans gehad zichtbaar te maken wat zijn charisma waard zou zijn geweest in een regeerambt, bijvoorbeeld dat van politiek leider in de Tweede Kamer of minister. Zijn optreden is nooit verder gekomen dan een staan in het teken van verzet tegen…ja, tegen wat eigenlijk? Om daar zicht op te krijgen is het goed om, zoals we dat kort aangaven met betrekking tot Amerika en Frankrijk, uitvoeriger aandacht te geven aan enkele relevante karakteristieken van de Nederlandse politieke en bestuurlijke structuur en cultuur. Als sleutel gebruik ik de beschouwing die de historicus Gerretson in 1942 gaf in zijn rede “Iets over het autoritair beginsel in het historisch staatsrecht der Nederlanden”.3 In deze rede gaat hij na welk verband er valt aan te wijzen tussen de ontstaansgeschiedenis van ons land en de constanten van de Nederlandse staatsvorm. Zeer kort samengevat stelt Gerretson dat het te simpel is om tot een verband te concluderen tussen (destijds verworven) vrijheid en democratie als historisch grondpatroon. Integendeel, zo concludeert hij “niet de democratie, maar de getemperd-autocratische aristocratie, respectievelijk de monarcho-aristocratie is de historische staatsvorm van Noord-Nederland”. Laten we nu de verbale wendbaarheid van Gerretson voor wat zij is dan poneert hij dat de aristocratische bestuursvorm en –stijl de structurele constante is van onze staatkundige orde. Om deze uitspraak voor misverstanden te behoeden dient er op gewezen te worden dat men het begrip aristocratie moet ontdoen van zijn feodale connotatie. Het begrip wijst naar iets anders, namelijk naar de staatkundige ideaaltypen die we al bij Plato en Aristoteles tegenkomen en later bijvoorbeeld ook bij Calvijn. In hun zoeken naar een passende politieke architectuur voor een land maakten ze een onderscheid tussen het staatkundige model van de monarchie, waarin de eenhoofdige leiding centraal staat, de aristocratie met haar meerhoofdigheid en de democratie met haar leiding in handen van velen. Welnu, aldus Gerretson, toen het juk van de absolute monarchie werd afgeworpen koos men wat voorhanden was en dat was de vertrouwde structuur van de stadsstaat. Het leiderstype dat daarin als kenmerkende structuur figureerde was dat van de regent. Bij deze figuur wist de burger zijn vrijheid veilig! En zolang de regent dat vertrouwen niet beschaamde kon de burger met enige passiviteit aan hem de verantwoordelijkheid voor de publieke zaak overlaten. Zo was het en zo is het tot op de dag van vandaag.

Structuurconstante
Natuurlijk is ook deze aristocratische staatsvorm met de tijd geëvolueerd, maar altijd met behoud van haar regenteske gedaante. Na de Franse tijd werd een eertijds gesloten aristocratie vervangen door een meer open structuur waarin het systeem van erfelijkheid en coöptatie werd vervangen door verkiezingen. Het leiderschapstype handhaafde zich evenwel binnen de structuur van de politieke verzuiling vanaf het eind van de 19e eeuw. Met de invoering van het algemeen kiesrecht kreeg de burger het recht zijn verzuilde regenten aan te wijzen, die op hun beurt als in de dagen van de Republiek onderling de publieke zaak in beheer hielden. Latere politicologen noemden dit weliswaar de pacificatiedemocratie, maar deze term verhulde dat niet zozeer het democratische als wel het aristocratische cq. het regentendom domineerde. Een tegenwerping tegen het voorop stellen van deze structuurconstante is het leiderschap binnen de zuilen dat in de personen van bijvoorbeeld Kuyper, Schaepman of Troelstra wel degelijk democratisch van vorm was en soms ook een charismatische allure had. Dat is waar voor zover deze allure een functie had in het mobiliseren van de eigen mensen. In die zin had deze stijl van leiderschap een functie in het emancipatieproces van protestanten, katholieken en socialisten. Maar ook niet meer dan dat. Het charisma werd als het ware afgelegd als men in onderling overleg en met bereidheid tot coalitievorming en compromis de publieke zaak behartigde. Dat deed men onder elkaar en in goed vertrouwen en de burger begreep en aanvaardde dat met historisch geworteld realisme.

