Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In den beginne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den beginne

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(slot)

Dit maal geen nieuwe tekst en geen nieuwe uitleg. Maar een terugblik met u, de lezer, over het geschrevene naar aanleiding van de inzet der Schriften. We hebben zesenveertig keer vertoefd bij het begin van het eerste bijbelboek. In de synagoge wordt „In den beginne" gelezen achtereen, in één en dezelfde samenkomst...

Het geschrevene heeft reakties opgeroepen bij lezers. Op enkele vragen wordt hier nu ingegaan. Daarvoor is dit slotartikel met name ook geschreven. Ook binnen de kring van redaktie en medewerkers van ons blad is er enkele malen een intensief gesprek gevoerd rond de inhoud van de artikelen. Binnen de grenzen van het gereformeerd belijden is daartoe ook ruimte gegeven.

Eén van de vragen, die in verschillende toonaard, telkens terugkeert is die naar de verhouding van schepping en verlossing. Ontkwam de schrijver aan de verleiding om die beide zo niet te laten samenvallen, dan toch zeer nauw op elkaar te betrekken? De schepping zelf is toch geen verlossing, en aan de verlossing gaat toch de schepping vooraf?

Het boek Exodus is toch het tweede bijbelboek, en het boek Genesis blijft toch het eerste? Zonder enige twijfel is dit de gegeven orde. De vraag is echter of wij vanuit een gebroken situatie toegang hebben tot de ongebroken schepping. Het antwoord moet ontkennend luiden. Wat we hiermee nu eigenlijk bedoelen? Uit de schone inleiding, die Calvijn geeft op zijn uitleg van het boek Genesis, de volgende woorden:

„Want hij (bedoeld is Paulus, zoals deze aan het woord is in 1 Cor. 1 : 21) verzekert hiermee, dat men tevergeefs God zoekt met behulp van de zichtbare dingen, en dat ons niets anders overblijft, dan rechtstreeks tot Christus te gaan. Hieruit volgt, dat men niet moet beginnen met de grondstoffen der wereld, maar met het Evangelie, dat alleen Christus en zijn kruis voorstelt eri ons daarbij doet blijven. Ik antwoord hierop, dat men wel tevergeefs redeneert over de schepping der wereld, als men niet eerst door de prediking van het Evangelie is vernederd, en geleerd heeft alle scherpzinnigheid van het verstand te onderwerpen aan de dwaasheid van het kruis (zoals Paulus haar noemt in 1 Cor. 1 : 21). Nergens elders zullen wij iets vinden, dat ons opvoert tot God, zolang Christus ons niet in zijn leerschool heeft onderwezen."

Slechts vanuit het opengeslagen boek der verlossing valt het boek der schepping te lezen. En zo hebben we de uitdrukking te verstaan, die meerdere malen verwoord werd, dat de Schriften van achteren naar voren ook gelezen willen zijn. Ten diepste houdt dit voor de gemeente in, dat vanuit het laatste bijbelboek licht terugvalt tot op de eerste bladzijde van de Schrift. Vanw r ege onze zonde, maar wat meer zegt: vanwege de vergeving der zonden, leren wij de Schriften spellen vanuit het hart der verzoening met een terugwaartse beweging naar den beginne.

Het gaat hier om een leesregel der Schriften, die mij als kind werd bijgebracht. Mijn grootvader placht te zeggen, dat het begin vanuit het einde verstaan werd. Hij bedoelde daarmee het kleine leven van 's mensen wedergeboorte, maar evenzeer het grote leven van de herschepping van hemel en aarde. Ja, we Ieren de Schriften verstaan in een rugwaartse beweging. En dat is de kenmerkende beweging van de Geest, Die vanuit het einde van alle dingen in het heden tot ons komt.

In dit licht wil ik nu ingaan op enkele vragen, die lezers mij voorlegden. Daar is om te beginnen de hartelijke brief van mevr. C. E. v. M.-v. d. B. te B. Zij schrijft dat ze met de serie „In den beginne" wel wat moeite heeft, vooral wat de eerste gedeelten betreft. Tenslotte schrijft ze letterlijk: „Alles samenvattend blijft voor mij één vraag over.

Mogen we niet meer éénvoudig als kinderen geloven wat onze Heidelberger Catechismus zo mooi verwoordt in Zondag 9? Mag ons dat niet genoeg zijn? " Mijn antwoord op deze levensvraag kan en mag niets anders zijn dan: ja, van harte. Onnavolgbaar is het antwoord uit het troostboek van de kerk op de vraag naar het geloof in God, de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde: Dat de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus, Die hemel en aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft... om Zijns Zoons Christus wil mijn God en mijn Vader is... Het kind spreekt, op de arm genomen door de hemelse Vader, en ziende wat de Vader gemaakt heeft, kan het niet anders dan de goedheid Gods loven. En daarin weet het zich bovenmate getroost. Welnu, dat kindschap brengt ook een kinderlijke taal met zich mee. De taal der Schriften is kinderlijk, in de diepste zin des woords. Juist datgene, wat wij moeilijk vinden, verstandelijk zwaar om te verstaan, moeten wij trachten op een kinderlijke wijze te horen. De taal van de Schrift — en dat geldt heel bijzonder voor het scheppingsgebeuren — is die van het kind en van de dichter. De eerste zes dagen van de schepping is er geen mens bij geweest — de mens was nog niet op aarde verschenen — en zo komt het geheim der schepping tot ons, op de adem van de Geest, in een taal, die we zowel een kinderlijke als ook een dichterlijke mogen noemen. Daarbij is de sleutel van de uitleg nog altijd: Schrift met Schrift vergelijken. En dat wil bijzonder in de uitleg van „In den beginne" doorklinken.

