Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Generale Synode.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Generale Synode.

42 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vierde Zitting.
De zitting werd Woensdagmorgen geopend met het zingen van Ps. 84:3, het lezen van Ps. 87 en gebed van den Voorzitter.

„De Wekker”.
De Hoofdredacteur van het kerkelijk blad „De Wekker”, Prof. J.J. van der Schuit, bracht verslag uit namens de commissie van redactie, In piëteitvolle woorden werd de werkzaamheid van wijlen Prof. Lengkeek, die tot 1932 het hoofdredacteurschap voerde, dankbaar herdacht. Onder alle tijdsomstandigheden is toch het aantal abonnementen op peil gebleven. Er is alle reden tot dankbaarheid. Dank werd gebracht aan den administrateur, den heer Landaal te Utrecht. Eveneens werd dank gebracht aan den heer B.J. Boerrigter van Deventer, die dit jaar een „Wekker-actie” begon, welke niet zonder resultaat bleef. De commissie van redactie, in het bijzonder de hoofdredacteur, werd bij monde van den voorzitter dank gebracht voor haar arbeid.

Zending onder de Joden.
Ds. W. Kremer van Leeuwarden bracht rapport uit namens Deputaten voor de Zending onder de Joden. Gememoreerd werd ook hier een verscheiden van een der Deputaten, n.l. van
Ds. J. Reesink (Noordeloos), wiens plaats werd ingenomen door Ds. W.F. Laman van Middelharnis; voor Ds. N. Brandsma van Bunschoten werd benoemd Ds. D. Driessen. Gevraagd werd door de Deputaten, dat de Synode vrijheid zou geven tot het doen van stappen om te komen tot practischen arbeid. Ds. L.H. van der Meiden wees nog op den ernst van deze zaak, daar deze arbeid toch door God en Zijn Woord wordt gevraagd. De Synode aanvaardde het rapport en gaf de verdere uitwerking in handen der Deputaten.

Kalender en Jaarboekje.
Ds. L.H. van der Meiden bracht verslag uit van de redactie van Scheurkalender en Jaarboekje. De uitgaven stemmen tot tevredenheid, hoewel de saldi steeds lager worden. Verzocht werd in de kerkelijke pers de aandacht te vestigen op de wenschelijkheid, dat in alle gezinnen deze uitgaven gebruikt worden. Een der Deputaten trad af, terwijl de overblijvende Deputaten voorstelden deze plaats niet te vervullen, doch wel twee secundi te benoemen. Oud. B.J. Boerrigter (Deventer) drong aan op juiste opgave van het ledental der gemeenten in het jaarboekje, in verband met verschillende financieele zaken. Ds. H. Visser (Dordt) wees op een mogelijke verbetering in de uitgave van den kalender. Tot secundus-deputaat voor Prof. J.W. Geels (verzorging scheurkalender) werd benoemd Ds. H. Visser en tot secundus voor Ds. L.H. van der Meiden (verzorging jaarboekje) Ds. P.J. de Bruin.

Kerkelijk archief.
Ds. P.J. de Bruin (Veenendaal) bracht verslag uit namens de commissie van controle op het kerkelijk archief. Dit wordt bewaard door den kerkeraad van Rotterdam (C). De toestand is nog niet onverdeeld gunstig. Vele leemten komen nog voor. Aangedrongen werd op aanvulling en nauwkeurige catalogiseering. Op voorstel van de Deputaten werd tot eigen kerkelijk archivaris benoemd de heer P. de Jong te Rotterdam. Als deputaten van contrôle op het kerkelijk archief werden benoemd Ds. P. Zwier (Schiedam) en oud. G.J.O. Vermeer (Noordeloos). Ds. P.J. de Bruin deelde mede, dat de archieven van de plaatselijke gemeenten nog niet overal in bepaald gunstigen toestand verkeeren. Ter verbetering in dezen werd het voorstel aangenomen, dat de classes en Particuliere Synodes hierover controle zullen uitoefenen. Ds. P.J. de Bruin werd als deputaat terzake herbenoemd.
Hierna werd het woord gegeven aan Ds. I. van Dellen, predikant te Denver (Colorado), als afgevaardigde van de Christian Reformed Church in NoordAmerika.