De verzuiling voorbij
Inmiddels zijn we ook reeds de verzuiling voorbij. Er is geen massa meer die gemobiliseerd wil worden, het politieke leiderschap is teruggebracht tot het “managen” van processen en de stijl van leiderschap wordt in hoge mate gedicteerd door de eisen van de moderne media. Deze media hebben een onmiskenbaar nivellerend effect op de stijl en cultuur van het politieke leiderschap. De cultuur van de eigen kring moet worden thuis gelaten: een socialist zingt niet voor de camera de Internationale en een christenpoliticus laat Schriftlezing en gebed als stijlelementen thuis. Wat slechts telt – en die eis geldt een ieder - is een vermogen tot entertainment, gevatheid en de gave van de oneliner. Beide ontwikkelingen, het ongedefinieerde leiderschap van na de verzuiling en het genivelleerde door de mediadwang, kwamen samen onder Paars, de liberaalsocialistische coalities van het eind van de vorige eeuw. Deze samenwerking van eertijds politieke tegenstanders vroeg een prijs; die van de ontpolitisering. De effecten daarvan voor de politieke cultuur waren desastreus. Onderwerpen die tot politieke onenigheid konden leiden (oplossing mobiliteitsvraagstuk, de asiel- en minderhedenproblematiek, privatisering van voorheen nutsfuncties) werden naar de toekomst geschoven, of bereikten slechts het stadium van halfslachtige compromissen. Onderwerpen waar men wel uitkwam (euthanasie, homohuwelijk) hadden een onmiskenbaar elitair-libertijns karakter, en werden opgelost met een zeer individualistisch en instrumenteel ethos. Langzaam maar zeker verloor deze gesloten wereld van de politiek het contact met de burger en zijn sores. Weinigen hadden dat in de gaten, ook de journalistiek niet die evenzeer onderdeel vormde van deze gesloten wereld en ook de officiële adviesorganen van de overheid niet . Het was dan ook niet zozeer de burger die het contact verloor met de politiek, maar de politiek die zich vervreemdde van de burger. De historische rolverdeling van de burger met zijn basishouding van lijdelijkheid en de politici met hun regentencultuur is echter alleen dan stabiel wanneer wordt voldaan aan de basisvereiste dat de regent het vertrouwen van de burger waard blijft. Uit tal van onderzoeken blijkt dat de Nederlandse burger tevreden is met de parlementaire democratie, zoals wij die nu kennen. Voorstellen voor vormen van meer directe zeggenschap, zoals het referendum, de gekozen minister-president of burgemeester, leven minder bij de burger dan bij de moderne regenten die altijd wat verlegen raken bij dit type voorstellen. Daarom willen ze ook maar niet van de politieke agenda verdwijnen. De onvrede van de burger wordt vooral manifest wanneer en waar het politieke systeem zich afsluit van reële maatschappelijke vraagstukken en dus in zijn vermogen tot probleemoplossing faalt. Om het wat huiselijk te zeggen: de burger wil niet zozeer meer zeggenschap, maar hij wil dat “ze” het goed doen, dat fundamentele waarden bij bestuurders in goede handen zijn, goed worden beheerd. En juist daar mankeerde het steeds meer aan. De lijst met verwaarloosde onderwerpen werd steeds langer: de wachtlijsten in de zorg, het filevraagstuk, de asiel- en minderhedenproblematiek, de teloorgang van publieke omgangsvormen, de groeiende onveiligheid op straat en de toenemende criminaliteit. Voorwaar, toch geen geringe zaken.

