Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ik heb hulp besteld bij een held

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik heb hulp besteld bij een held

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

• • J. Westerink

'En David zeide tot Saul: an geen mens ontvalle het hart, om zijnentwil. Uw knecht zal heengaan en hij zal met deze Filistijn strijden.' 1 Samuel 17 : 32.

Oorlog tussen Israël en de Filistijnen is een steeds terugkerend thema in de boeken van de Bijbel, die de Richterentijd en de tijd van de eerste Koningen beschrijven. Destijds zijn beide volken ongeveer tegelijk in Kanaan gekomen: Israël vanuit de woestijn, de Filistijnen van over zee. Sindsdien zijn ze in een hevige strijd gewikkeld om het bezit van het land. Het gaat om de grote vraag, die vandaag nog aktueel is: zal het land Israël heten of Palestina. Sinds Simson begonnen is het volk van God te verlossen van deze plaag, hebben de Filistijnen een aantal nederlagen geleden, maar nog zijn ze machtig. Dat blijkt ook ditmaal weer. Diep zijn de Filistijnse strijdkrachten in het land van Israël doorgedrongen. Ze zijn opgerukt in het land van Juda tot op 25 kilometer van Bethlehem. Daar stuiten ze op het leger van Israël onder aanvoering van koning Saul. En daar verschijnt dan Goliath, de reusachtige kampvechter. De beschrijving die de bijbelschrijver van de man geeft, is beeldend genoeg om de schrik van Sauls mannen te begrijpen. Het is een wandelende tank, een kompleet bolwerk, dat van de heuvels aan de overzijde afdaalt in de richting van het leger van Israël. En deze reusachtige krijger heeft een voorstel. Hij daagt Israël uit een man te leveren voor een tweegevecht. De partij, wier man verliest, zal de andere partij dienen. Honend en brallend slingert hij zijn woorden in Israels legerkamp. Dit wordt een noodsituatie. Wie van Israels terugdeinzende en huiverende soldaten durft het tegen een reus opnemen? Wie kan het ooit van Goliath winnen?

Echter, dat is niet het enige. Het is maar geen toevalligheid, dat de Filistijnen oprukken in de richting van Bethlehem. Diar heeft de Heere immers zojuist een nieuw begin gemaakt tot verlossing van Zijn volk. U leest dat in het voorgaande hoofdstuk. David is daar gezalfd door Samuel tot koning over Israël. Israël weet daar nog niets van, maar de satan weet het wel en hij stuurt de Filistijnen erop af. Hier is de strijd van slangenzaad tegen vrouwenzaad. Hier

loert de draak op een gelegenheid om het Kind te verslinden. Achter Goliath staat satan en de bedoeling is duidelijk. Israël moet slaaf worden in het diensthuis van de vijanden in plaats van verlost te worden tot dienst aan de Heere zonder vreze. Gods verlossingsplan moet worden doorkruist.

En Israël heeft geen verweer tegen dit geweld van de vorst der duisternis. 'Kies een man', zegt Goliath. Maar er is niemand, die verlost; Saul niet, Jonathan niet, niemand uit het volk. Veertig dagen lang duurt deze benauwende situatie, waarin het volslagen duidelijk wordt, hoe hopeloos het er met Israël voorstaat. Als het van Israël afhangt, is de ondergang nabij. 'Het hart ontvalt hen', zo lezen we. Ze zien geen weg en geen mogelijkheden. En de diepste oorzaak is, dat zij de weg van het vlees gaan in plaats van de weg van het gebed. Het is typerend voor de situatie, dat David straks zegt: 'Goliath hoont de slagorden van de levende Gód', terwijl de mannen van Israël zeggen: 'hij hoont Israël'. Saul en zijn mannen taxeren de situatie niet geestelijk.

Toch wordt hier in deze donkere dagen iets zichtbaar van Gods adventshandelen. Zouden we het getal veertig ook hier niet mogen lezen als een aanduiding van een periode van voorbereiding op wat komen gaat? Hier is de Heere bezig het volk voor te bereiden op Zijn komen ter verlossing. Hij maakt hier plaats voor Zijn held, voor Zijn verlosser. Israël moet leren: er is in ons geen kracht, geen wijsheid en geen moed. Vanuit ons valt er geen verlossing te verwachten.

Dat is nodig; dat was het toen, dat is het nu. De Heere laat het in het leven van Zijn volk echt nood worden, zodat het hart ontvalt en we verlossing van Gods kant gaan nodig krijgen en zoeken. Het is typisch onderwijs voor de adventstijd, wanneer de Heere ons onze nood en ellendigheid recht leert kennen, zodat we ermee vast lopen, vlees tot onze arm te stellen, op eigen gerechtigheid te bouwen. Hij laat ons zien, dat van ons uit niets baat tot verlossing, zodat we een volkomen Verlosser nodig krijgen.