Eerwaarde Vaders en Broeders:
De Synode der Chr. Geref. Kerk in Noord-Amerika heeft mij opgedragen in dit herdenkingsjaar der Afscheiding U als zusterkerk te groeten in den Heere.
Het wordt ons als Kerken in de oude en in de nieuwe wereld beide vergund te gedenken, wat onze trouwe God een eeuw geleden in de Afscheiding wrocht. En waar we Zijnen grooten Naam hiervoor prijzen, voelen we ons meer dan ooit getrokken tot hen, die met ons uit denzelfden steenrots zijn gehouwen.
Onze Synode was zich er wel van bewust, dat ge indertijd bezwaar hadt met ons in nadere correspondentie te treden. Daarom aarzelde ze een oogenblik, mij tot U te zenden. Doch het bloed kruipt, waar het niet gaan kan. We hebben zooveel met elkaar gemeen. En in den bangen strijd tegen de machten der duisternis hebben we elkaar zoo noodig. Het is dure roeping, elkaars handen te sterken. En daarom sta ik hier thans voor U als vertegenwoordiger der Christelijke Gereformeerde Kerk aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan.
Het zal wel niet noodig zijn, onze Kerken aan U voor te stellen. Sommigen Uwer lezen ons kerkelijk blad „De Wachter” en misschien ook “The Banner”, of ontvangen wellicht het Maandschrift „The Missionary Monthly”. Allen hebt ge voor en na door Uw „Wekker” en anderszins van ons vernomen. We spruiten met U uit den zelfden stam. Onder leiding van Van Raalte, Scholte e.a. togen onze vaderen in de jaren 1846–47 naar Noord-Amerika, om zich daar in Michigan en Iowa en andere staten te vestigen. Het was slechts een twaalftal jaren na de Afscheiding, toen de groote Trek begon. En sindsdien zijn duizenden van Uwe stam- en geloofsgenooten overgestoken naar de nieuwe Wereld.
Onder leiding van Van Raalte sloten onze eerste kolonisten zich aan bij de oude Gereformeerde Kerk, die bij de stichting van Nieuw-Amsterdam in Nieuw-Nederland werd geplant. Doch ze deden het onder zeker voorbehoud. Ze hadden hun beding. Als het hun later bleek, dat de Dutch Reformed Church niet was, wat ze hoopten, dat ze zou zijn, hadden ze ten allen tijde de vrijheid, weer op zichzelf te gaan. En in 1857, dus reeds 77 jaar geleden, heeft een deel der kolonisten zich weer losgemaakt van die Kerk.
Daarmee begon de geschiedenis onzer kerkengroep in de nieuwe Wereld. Eerst was het getal dezer Afgescheidenen zeer klein. Doch gestadig nam hun aantal toe. Niet het minst door nieuwe toevoer uit de Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland. Er zijn jaren geweest, dat onze Kerk door emigratie zeer wies. En geruimen tijd beriepen we nog predikanten uit de Nederlandsche moederkerk, hoewel we ook zelf toen reeds een Theol. School bezaten. Onze Kerk is slechts korten tijd, en dan onder zeker voorbehoud, met de Vereeniging onder leiding van Van Raalte, meegegaan. Feitelijk zijn we de uit Nederland overgeplante Chr. Geref. Kerk. Dat blijkt trouwens wel uit den naam, dien we dragen, en dien we van Nederland hebben overgenomen. Eerst was onze Kerk Afgescheiden Kerk en later werd ze in navolging van de moederkerk Christelijke Gereformeerde Kerk. Evenals bij U wortelt onze kerkelijke stamboom in de Afscheiding van 1834. Men zou kunnen zeggen, dat we kerkelijk eikaars neven en achterneven zijn. En de geestelijke familietrekken zijn nog zeer goed herkenbaar.
De beginselen, waaruit we leven, vindt ge reeds uitgedrukt in de Acte van Afscheiding van October 1834. Daar lezen we o.a. dat Hendrik de Cock met de zijnen verklaren: „betuigende met dezen, dat wij ons in alles houden aan Gods heilig Woord, onze aloude Formulieren van Eénheid, in alles op dat Woord gegrond, n.l. de belijdenis des geloofs, de Heidelbergsche Catechismus, en de Canones van de Synode van Dordrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619.”
Gode zij dank staan die Drie Formulieren van Eenigheid niet als antiek porcelein in onze pronkkast, maar we kunnen nog met onze vaderen zeggen, dat we ons er in alles aan houden. En ook volgen wij als zij nog steeds „de aloude kerkelijke liturgie", terwijl behoudens eenige wijzigingen, vereischt met het oog op veranderde omstandigheden, de Dordtsche Kerkenorde onder ons vigeert.
Wat Prof. Helenius de Cock in zijn Rectorale Rede van 6 December 1858 zegt, is ook waar van ons in Amerika „niet iets nieuws, maar wederkeering tot het oude; niet de oprichting van een nieuwe Kerk, maar de herstelling van de Gereformeerde Kerk, was het wat bij de Afscheiding bedoeld werd.”
Waar we met U leven uit de zelfde beginselen, ligt het voor de hand, dat we bij de handhaving der waarheid en bij de bestrijding der dwaalleer met U veelszins komen tot de zelfde toepassing der beginselen. Ik denk hier o.m. aan de besluiten, door U nog niet zoo lang geleden genomen inzake de dwalingen, van wat wij in Amerika noemen het Premillenianisme. Reeds op de Synode van 1918 zagen we ons geroepen ons in dezen uit te spreken. Gevolg was, dat een onzer predikanten met een groot deel zijner gemeente met onze Kerk brak. En nog steeds hebben we te strijden tegen Anabaptistische stroomingen. Het is zoo jammer, dat dit mysticisme met zijn zoogenaamde „open Bijbel” en zijn vele dispensaties (bedeelingen) zulk een groot deel van het orthodoxe Amerika op doolpaden leidt. Daardoor moeten we vaak strijden tegen hen, die als Fundamentalisten, zooals ze zich bij voorkeur noemen, onze bondgenooten behoorden te zijn in de bange worsteling tegen het sluwe Modernisme en het brutale ongeloof.
Als we letten op allerlei verschijnselen binnen en buiten eigen kring is er veel, dat ontmoedigt. ‘t Is waar, dat onze trouwe Verbonds-God ons nog veel liet, dat ons tot ootmoedigen dank moet stemmen. Gereformeerden in de Presbyterische Kerk, bijzonder de Westminstergroep onder leiding van Dr. Machen. roemen onze trouw aan de Gereformeerde waarheid. Ze stellen ons met onze volle Kerken, met ons catechetisch onderwijs, met onze Christelijke Scholen en met zooveel meer, dat ons gunstig van nagenoeg alle Kerken in de Nieuwe Wereld onderscheidt, tot een voorbeeld.
Doch verblijden we ons in dit alles met vreeze en beving. Vooral sinds den Wereldkrijg zijn we snel geamerikaniseerd. De Hollandsche taal is onder ons nabij de verdwijning. Toen ik ruim een kwart eeuw geleden naar mijn tegenwoordige gemeente kwam, moest ik al mijn kerkelijke arbeid nog verrichten in de sprake der vaderen. Thans is nagenoeg al ons werk in de taal des lands. Nu steekt hier op zichzelf geen kwaad in. Integendeel, we hebben ons te voegen naar den gang van het werk. We kunnen en mogen niet een klein Nederlandje in Amerika zijn. In zeker opzicht hadden we uit ons isolement uit te treden. We moesten onze tenten verlaten. We kunnen onze jonge menschen niet bereiken, als we geen Engelsch gebruiken en we kunnen voor onze omgeving niet zijn tot een zoutend zout.
Maar dit neemt niet weg, dat dit veranderen van taal ook meebrengt een ingaan in een andere denkwereld. We liggen nu aan alle zijden open voor invloeden, die op ons uitgaan van de groote Amerikaansche wereld en daarin dreigt voor onze kleine groep een groot gevaar. Temeer, omdat de geest der eeuw, gelijk bij U, ook bij ons, meer en meer beslag legt op ons volk. Daar is een sterke drang tot wereldgelijkvormigheid. Daar is bij velen weinig behoefte aan catechetisch onderricht. Daar zijn allerlei verschijnselen, die verontrusten. En dat juist nu, waar we dubbel sterk moesten staan, waar het wel schijnt dat de apostacy — de groote afval — is begonnen.
Waarlijk, als we daarop letten, schijnt het ons soms toe, dat we tenslotte in het zog der groote Amerikaansche Kerken zullen meevaren. Daar is zulk een sterke stroom, welke ons klein scheepke dreigt mee te voeren. Mede hierom voelen wij er behoefte aan ons dichter aan te sluiten bij al degenen, die met ons strijden voor dezelfde waarheid, eenmaal den heiligen overgeleverd. Ook in dezen stemmen we van harte in, met wat onze vaderen getuigden in de Acte van Afscheiding: „Wij verklaren tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware Gereformeerde lidmaten, en zich te willen vereenigen met elke op Gods Woord gegronde vergadering, aan welke plaatse God dezelve ook vereenigd heeft.”
Het is in dien geest, dat ik U de hartelijke zustergroeten overbreng en des Heeren zegen toebid namens de Christian Reformed Church in Noord Amerika.
En het is ook hierom, dat ik mijn vreugde uitspreek over het feit, dat er een begin van toenadering is tusschen Uwe Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland met welke onze Kerk in nauw verband staat.
Neme onze God alles weg wat nog scheidt, opdat we allen saam èn in Amerika èn in Nederland als één leger mogen optrekken onder den over Zion gezalfden Koning.
Vóór de beantwoording door prof. de Bruin had een broederlijke samenspreking plaats, waarin o.m. door Ds. H. Janssen gevraagd werd, wat men in Amerika doet tegenover de toenemende verwereldlijking van de jeugd.
Ds. v. Dellen wijst op het huisbezoek en de catechisatie. Ook is er een sterk vereenigingsleven: Jongelings- en Meisjesvereen. In den laatsten tijd zijn Bonden georganiseerd. Door eigen bladen ontstaat meer contact tusschen de jonge menschen. Dit is van belang, omdat ze over het geheele land zijn verspreid. In Denver, dat 300.000 inwoners telt, is de gemeente slechts klein. De jonge menschen staan aan allerlei gevaren bloot. Daarom is een levendig contact tusschen hen noodig. Bekende periodiek is de “Jong Calvinist”. Toch zijn catechisatie-bezoek en dergelijke niet, wat het behoorde te zijn. Men is veel “op de vlucht”. Ook begint de sport door te dringen. Daar moet zeer tegen gewaakt. En waken en bidden is al wat wij kunnen doen. Persoonlijk houdt Spr. iedere week vergaderingen met jonge menschen, die belijdenis gedaan hebben, houdt voor hen een lezing en ook samenkomsten, waar ze vragen kunnen doen. Op die manier trachten wij, aldus spr. de jeugd te winnen.
Op de vraag van Ds. Janssen, waar zij, die niet meer ter Kerk komen, heengaan, antwoordt Ds. v. Dellen, dat die in den regel voor de Kerk verloren zijn. Wel gaan er naar richtingen als van Joh. de Heer hier, maar dan zakken zij toch ook af.
Ds. v.d. Meiden dankt spr. voor hetgeen hij zoo eerlijk en rond gezegd heeft over de moeilijkheden en strijd ook in Amerika. Gewezen is op Anabaptistische stroomingen en mistycisme, waardoor men op doolpaden geraakt. Gaarne zou Spr. vernemen, wat naar het oordeel van Ds. v. Dellen de oorzaak is, dat dergelijke menschen de Chr. Geref. Kerk verlaten en het elders zoeken. Zou mogelijk ook de prediking te intellectueel zijn. Wordt het bevindelijk element niet al te veel gemist? Voorts vroeg Spr. naar de zaak Hoeksema van eenige jaren geleden. Ook: hoe is het in het algemeen met de jonge menschen ten opzichte van hun geestelijk leven? Praten zij daar ook over, openbaren zij iets?
Ds. v. Dellen antwoordde, dat hij meer het oog gehad had op het breede Am. leven en niet zoo zeer op de eigen Kerk. Wel gaat er veel invloed uit van richtingen als de Moody-groep, welke stroomingen bijna alle het premillenianisme huldigen. Toch is dit een betrekkelijk klein getal. Als ze verdwijnen is het in den regel onverschilligheid.