Fortuyn
Het is de verdienste van Fortuyn geweest dat hij deze gesloten, verzakelijkte en zielloze regentencultuur, die haar historische plichten was gaan verzaken, wist te ontmaskeren en deels te onttakelen. Het mag in het kader van deze beschouwing de aandacht hebben dat Fortuyn, hoe revolutionair zijn stijl ook was, weinig voorstellen deed om het geldende systeem van onze parlementaire democratie te veranderen. Zijn kritiek concentreerde op het disfunctioneren van het systeem en op de cultuur van inteelt. De wijze waarop hij dit te lijf ging verdient een nadere beschouwing. Allereerst rekruteerde hij zijn kersverse aanhang bij groepen burgers die onder het vaandel van leefbaarheid bereid waren hun ongenoegen met de slecht presterende overheid en heersende politieke partijen te laten mobiliseren door nieuwe partijen en nieuwe leiders. Dat dit zich allereerst manifesteerde op het lokale vlak hoeft niet te verbazen, want daar was het ongenoegen het grootst, zoals al eerder was gebleken bij relatief hoge scores voor de Centrumdemocraten bij gemeenteraadsverkiezingen. De doorbraak van Fortuyn kwam twee maanden voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer toen in maart 2002 de verkiezingen voor de gemeenteraden werd gehouden. In de campagne kon Fortuyn twee vliegen in en klap slaan, namelijk met de thema’s van de buurt de landelijke politici te lijf gaan. De deconfiture van de heersende politiek werd een feit toen op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen een triomfantelijke Fortuyn met een klinkende overwinning op zak de gevestigde politici van de Paarse coalitie ronduit in hun hemd zette. Als mediaspektakel was het fascinerend om te zien hoe slecht de opstand van de burger, tot uiting gekomen in de electorale overwinning van Fortuyns partij, door de gevestigde politici werd begrepen. VVD-leider Dijkstal begreep nog altijd niet dat een revolte niet valt te keren met de tegenwerping dat de voorstellen van Fortuyn “onvoldoende financiële dekking hadden”, en PvdA-voorman Melkert toonde zijn politieke onvermogen met dezelfde Binnenhofse ingewijdentaal dat “we het toch vooral samen moeten doen”. Maar de kijker begreep het heel goed: hier kwam iemand de Hollandse politieke binnenkamer instormen om “ze” eindelijk eens de waarheid te vertellen en een rekening te vereffenen. De socioloog Max Weber heeft ons geleerd een onderscheid te maken tussen een drietal typen van leiderschap, namelijk rationeel, traditioneel of charismatisch. Het mag duidelijk zijn dat in een politieke cultuur waarin de relatie tussen regeerders en geregeerden wordt gekenmerkt door een regentencultuur, hoe verlicht soms ook, versus de lijdelijkheid van de burger de grond erg schraal is voor vormen van charismatisch leiderschap. Bij nadere beschouwing heeft ook Fortuyn, wiens optreden onmiskenbaar charismatische trekken had, zich aan die werkelijkheid niet kunnen ontrekken. Hij beschikte over een rebels vermogen om het heersende maatschappelijk onbehagen te verwoorden en vervolgens politiek te mobiliseren. Hij kon de bijna perfecte illustratie worden van de stelling van moderne politicologen dat verkiezingen in onze post-ideologische tijd een negatief karakter hebben gekregen: een middel om politici te straffen. Materieel was zijn charisma dan ook voornamelijk negatief; wat hij ook aan programmatische stellingen verkondigde was ondergeschikt aan zijn flamboyante verzetshouding. De regenten van Paars moesten straf krijgen; waarmee was minder belangrijk. Zo beschouwd is zijn optreden functioneel verbonden met de typische bestuurscultuur van ons land en is er weinig grond voor het maken van vergelijkingen met het Fûhrerprinzip van het nationaal-socialisme of Amerikaanse vormen van politiek leadership. Proberen we nu met enige afstandelijkheid, los van de bijzondere karakteristieken van personen en gebeurtenissen, de balans op te maken, dan kan gezegd worden dat wat werd blootgelegd is: het onvermogen van de moderne bestuursklasse om zich op geloofwaardige wijze te legitimeren en burgers positief aan zich te binden. Grote groepen burgers zegden dan ook het vertrouwen op.Niet in het systeem als zodanig, maar in de wijze waarop de met het systeem verbonden bevoegdheden werden uitgeoefend. De vraag is nu of daarin een structureel element zit, een factor derhalve die losstaat van het slecht functioneren van Paars. Of anders gezegd, is het politieke leiderschap als zodanig problematisch geworden nu de legitimatie ervan voornamelijk lijkt te lopen via de strijd op de electorale markt van beloften en persoonlijkheidskenmerken en niet meer rust op levensbeschouwelijke of ideologische verwantschap? Als dat geval is dan wordt het dagelijks functioneren van onze parlementaire democratie een onrustige en instabiele zaak.