Een volgende vraag kwam van de heer N. v. S. te W. naar aanleiding van Genesis 3 : 6 —9 (In den beginne, nr. 28). Het gaat met name om de woorden: n zij gaf ook haar man met haar, en hij at. Mogen we in deze woorden ook Adam zien als beeld

en type van Christus? zo luidt de vraag. De bedoeling is, dat we hier Adam zien staan, zoals zo dikwijls, in tweeërlei licht. Enerzijds zien we hem hier als een gekruisigde, „als de ten dode opgeschreven zondaar voor Gods aangezicht". En dat is hij, letterlijk, onmiskenbaar. Zo kennen we Adam, die eet, óók eet. Hij neemt en eet, en daarmee is er geen weg terug. Anderzijds zien we — vanuit het einde alweer — ook nog ander licht vallen over deze Adam in zijn onherstelbaar diepe val. Dat licht straalt vanuit het apostelwoord, dat Hij, Die geen zonde gekend heeft, tot zonde is gemaakt. Daar is de tweede Adam, die de zonde van Zijn gemeente niet van zich stoot, en niet zegt: wat heb ik met de zonde van een ander te maken, maar Die als het Lam van God de zonde op zich neemt. Christus is bij Zijn volk, dat heeft genomen en gegeten van de verboden vrucht. Hij werd tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Zie daar, de diepe en enige troost, die ook verscholen ligt in de woorden, dat Adam ook nam en at.

En dan is daar de vraag van de heer J. K. te H. I. A. In de veertig jaar, dat hij het Gereformeerd Weekblad leest, is het nog niet zo vaak voorgekomen, schrijft hij, dat hij bij het lezen er niet uit kwam. Maar nu leest hij (In den beginne, nr. 37): En nu is het tot Kaïn gezegd, als enige keer tot de mens gezegd: ervloekt". Maar we lezen toch meerdere malen in de Schrift, dat over iemand de vloek wordt uitgesproken.? Te noemen valt Gen. 9 : 25; Mal. 3 : 9; Gal.3 : 10. En heeft niet Christus de vervloeking, die op de Zijnen lag, op zich geladen.? De vraag is zeer begrijpelijk. Kaïn is niet de enige in de Schrift, die vervloekt wordt als mens. Dat is juist, getuige de genoemde teksten. Maar - en zo is het althans bedoeld - Kaïn is wel de enige mens in het gebeuren van de zondeval, die rechtstreeks een vervloeking te horen krijgt. Daarbij gaan we er van uit, dat Genesis 3 en Genesis 4 samen de zondeval beschrijven. En wanneer we dan letten op de mensen, dan vernemen we dat noch Adam, noch Heva, noch Habel, maar alleen Kaïn vervloekt is van de aardbodem. De nadruk ligt daarbij, volgens het Hebreeuws, op de beweging, namelijk van de aardbodem weg.

Tot zover een reaktie op de gestelde vragen. Met hartelijk dank aan hen, die ze aan de schrijver overgebracht hebben. Ten slotte geef ik u een woord van Kohlbrugge door.

Met deze prediker weet ik mij nog altijd op zijn diepst verwant. Voor ruim tien jaar vroeg ds. A. Vroegindeweij mij of ik tijd en gelegenheid kon vinden om enkele artikelen te schrijven over Kohlbrugge ter gelegenheid van zijn honderdste sterfdag. En zo is het begonnen. De jaren door hebben we elkaar iets mogen doorgeven van de tastbare rijkdom, die in Kohlbrugge's prediking ligt geborgen. En daarom nu aan het einde van „In den beginne" een woord van de prediker van Elberfeld, " opkomend uit de diepte van Genesis 3, terugbuigend naar de hoogte van Genesis 1: „Maar wat zal God nu nog met de mens beginnen.? Hij belijdt zijn misdaad, maar blijft vermetel staan voor Gods heilig oog, de schuld van zich afwerpende. Hij belijdt en liegt, houdt zich staande en siddert voor de straf, wil er zich niet onder buigen, en blaakt van vijandschap tegen zijn Maker. Er is bij hem in het minst geen vermogen of wil, om te erkennen, dat God rechtvaardig is, zo Hij hem te gronde laat gaan. Het komt in de verte zelfs in zijn hart niet op, dat de Heere God genade voor hem bereid heeft, dat Hij tot hem gekomen is, om vrije liefde en eeuwige ontferming bij hem te verheerlijken. Als de mens nog in zijn binnenste om ontferming schreeuwt, zo is het, om de hel te ontgaan en toch de brave man te blijven.

In het binnenste der ziel zitten duivel en dood, en het ziet er uit, als bij de eerste schepping van hemel en aarde: woest en ledig, en duister op de afgrond. Maar over die hol gaande, in duisternis gehulde wateren, waar alleen de grommende donder gehoord wordt, alleen bhksemen gezien worden, die de mens dreigen zijn schuldig hart te treffen, — waar men nu eens in de hoogte geworpen wordt, zonder dat een reddende arm zich uitstrekt, en dan weer voor een diepte komt te liggen van reddeloos verzinken, — daarover zweeft des Heeren Geest, aan een duif gelijk, en zal stilheid gebieden, rust en vrede scheppen, licht scheppen, en de meer dan dode, genade, ja genade alleen laten horen. — Adam hoort het eeuwige Evangehe."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

In den beginne

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1985

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's