Antwoord van Prof. de Bruin aan Ds. I. v. Dellen.
Hooggeachte Br. v. Dellen, Vriend van Dellen zou ik willen zeggen, als ik denk aan de oude dagen. Ik had, toen U vertrok, niet gedacht, dat ik U weer zou zien, gelijk Jacob niet gedacht had zijn zoon Jozef weer te zien. Maar de wegen des Heeren zijn wonderlijk. Ik dacht daarbij aan een van de voortrekkers, die ook naar Amerika ging in de vijftiger jaren. Ik denk hier aan den naam van Ds. v.d. Meulen, U en ons wel bekend. Ds. v.d. Meulen preekte in Goes zijn afscheid over de woorden, waarmede Paulus afscheid nam van de gemeente van Efeze, die bedroefd was, omdat zij zijn aangezicht niet meer zouden zien. Maar 20 jaar later kwam hij weer naar Holland en preekte weer in Goes. Toen vroeg de Kerkeraad: Waar zult U nu over spreken? Wacht tot Zondag, zei v.d. Meulen. En hij preekte over het woord: wij zijn van gisteren. Dit nu komt mij thans voor den aandacht. Ik heb echter niet in de eerste plaats op te treden als vriend, maar de Synode gaf mij opdracht, namens haar een kort woord tot U te richten. En het is mij een groote eer namens de Synode tot U te mogen spreken.
Wij gevoelen ook als Synode, de band die er ligt tusschen ons en de oude voortrekkers, die met zooveel ontbering in Amerika gearbeid hebben, om zich te vestigen. Wij gevoelen met hen een gemeenschap des Geestes. Onze oude afgescheiden broeders zijn naar Amerika vertrokken wegens de vervolging. Zij werden hier genoemd „Valsche munt”, die in Nederland niet gangbaar was. Ik denk aan den strijd, die zij in het begin al te strijden hadden. Want wij gevoelen een overeenstemming tusschen de worstelperiode van die oude broeders en onze Kerk. Die worsteling was er ook in de dagen der Scheiding reeds. Prof. Bouwman sprak dan ook van de „Crisis der jeugd”. Ook in Amerika is die crisis doorgemaakt, als ik denk aan Ds. v.d. Bos en Oud. Haan. Maar na de periode van worsteling heeft de Heere groote dingen gedaan.
Er is ook overeenkomst met betrekking tot de Scholen. Gij waart eerst zonder School, wij eveneens, totdat de onze eindelijk in 1854 tot stand kwam. Ook gij zijt begonnen met één Docent, Ds. v.d. Werp. Dezelfde periode hebben wij doorgemaakt na 1892, toen is ook bij ons uitbreiding gekomen. Wij begonnen met Ds. Wisse en Ds. v. Lingen maar wij genieten nu het voorrecht, dat het aantal tot 4 hoogleeraren is uitgebreid.
In zoo velerlei opzicht is er overeenstemming. Wij hadden beide een strijd te voeren om te behouden de oude Geref. waarheid. Ook waardeeren wij hoogelijk den arbeid Uwer kerk in betrekking tot de Zending. Wij hebben daarvan weleens met jaloerschheid kennis genomen. Ik bedoel Uw arbeid in China en Z. Amerika, waar ook de oude Geref. Kerk weer tot openbaring kwam, waar zelfs onze oude Catechismus, die wij liefhebben weer verschenen is in de taal van Filips II. Zoodat wij al den arbeid door Uw Kerk verricht waardeeren.
U is hier gekomen in het gedenkjaar der Scheiding. Ook hier is weer overeenstemming. Uw Kerk zoowel als de onze is uit de Scheiding geboren. En nu is het wel waar, dat Uw Kerk zegt: wij houden de Geref. Kerken in Nederl. voor de wettige voortzetting van de Kerk der Scheiding en dat wij zeggen: Wij zijn de voortzetting van die oude Chr. Geref. Kerk, maar beiden houden wij ons oog gericht naar Ulrum. Laat ons dan strijden voor het pand ons toebetrouwd.
Daarom dankt de Synode U, dat U zoo bereidwillig geweest zijt, onze Synode te bezoeken, en zij dankt Uwe Synode, die een afgevaardigde wilde zenden. Moge het onder den zegen des Heeren zijn, dat het tot nauwere vriendschapsbanden mag leiden. Wij hopen, dat Uw kerk bloeien mag in godzaligheid, en in het vasthouden der waarheid. Bewaar het pand U toebetrouwd. Dat geldt zoowel voor U als voor ons. Wij hebben gemeend dat pand te bewaren, evenals wij meenden in 1892, dat het wel een weinig teloor zou gaan.
Strijd voor de waarheid! Ook daarin is overeenstemming. Uw Kerk had te strijden tegen het premillenianisme. Ook wij hadden diezelfden strijd, doch noemen het het chiliasme. Wij zijn er van overtuigd als U hier geweest waart, dat U volkomen zoudt ingestemd hebben met het door ons met eenparige stemmen aangenomen rapport.
Moge de Heere Uw Kerk zegenen. Wij bidden, dat de Heere in haar midden moge wonen. Gij zijt veel uitgebreider dan wij. Wij hebben een Theol. School met ongeveer 25 studenten. Toen wij in Kampen kwamen telde onze klas al 25 studenten. De School telde toen voor het eerst 100 studenten, zoodat toen gezegd werd, dat de oude van Velzen „Hoofdman over 100” was geworden.
De Heere geleide U. Hij brenge U voorspoedig in het midden der broederen in Amerika en bij Uw vrouw, en Hij zegene U op al Uwe wegen. Ik heb gezegd.
(Voorzitter bood gedenkboek aan. Gezongen werd ps. 121:4).