Media
Voordat daarop nog iets dieper wordt ingegaan moeten er twee kanttekeningen geplaatst worden. In de eerste plaats volgt uit de analyse tot nu toe dat er weinig redenen zijn om de rol van de media als allesbepalende factor aan te merken. De media hebben ongetwijfeld het charisma van Fortuyn een versterkt effect gegeven en de armoede van het Paarse leiderschap letterlijk zeer zichtbaar gemaakt, maar ze zijn er niet de oorzaak van. De gebeurtenissen van 2002 zijn zelfs voor journalisten aanleiding geweest zichzelf de vraag te stellen of ze niet al te veel ingekapseld waren geraakt, kritische distantie hadden verloren en evenals de gevestigde politieke orde niet hadden gefaald om het onbehagen van de burger te signaleren en stem te geven. De relatie politiek en media is een onderwerp apart dat hier nu niet besproken kan worden. Dat de media belangrijk zijn voor de agendering van politieke zaken is evident. De relatie met het politieke leiderschap is lastiger te leggen. De media kunnen reputaties maken en breken. De stijl van politiek optreden wordt onmiskenbaar mede bepaald door de eisen die de media stellen. Dat kan spanningen opleveren waar de vereisten van het politieke ambt zich niet altijd kunnen voegen naar een mediacultuur waarin amusement en kortademigheid heersende waarden zijn. Een regentencultuur die bestaat uit collegiaal bestuur en waarden van inschikkelijkheid en compromis, past slecht in de mediamal van expressiviteit, instantbevrediging en oppervlakkig amusement. Er is nog een bijkomende mediafactor, die het voor politieke leiders niet altijd gemakkelijk maakt. Dat is de zeer directe nabijheid van een stijl van journalistiek die van respect voor autoriteiten weinig wil weten. De daar heersende rolopvatting dateert uit de jaren ’60 en wordt vaak gekenmerkt door directheid c.q. brutaliteit, uitingen van onecht wantrouwen en gemakkelijk moralisme.

In de tweede plaats moet erop gewezen worden dat het probleem van leiderschap zonder heldere missie en met aangetaste legitimiteit niet slechts voorkomt op het terrein van de politiek. Ook in het bedrijfsleven is het imago van de captains of industry aan inflatie onderhevig. Van het Amerikaanse Enron tot het Nederlandse Ahold is het beeld ontstaan van concerns waarvan de leiding in een nog meer gesloten cultuur leeft dan de politiek, en waarin kennelijk de vrijheid bestaat om zo inhalig te zijn als men wil. Enerzijds is er de, al dan niet modieuze, trend naar vormen van maatschappelijk verantwoord ondernemen; anderzijds is er sprake van een op zichzelf georiënteerd leiderschap dat de zelfverrijking niet schuwt en derhalve dezelfde kenmerken van voosheid is gaan vertonen als het politieke leiderschap. Met de aantekening dat het harde licht van de openbaarheid de laatste kaste belet ten gerieve van zichzelf de hand in de staatskas te steken.