In die situatie verschijnt David. En we mogen er bij zeggen: in David verschijnt Christus, Die de Zoon en de Wortel Davids is. Hij openbaart Zichzelf in David als Gods gegeven Verlosser.

Immers, David is al gezalfd. Hij is de man naar Gods hart, had de Heilige Geest tot Samuel gezegd. Hij is al geroepen tot koning en de Geest is al vaardig geworden over hem. Maar Israël weet het nog niet. Zoals later bij de verzoeking van Jezus in de woestijn ook blijkt, weet satan eerder door Wie de Heere Zijn volk verlossen gaat dan het volk zelf. Gods gezalfde Verlosser moet gekend, geopenbaard worden. Daar is het in de ontmoeting tussen Israël en Goliath na veertig dagen de tijd en de plaats voor.

Prachtig wordt hier getekend hoe God de verlosser precies op tijd stuurt. Na veertig dagen, als het volkomen duidelijk is, dat Israël zichzelf niet verlossen kan, staat daar ineens die David, een jongen nog, die nog niet met het leger mee uit kon trekken. Maar hij reageert onmiddellijk anders dan de anderen, omdat de Geest hem in bezit genomen heeft. Ook hij hoort de lastering van Gods Naam. Maar terwijl iedereen daardoor verlamd wordt en op de vlucht

slaat, wordt David er door geïnspireerd. Hij komt op voor de Naam en de eer van de Heere. Dat valt op, maar niemand ziet er aanvankelijk iets in. Hij is 'bij broed'ren laag geacht'. En Saul vindt het ook niets, want hij kijkt met vakmansblik in plaats van met geloofsogen. Maar David vertelt dan uit zijn leven: van een leeuw en een beer, die hij versloeg omdat ze de schapen belaagden. Maar het zijn geen eigen prestaties, waar hij mee pronkt. Gods hand was met hem ter verlossing. In machtig geloofsvertrouwen belijdt David: Die God, Die mij gered heeft uit de muil van de leeuw en van de beer, zal mij ook redden uit de hand van deze onbesneden Filistijn. Hij zal worden als die leeuw en die beer, omdat hij de levende God gehoond heeft. Merkt u wel: David zegt niet: ik kan, maar: de Heere zal. Daarom gaat hij er ook niet op af in Sauls wapenrusting. Dat is niet omdat die hem te groot zou zijn; dat hadden ze van te voren wel kunnen zien. David heeft een andere wapenrusting: hij gaat in de Naam van de Heere. Immanuël; God gaat mee.

Ziet u het goed: de gezalfde verlosser is herder. Hij gaat in zijn herderskleed. Hij draagt de herdersstaf. Hij hanteert het herdersgereedschap: de slinger en de steen. Als herder treedt hij Goliath tegemoet, de ware koning, die herder is. Hij strijdt voor zijn kudde. Hij stelt zijn leven voor de schapen. Hier is de Herderkoning van Israël in wie de Heere Immanuël is. Voor het oog lijkt het nergens op. Moet hij Israël verlossen? Ja, want het moet duidelijk worden, dat de Heere hulp besteld heeft bij een held, die komt als herder; niet met kracht of met geweld, maar in de Naam van de Heere, in de kracht van de Geest.

Daar staan ze tegenover elkaar. Goliath, vloekend, boos, verontwaardigd, omdat hij alleen gelooft in de kracht van het vlees. En David, de herder, die komt met de Naam van de Heere en met de kracht van de Geest en in het vaste geloof: de Heere verlost, 't Gaat immers om Zijn zaak, Zijn volk. Zijn verbond. David zegt: 'en de ganse aarde zal weten, dat Israël een God heeft'. Zoals Christus later gebeden heeft: 'opdat de wereld wete, dat Gij Mij gezonden hebt'. Dan slingert het herderswapen en suist de steen door de lucht. Goliath valt. Dood. De Filistijnen vluchten. Gods gezalfde koning verlost Israël van zijn vijanden. En hij doet het als herder, de herder uit Bethlehem, de kleinste, de verachte. Nieuwtestamentisch gezegd: de Koning Die Zijn volk verlost, de Herder, Die Zijn leven stelt voor Zijn schapen en Die volkomen Overwinnaar is, is het Kind in de kribbe, de Man van smarten, veracht, de onwaardigste onder de mensen, de Gekruisigde van Golgotha.