Kerk en Politiek.
In behandeling werd genomen de instructie van de Part. Synode van het Midden, luidende: „De
P.S. van Het Midden vraagt: hoe staat de kerk tegenover de C.D.U. en het Fascisme en de officieele woordvoerders van die richtingen”.
Ds. G. Salomons van Amsterdam (W.) lichtte deze instructie nader toe. Zij is geboren uit het feit, dat leden en zelfs woordvoerders van beide richtingen leden der kerk zijn. Gevraagd werd een beoordeeling en een lijn, hoe in voorkomende gevallen te handelen.
In het prae-advies van Prof. G. Wisse werd gewezen op het feit, dat hier de kerk gesteld wordt tegenover twee politieke partijen. Hij meende, dat dit foutief was. Men kan deze niet naast elkaar stellen. De kerk staat in een centraal licht daarboven, dat is de triniteitsleer, de poort van de christelijke levensbeschouwing. Deze vindt men het zuiverst in de Geref. belijdenis. In het licht hiervan moeten wij afwijkingen bezien. Bij het licht van Gods Woord en de belijdenis moeten de fouten in ieder geval afzonderlijk behandeld worden en geen uitspraak worden gedaan over de partijen. Ook Prof. De Bruin en Prof. Geels wezen er op, dat over de partijen niet gehandeld moet worden. Met een concreet geval volge men den kerkelijken weg. Prof. J.J. van der Schuit acht het toch wenschelijk, dat een uitspraak gedaan worde over de principia. Ds. H. Janssen maant tot groote voorzichtigheid in de behandeling van elk geval afzonderlijk. Ds. Salomons wees er echter op, hoe de kerkeraden wenschen een uitgesproken meening der kerk. Anderen drongen eveneens aan op een uitspraak. Concrete gevallen werden genoemd. Gewezen werd ook op de behandeling van de vraag over het lidmaatschap van “Kerk en Vrede” door de P.S. van het Noorden. Bij meerderheid van stemmen werd een studiecommissie ingesteld voor deze zaak, die ter volgende Synode zal rapporteeren, bestaande uit Ds. G. Salomons (Amsterdam W.), Ds. H. Janssen (Den Haag), Ds. W. Kremer (Kornhorn) en ouderl. B.J. Boerrigter (Deventer).