Leiderschap en zingeving
Terug naar het domein van de politiek. Om een meer gestructureerde beoordeling te kunnen geven van het functioneren van het leiderschap in het publieke domein is het inzichtgevend om daaraan de karakteristieken van de notie van het “ambt” voor te houden. Bij het ambt, of het nu kerkelijk, politiek of anderszins is gekwalificeerd, gaat het om handelen dat gemandateerd is, principieel begrensd, dienend en richtinggevend. Welnu, op al deze criteria scoort het politieke leiderschap zoals eerder besproken laag. Het meest problematisch is wellicht dat de dragers bij uitstek van de representatieve democratie in de postmoderne cultuur waarin wij leven nauwelijks nog over substantiële bronnen beschikken om gezag te verwerven en te behouden. Geen ideologie, geen tradities, geen emancipatoire belangen. Ze moeten het in vergaande mate hebben van hun persoonlijkheid.Dat is niet een ieder gegeven en is niet zonder risico. De politieke moraliteit die daarbij past is instrumenteel en procedureel van karakter. Het verbaast dan ook niet dat bij het oplossen van vraagstukken van immateriële aard het debat in sterke mate wordt gereduceerd tot het formuleren van eisen van zorgvuldigheid. In een boeiend essay heeft filosoof Govert Buijs deze volstrekt seculiere stijl van politieke representatie omschreven als “een politiek beroofd van alle zingevingdimensies, verschraald tot problemen en procedures, een wereld van pure piecemeal engineering, zoals Karl Popper het eens noemde”. Met verwijzing naar het werk van de politieke filosoof Eric Voegelin wijst hij erop dat naast de dimensie van de procedurele representatie nog twee andere dimensies bestaan: de existentiële en de transcendente representatie. De eerste dimensie verwijst naar het vermogen van politieke leiders zichzelf en belangentegenstellingen te overstijgen en het beeld te vestigen van een representatie van het hele volk. De eerlijkheid gebied erop te wijzen dat het Nederlandse staatkundig bestel met zijn collegiaal bestuur en coalitiekabinetten, anders dan bijvoorbeeld het Amerikaanse presidentschap, het niet eenvoudig maakt deze vorm van representatie tot ontplooiing te brengen. Bij het aantreden van het eerste Paarse kabinet gaf minister-president Kok aan iets te beseffen van de noodzaak deze dimensie niet te verwaarlozen toen hij met nadruk erop wees de eerste minister te willen zijn van alle Nederlanders. De transcendente representatie verwijst naar de noodzaak het politieke handelen ook te stellen in het teken van een hogere missie en te streven naar zingeving in het publieke domein. Het is het vermogen fundamentele belangen en waarden te willen representeren eventueel tegen de waan van de dag of culturele modes in. Buijs: “In deze dimensie passen woorden als hoop, redding, vrede, gerechtigheid, thuiskomen en heil”. Met enige welwillendheid is iemand als Joop den Uijl, minister-president in de jaren ’70 van de vorige eeuw, te beschouwen als een politicus die zijn programma in het teken stelde van een hogere missie. Denk aan zijn ideaal van maatschappelijke gelijkheid vervat in het motto van zijn kabinet dat het streven verwoordde naar spreiding van inkomen, kennis, vermogen en macht. Hij gebruikte soms ook de taal van een gedrevene of een geroepen politicus, die opereerde op basis van het PvdA-programma “Keerpunt 72” in het besef van “de smalle marges” van de politiek. Het is de taal van iemand die “op weg” is en dat beseft. Fortuyn gaf aan te beseffen dat politiek leiderschap niet permanent kan functioneren zonder de dimensies van existentiële en transcendente representatie. Hoe rechts zijn programma ook was, hij kwam er rond voor uit een bewonderaar van Den Uyl te zijn. Hij wierp zich op, niet als de zoveelste partijganger, maar als de beoogde leider van het hele volk. Niemand hoefde ook te twijfelen aan zijn overtuiging dat hij een missie had en in tal van interviews schuwde hij zingevingthema’s niet. Ook zijn typering van onze samenleving als een “verweesde samenleving” paste bij zijn kritiek op de gevestigde orde. In de gereformeerde traditie is met enige regelmaat en ook wel gretigheid gesproken over een gezagscrisis. In de jaren ’70, de tijd van het koketteren met burgerlijke ongehoorzaamheid, doorgeslagen vormen van democratisering en de taal van het Neomarxisme, had deze typering zonder twijfel een directe politieke geldigheid. In meer algemene zin ging het ook om het inzicht dat gezag zijn legitimatie niet mag verhullen. Om het in de politieke taal van alledag te zeggen; de burger heeft er recht op te weten waar politieke leiders voor staan. Het democratische belang van deze tegeltjeswijsheid is evident: als de macht anoniem wordt dan wordt zij tevens oncontroleerbaar en slecht ter verantwoording te roepen. Dat is jarenlang het geval geweest: het politieke leiderschap in ons land verloor substantie en ruggengraat, kreeg kameleontische trekken en werd de facto de simpele uitvoerder van de heersende cultuur met haar permissieve en libertijnse waarden. Inmiddels zijn we na de moord op Fortuyn twee jaar en twee kabinetten verder. Er is weinig dat erop wijst dat het politieke leiderschap in onze postmoderne en ontzuilde tijd haar problematisch karakter heeft verloren. Voor zover de behoefte leeft aan vormen van existentieel of transcendent leiderschap wordt daarin niet voorzien. Het is dus denkbaar dat dit vacuüm op enig moment opnieuw wordt gevuld. Aan de gebeurtenissen van de laatste jaren lijken politici hooguit een vrijmoedigheid te ontlenen om een “cultuur van flinkheid” te vestigen. In feite gaat het daarbij om een herstel van de vertrouwde regentencultuur onder het motto “herstel van waarden en normen”. Voor het overige lijkt het Nederlandse politieke systeem zich te laten annexeren door Europa. Dat dit zonder enig debat van betekenis plaatsvindt behoeft niet te verbazen, het vloeit voort uit de verlegenheid van regent en burger met de actuele identiteitscrisis van een verweesde samenleving.


Noten
1 Dit is de bewerkte tekst van een lezing, gehouden op de GWG-Najaarsconferentie “Verlangen naar leiders”, op 29 november 2003 te Utrecht.

2 Buijs, Govert. 2002. Het is tijd voor theater in de politiek. Trouw, 22 juni 2002.

3 Gerretson, C. 1974. Iets over het autoritair beginsel in het historisch staatsrecht der Nederlanden. Verzamelde Werken IV: 63-97. Baarn: Bosch & Keuning.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Radix | 54 Pagina's

Verlangen naar leiders; de rust van de regenten

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 2004

Radix | 54 Pagina's