Ook vandaag is de door God gegeven Verlosser moeilijk te aanvaarden voor wie afgaat op wat zijn ogen zien. Gods werk spreekt nu eenmaal het vlees niet aan. Maar het geloof ziet het: Hij is de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel Davids, het Lam Dat staat als geslacht en overwonnen heeft. Het ziet Jezus Christus, de Herder der schapen. Die zegt: niemand zal Mijn schapen uit Mijn hand rukken. Tegen Hem kunnen satan, zonde en wereld niet op. En levend uit Hem is er nu ook een volk, gezalfd met de Heilige Geest, dat leert strijden en staande blijven door Zijn kracht; een volk, dat koninklijk staat tegenover satanische machten en antichristelijke krachten, die proberen hen te knechten

en tot slaven te maken; een volk, dat staande blijft in het vertrouwen dat die God, Die gered hééft, ook zdl redden.

Deze bekende geschiedenis stelt ons voor de adventsvraag: 'Kent gij reeds die goede HERDER? ' Hebben we gezien hoe de Heere door Hem volkomen verlost? Hebben we geleerd om, levend uit Hem, koninklijk te strijden? Advent is de tijd waarin tegenover de geopenbaarde Verlosser de gedachten uit veler harten openbaar worden. Dat zien we hier.

Allereerst is daar Goliath. Hij spot met die herdersknaap. Hij ziet er niets in, ja vindt het een belediging. Het is de reactie van de wereld, die vijandig staat tegenover verlossing en Gods gegeven Verlosser een dwaasheid vindt. De wereld ziet er eenvoudig niets in: een Kind in een kribbe, een Man aan een kruis.

Vervolgens is er de reactie van Saul. Hij vraagt: 'Wiens zoon is deze? ' In zijn zondige blindheid probeert Saul vanuit David te verklaren wat er gebeurd is, in plaats van te belijden; dit is van de Heere geschied. Blind als hij is voor Gods werk, ziet hij hier niets van Gods hand. Ten diepste verzet hij zich tegen het wonder van de door God gegeven verlossing. Hij probeert het wonder weg te redeneren, te verklaren en zo te verkleinen. Maar wat blijkt dat gevaarlijk te zijn. Wie bij de door God geopenbaarde Verlosser zichzelf wil blijven, verzet zich en gaat tenslotte onder in de eeuwige nacht.

Een heel andere reactie is die van de zingende meisjes van Israël. Zij bezingen het feit van de overwinning: 'Saul heeft zijn duizenden verslagen en David zijn tienduizenden'. Het is de topper van de dag, wekenlang bovenaan de lijst van de top-tien in Israël. Maar Israels dochters komen niet toe aan het 'ere zij God'. Ze hebben sympathie voor de verlosser. Ze doen aan verering van de verlosser. Maar er is geen levend geloof in de Verlosser. De blijde verwondering over de grote daden van God, Die blijft al wisselen de omstandigheden, ontbreekt. Morgen is er weer een ander en zingen ze weer wat anders; misschien roepen ze wel 'kruist Hem'. Ontmoeten we het vandaag ook niet? Zingen van Jezus als 'Superstar', Held, Helper, Vriend, terwijl de verwondering over Gods genade in Hem ontbreekt. We horen niets van het 'Hij doet ons, hoe met schuld beladen, verzoend voor het oog des Vaders treên'. En dan is Jezus een rage, een modeverschijnsel, een tijdelijke ster aan het firmament. Maar morgen is er weer wat anders, want het Evangelie heeft het hart niet geraakt. Sympathie voor Jezus, verering van de Verlosser, is niet genoeg.

Wat is dan nodig?

Dat zien we in de reactie van Jonathan in het begin van 1 Samuel 18. De ziel van Jonathan werd verbonden aan de ziel van David. Hij had hem lief als zichzelf. En dat is een wonder. Want Jonathan is de kroonprins. Maar hij erkent in David de van God gezalfde koning. Dat heeft Jonathan wat gekost! Zijn koningskleed en zijn koningszwaard. Jonathan wordt koning af ten behoeve van David. Hij wordt zijn dienaar.

Dat is de echte reactie. Wie ziet, hoe Gods gezalfde Koning verlost uit de grootste nood, komt zelf van de troon af en Gods Koning komt er op. Hij

wordt mijn Koning. We krijgen Hem lief. Dat blijft altijd een wonder, want ik moet om Hem van de troon af. En toch is het zo: we krijgen Hem lief: de Herder-koning, Die Zijn volk verlost van leeuwen en beren, van duivel en antichrist. En we gaan van Hem zingen, maar anders dan de meisjes van Israël. We zingen het lied van de verwondering: 'Gezegend zij de grote Koning, Die tot ons komt in 's Heeren Naam'.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1983

Theologia Reformata | 370 Pagina's

Ik heb hulp besteld bij een held

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1983

Theologia Reformata | 370 Pagina's