Raad van Kerken.
Een ingekomen verzoek van den Raad van Nederlandsche Kerken voor practisch Christendom en de Ned. afdeeling van de „Wereldbond der Kerken”, met verzoek om afgevaardigden te zenden naar het in September te houden Nederlandsche Oecomenische Theologencongres werd voor kennisgeving aangenomen.
Prof. P.J.M. de Bruin sloot de morgenzitting met dankgebed.

Vijfde Zitting.
De zitting werd Woensdagmiddag geopend met het zingen van Ps. 43:3 en gebed van den voorzitter.

Herdenking afscheiding.
Door Ds. W. Kremer werd voorlezing gedaan van het rapport betreffende de herdenking van de afscheiding. Het desbetreffende comité besloot de kerkeraden aan te sporen, in de gemeenten voor de herdenking der afscheiding belangstelling te wekken. Voorts werd voorgesteld op of omstreeks den historischen datum, 14 Oct. 1934, een algemeene herdenkingssamenkomst te houden, de uitgave van een gedenkboek te bewerkstelligen en gaven in te zamelen, opdat aan de kerk een spontaan dankoffer zou worden aangeboden tot steun van hulpbehoevende gemeenten. Het comité stelde de Generale Synode voor het daarheen te leiden, dat op Zondag 14 October in alle gemeenten het feit der Afscheiding plechtig worde herdacht en een collecte wordt gehouden voor het jubileumfonds.
De Synode ging met een en ander accoord. Verder werd op voorstel van het comité besloten op Woensdag 17 Oct. de herdenkingssamenkomst te houden te Utrecht. In de middagsamenkomst zal het woord gevoerd worden door Ds. P. de Smit namens de gemeente Utrecht. Door Prof.
P.J.M. de Bruin als voorzitter van het comité zal het woord gevoerd worden alsmede door Ds. R.E. Sluiter en Ds. L.H. van der Meiden. Des avonds zal een bid- en dankuur worden gehouden onder leiding van Ds. H. Janssen, leger- en vlootpredikant in algem. dienst.
De rapporteur, Ds Kremer, deelde mede, dat van Dr. H. Colijn, namens het comité uit de Geref. Kerken een verzoek was ingekomen betreffende eventueele gezamenlijke plaatsing van een gedenksteen. Naar aanleiding hiervan sprak de generale synode uit dat zij geen deel neemt aan de herdenking van 1834, uitgaande van een comité uit een andere kerkengroep.
Ds. W. Kremer lichtte de instructie toe van de P.S. van het Noorden betreffende de bestemming van de gelden van het jubileum fonds, luidende: De Gen. Syn. besluit de gelden uitsluitend te bestemmen tot steun van hulpbehoevende gemeenten, gelijk bij den aanvang gesteld is, en bepale, dat deze steun alleen zal dienen om het beroepingswerk ter hand te kunnen nemen, met dien verstande, dat er een stamkapitaal blijft.
Ds. J. Jongeleen verdedigde de instructie van de P.S. van het Midden, bedoelende om de gelden te bestemmen voor de kas voor emeritus-predikanten, pred. weduwen en weezen.
Oud. B. Nederlof stelde voor de gelden te bestemmen voor de Theol. School. Oud. G. Rijksen wilde de gelden voor 90 % beschikbaar stellen voor steun aan hulpbehoevende gemeenten en
10 pct. af staan voor de emerituskas.
Na gehouden stemming werd de instructie van de P.S. van het Noorden aangenomen, zoodat de ingezamelde gelden bestemd worden voor de vorming van

een fonds tot ondersteuning van hulpbehoevende gemeenten.
In verband hiermede wees de synode een drietal deputaten aan, die met het beheer van dit fonds belast zullen zijn, nl. Ds. H. Visser (Dordt), Ds. J. Jongeleen (Apeldoorn) en Ds. L. de Bruyne (Zwolle), naast wie als financieel adviseur optreden zal ouderling G. Rijksen (Zeist). Tevens werd besloten dat een regeling ontworpen zal worden, voor de toewijzing der gelden.

Predikant-Kamerlid.
Nu kwamen in behandeling een tweetal instructies, nl. van de P. S. van het Noorden en het Zuiden, over het bekleeden van een Overheidsambt door predikanten. Die van de P.S. van het Noorden spreekt uit, dat het thans op den weg der Gen. Syn. ligt een definitief principieel oordeel uit te spreken over het lidmaatschap van kerkelijke personen, nl. predikanten en hoogleeraren van den gemeenteraad, de Staten Provinciaal en Staten Generaal, en werd toegelicht door Ds. L. de Bruyne (Zwolle).
Ds. H. Visser gaf een toelichting op die van het Zuiden; de Gen. Syn. spreke uit, of het in strijd is met het ambt van dienaar des Woords tegelijkertijd een regeeringsambt te bekleeden.
Van de zijde der prae-adviseurs werd er voor gewaarschuwd, het lidmaatschap der Tweede Kamer te beschouwen als een ambt in overheidsdienst, alsof daardoor een predikant in een anderen staat des levens zou overgaan. Gewezen werd op de bepalingen van de Synode van 1885, waarbij dit lidmaatschap niet werd afgekeurd. Een der hoogleeraren wees er op, dat iemand in de volksvertegenwoordiging niet zitting neemt in de kwaliteit van predikant, en meende, dat emeritaats-verleening niet plaats vindt met de intentie om het lidmaatschap der Staten Generaal te gaan bekleeden. Ouderling Nederlof vroeg, of een classis aan een predikant, die in staat is zijn ambt te vervullen emeritaat mag verleenen. Verder voerden nog het woord Ds. J.A. Riekel,
Ds. W. Bijleveld, Ds. J. Jongeleen, Ds. K.G. van Smeden, Ds. P. de Groot, Ds. W. Kremer, die o.m. vroeg of een kerkeraad „onderlating van den dienst” (zie art. 14 D.K.O.) verleenen mag voor kamerlidmaatschap, Ds. L.H. van der Meiden, die terugwees naar 1885, waar het besluit over deze kwestie lang niet eenparig werd genomen. Evenals de vorige spr. meende ook hij, dat de roeping van een predikant naar den wil van Christus niet te vereenigen is met de volkswil om iemand kamerlid te maken Ds. de Bruyne vroeg naar de juiste beteekenis van art. 14 D.K.O.
Hierna werd de vergadering een half uur geschorst.
Na heropening werd de bespreking hierover voortgezet. Gehoord de besprekingen werd deze zaak, naar aanleiding van de aan de orde gestelde instructies in handen gesteld van de volgende studiecommissie, die ter Generale Synode in 1937 zal rapporteeren: Ds. H. Janssen, Ds. P.J. de Bruin, P. de Groot, Ds. J. L. de Vries, oud. B.J. Boerrigter, Ds. W. Kremer, met toevoeging van Prof. J.W. Geels als adviseur.

Huwelijk Oom en Nicht.
Vervolgens werd in behandeling genomen een rapport betreffende huwelijk tusschen oom en nicht. De op de Synode van 1931 ingestelde commissie betreffende deze aangelegenheid rapporteerde bij monde van Ds. R.E. Sluiter, dat het niet in strijd is met Gods Woord, doch sterk ontraden dient te worden. Daar dit rapport op de mindere kerkelijke vergaderingen is aangenomen, werd het ter Generale Synode zonder hoofdelijke stemming aangenomen. In verband hiermede kwam in behandeling de instructie van de P.S. van het Noorden, waarin gevraagd werd, of het niet wenschelijk is, zulk een „ontraden” huwelijk ook niet kerkelijk in te zegenen. De rapporteur (Prof. P.J.M. de Bruin, Ds. L.H. van der Meiden en Ds. R.E. Sluiter) waren van meening, dat deze instructie niet mag worden aangenomen, aangezien het huwelijk niet kan verboden worden op grond van Gods Woord. De instructie werd hierna teruggenomen.

Eenheid in de liturgie.
Na bespreking van de instructies van de P. S. van het Noorden en het Midden, beoogende meerdere eenheid in de liturgie te verkrijgen, werd besloten de bestaande toestand te handhaven.
Hierna ging de Synode in commissievergaderingen.

Zesde Zitting.
De zitting werd Donderdagmorgen geopend door het zingen van het 4e vers uit den Morgenzang. Gelezen werd Philip. 2:1–10, waarop de Praeses voorging in gebed. Mededeeling werd gedaan, dat de Prae-adviseur Ds. H. Janssen de zittingen van heden niet kon bijwonen. De Synode ging in comité.

Schrijven Geref. Kerken.
Na opheffing van de comité-vergadering werd aan de orde gesteld de behandeling van het schrijven van de Deputaten der Gen. Syn. van de Geref. Kerken, waarin verzocht werd of de Chr. Geref. Kerk bereid is, met de Geref. Kerken saam te spreken over wat verdeelt, en over de wijze, waarop de door God gewilde kerkelijke eenheid zou kunnen verkregen worden.
Namens de inzake deze materie benoemde Deputaten rapporteerde Ds. W. Kremer. In het rapport werd o.m. gewezen op de diep te betreuren kerkelijke gedeeldheid. Op grond van in het Rapport omschreven redenen kwamen Dep. tot de volgende conclusies:

a. dat de Chr. Geref. Kerk zeer zeker diep betreurt de oorzaken van het gescheiden leven en daarom vraagt, hoopt en bidt, dat de Geref. Kerken die oorzaken wegnemen.
b. dat Dep. der Geref. Kerken geantwoord worde, dat de Chr. Geref. Kerk den voorslag van een samenspreking moet afwijzen om de in het Rapport genoemde en dus te vermelden redenen. (Genoemd worden kerkrechtelijke, confessioneele en practische bezwaren ).
c. dat aan de Gen. Syn. der Geref. Kerken een schrijven worde verzonden als door Uwe Dep. in concept hierbij aan U wordt aangeboden.
Nadat nog enkele afgevaardigden over deze aangelegenheid het woord gevoerd hadden, werd de morgenzitting door Prof. G. Wisse gesloten met dankgebed.

Zevende Zitting.
De middagvergadering werd geopend met het zingen van Ps. 84:6 en gebed van den 2en Voorzitter Ds. R.E. Sluiter (‘s Gravendeel). Deze las der vergadering voor een antwoordschrijven, dat ingekomen was van Ds. Joh. v.d. Vegt van Vlaardingen, waarin hij dank zeide voor het door hem ontvangen telegram.
Voortgezet werden de besprekingen naar aanleiding van het Rapport der Dep. inzake het schrijven van de Dep. der Geref. Kerken. Meerdere sprekers voerden het woord en stelden naar aanleiding van het rapport onderscheidene vragen, die door den Rapporteur en andere Dep. werden beantwoord.
Na langdurige en ernstige bespreking werden de conclusies van het ingediende rapport door de Synode met algemeene stemmen aangenomen.
Met een woord van dank aan de Dep. voor den gewichtvollen arbeid door hen verricht, werd het Rapport door de Synode overgenomen. Gehoor gevende aan de wenschen, door verschillende afgevaardigden geuit, besloot de Synode, de bestaande Dep. te continueeren, om het huidige Rapport nader uit te werken.

Buitenlandsche Zending.
Vervolgens werd Rapport uitgebracht door de Commissie betreffende de zaken van de Buitenlandsche Zending, Ter tafel waren een tweetal instructies, ingezonden door de zendende Kerken van Hilversum en Hoogeveen, en Dep. voor de Buitenlandsche Zending.

Deze instructies luidden als volgt:
A. De Generale Synode spreke zich uit over het formeeren van classes op het Zendingsterrein en over de opleiding en aanstelling van inlandsche Dienaren des Woords.
B. De Generale Synode besluite,
a. een Medische Dienst op het Zendingsterrein in te stellen.
b. aan zendende Kerken en Dep. machtiging te verleenen hiervoor de noodige maatregelen te
treffen.
De Rapporteur, Ds. L. de Bruyne, Zwolle, legde der Synode de volgende conclusies van het Rapport voor:

Wat aangaat classesvorming:
a. de Commissie spreekt uit, dat zij het eens is met de gedachte in het Rapport over Classesvorming uitgesproken, dat de Toradjagemeenten volle vrijheid hebben, zich presbyteriaal te institueeren.
b. de Commissie stelt de Gen. Syn. voor, aan de Missionaire Dienaren des Woords op te dragen, leiding te geven bij de ontwikkeling van dit kerkelijk leven.

Wat betreft de opleiding voor inlandsche Dienaren des Woords:
a. de Synode besluite in beginsel over te gaan tot opleiding van inlandsche Dienaren des Woords. Geen aanvang worde hier echter mede gemaakt, voordat het leerplan, de regeling der onderscheidene examina, de bevestiging enz, door de Synode zijn vastgesteld.
b. de Synode spreke uit, dat de Missionaire Dienaren des Woords niet mogen overgaan tot het bevestigen van een inlandschen Dienaar des Woords in een Toradja-gemeente, tenzij deze gemeente ten volle het tractement kan opbrengen, hetzij alleen, of met behulp van een event. gevormde classis.

Wat betreft den naam:
de Synode spreke uit, dat zij den tijd nog niet gekomen acht, om wat betreft de naamgeving der kerk in het voorstel-Bikker te treden, die aan de Toradja-kerk den naam wil geven „Christelijke Kerk te......”

Wat betreft de Medische Zending:
de Synode ga niet in op het voorstel der Dep. om op het Zendingsterrein een Medischen Dienst in te stellen.
De conclusies werden na bespreking aangenomen behoudens de bepaling, dat de eerste conclusie zich beperkt tot de vrijheid tot het formeeren van classes.
De 2e Voorzitter, Ds. R.E. Sluiter, die herinnerde aan de opdracht, welke de Gen. Syn. indertijd gaf aan een Commissie tot het samenstellen van een Gedenkboek der Afscheiding, welk Gedenkboek inmiddels verschenen is, vertolkte namens de Synode aan deze Commissie haar oprechten dank voor den arbeid in dezen verricht.

Classicale indeeling.
Aangenomen wordt de instructie van de P.S. v.h. Noorden; „De gemeente Doornspijk worde ingevoegd in het ressort der classis Apeldoorn”.
Een dergelijk verzoek van de gemeente Noordeloos, om te worden gevoegd bij de classis Dordrecht, werd vooralsnog niet toegestaan.

Avondzitting.
Art. 8D.K.O.
Na opheffing van de besloten zitting werd in behandeling genomen de instructie van de Part. Syn. v.h. Midden, behelzende de vraag, of een Kerkeraad gemachtigd is, een attest te weigeren aan iemand, die zich presenteert voor het examen naar art. 8 D.K.O.
Oud. B. J. Boerrigter (Deventer) lichtte deze instructie toe. Prof. P.J.M, de Bruin diende voor prae-advies en meende, dat een Kerkeraad tot weigering bevoegd is. Ds. De Groot achtte, dat een zoodanig persoon het recht moet hebben zich ter meerdere vergadering te kunnen presenteeren, Oud. J. v. Dongen sloot zich hier bij aan.
Prof. J.J. v.d. Schuit prae-adviseerde dat art. 8 D.K.O. beide uitleggingen toelaat. Ds. Jongeleen achtte het gewenscht, dat een Kerkeraad ook attesten in afwijzenden zin moet geven. Ds. L. H. v. d. Meiden onderstreepte dit, wijzend op art. 8 D.K.O., par. 1 sub b. De Synode vereenigde zich hiermede.
Aan de orde kwam

Leekenarbeid
Na de instructie van de Part. Synode van het Midden werd de vraag gesteld of iemand, die in het ressort eener Part. Synode leekenarbeid wenscht te verrichten, in enkele gemeenten van dit ressort mag optreden, om beoordeeling te verkrijgen van zijn bekwaamheid.
Ds W. Bijleveld lichtte de vraag toe. Prof. P.J.M. de Bruin diende van prae-advies. Een der afgevaardigden voorzag van een toestemmend antwoord moeilijkheden. De andere prae-adviseurs waarschuwden hiertegen, omdat ongewenschte toestanden kunnen ontstaan. De scriba deed voorlezing van de Acte der Synode van ‘32 betreffende deze zaak. Nog voerden hierover het woord Ds. J. Jongeleen, Oud. B. Nederlof, Ds. W. Kremer en Ds. L. de Bruyne. De Synode sprak uit, dat deze aangelegenheid behoorde tot de competentie der Part. Synode.

Zondagsarbeid.
De instructie van de Part. Syn. van het Noorden dienaangaande luidt: „De Gen. Syn. wijzige de bepaling van de Synode 1904, Acta art. 31, luidende: „Post-, Tram- en Spoorbeambten en alle anderen, die Zondagsarbeid moeten verrichten, voortvloeiende uit hun maatschappelijke betrekking, mogen als leden der gemeente niet worden aangenomen”, aldus: „Post-, Tram- en Spoorbeambten en allen, die niet noodzakelijken arbeid verrichten op den Zondag, mogen als leden der gemeente niet worden aangenomen .
Deze instructie werd door Ds. W. Kremer van Leeuwarden toegelicht. De voorzitter vestigde er nadrukkelijk de aandacht op, dat het hier alleen betrof het wegnemen van een onjuistheid in het besluit van 1904, om tot een juistere redactie van deze bepaling te komen. Na prae-advies der hoogleeraren werd deze instructie aangenomen.
De instructie van de Part. Syn. van het Noorden: „De Gen. Syn. spreke uit, dat onder „leden”, genoemd in art. 67 D.K.O., par. 1, c niet alleen belijdende leden, maar ook doopleden zijn te verstaan”, werd toegelicht door den voorzitter, terwijl Ds. R.E. Sluiter presideerde. Na advies van de hoogleeraren, en nadat enkele sprekers het woord gevoerd hadden, stelde Prof. v.d. Schuit voor onder „leden” te verstaan „belijdende leden”. Prof. De Bruin wilde lezen „belijdende leden en volwassen doopleden”. Na discussie werd dit laatste aangenomen.
De Part. Syn. v.h. Midden vroeg een nadere omschrijving van het werk, der noodzakelijkheid op den Zondag, in verband met de positie van een beheerder van een Postkantoor, die zijn kantoor een uur moet openstellen, tot het afgeven van poststukken en het aannemen van telegrammen.
Na toelichting door Ds. J.L. de Vries, van Deventer, en prae-advies der Hoogleeraren, voerden hierover het woord Oud. B. Nederlof, Rotterdam, Oud. B.J. Boerrigter. Deventer en anderen. De Voorzitter stelde voor, den hier omschreven arbeid te beschouwen als vallende onder art. 67 D.K.O. en derhalve als niet noodzakelijken Zondagsarbeid. Aldus besloten.

Afvaardiging Kerkel. Verg.
De instructie van de P.S. v.h. Noorden luidende: „De Gen. Syn. spreke uit, dat geen afgevaardigde naar eenige kerkelijke vergadering zitting zal hebben, indien hij als rechter in eigen zaak zou moeten optreden,” werd z. h. st. aangenomen.

Attestatiën.
De instructie van de P.S. v.h. Zuiden. waarin gevraagd werd:
a. tot welke gemeente die leden behooren, die hun attestatie niet opvragen (art. 82 D.K.O.);
b. of een attestatie, die door een Kerkeraad opgezonden wordt, niet moet geaccepteerd worden.
werd toegelicht door Ds. L.H. v.d. Meiden; Prof. P.J.M. de Bruin zette de bedoeling van de bepaling der D.K.O. uiteen. Ds. L.H. v. d. Meiden zette als zijn meening uit, dat de leden als sub a. der instructie bedoeld, behooren in de nieuwe gemeente. Ds. R.E. Sluiter bestreed deze meening. Prof. Geels adviseerde, de Kerkeraden hier tot activiteit aan te sporen. Noodzakelijk werd het geacht, dat bij verzuim der leden de Kerkeraden optreden. Een voorstel] in dezen geest werd na bespreking aangenomen. De Synode sprak n.l. uit, dat een eenmaal afgegeven attestatie, overeenkomstig de bepaling der K.O. door de nieuwe gemeente moet worden geaccepteerd.
De Deputaten tot het beheeren der Jubileumgave ten behoeve van hulpbehoevende gemeenten stelden een instructie voor bij monde van Ds. L. de Bruyne. Deze instructie, die een regeling inhield voor het beschikbaar stellen van toelagen uit dit fonds, aan hulpbehoevende gemeenten, werd door de Synode voorloopig aanvaard. Gen. Dep. zullen zich daartoe hebben te verstaan met de Dep. v.d. P. S. Ds. de Bruyne deelde nog mede, dat bij onderlinge regeling tot Voorz. dezer Dep. benoemd was Ds. Jongeleen; tot Secr. Ds. H. Visser, tot Penn. Ds.L. de Bruyne. Tot hun secundi werden door de Synode aangewezen resp. Ds. G. Salomons, Ds. P. de Groot en Ds. K.G. van Smeden.

Roepende Gemeente.
Op voorstel van het Moderamen werd tot roepende Gemeente voor de Generale Synode van 1937 aangewezen de gemeente te Hilversum.
Hiermede was de Synode aan het einde van haar werkzaamheden gekomen.
Het was niet ver van middernacht, toen de Voorzitter Ds. A.H. Hilbers, de zittingen beëindigde met een

Slotwoord.

Mannen Broeders,
Tot mij, als Uw voorzitter, komt thans de roeping om onze Synodale vergadering te sluiten. Ik doe dat met een enkel woord. En dan past mij een woord van dank en een woord van vergeving. Een woord van dank daarvoor, dat de Synode mij tot deze plaats heeft willen brengen niet alleen, maar ook welwillend heeft gesteund om deze groote en moeilijke taak te kunnen vervullen. Alles moet tenslotte door ervaring worden geleerd, maar ik ben tot de overtuiging gekomen, dat bij allen praesidialen arbeid van een predikant, dit presidium de eigenlijke vuurdoop op dit terrein kan genoemd worden. Ik heb gevoeld, dat het een zware taak is.
In de tweede plaats past mij een woord van vergeving, indien soms een der broederen zich door mijn optreden beleedigd gevoeld heeft, of indien ik iets niet juist heb behandeld. Broeders het menschelijke kleeft mij aan bij alle goede bedoelingen, die ik met mijn optreden gehad heb. Ik ben er ten hoogste dankbaar voor, dat gij allen mij hebt willen helpen en steunen, in zonderheid van de zijde van deze hooge tafel. In de eerste plaats spreek ik mijn dank uit aan de Hoogleeraren, die als prae-adviseurs optraden. Als van ouds hebben zij ook nu weer met hart en ziel, dagelijks met ons mede geleefd en alles wat zij hadden hebben zij ons gegeven in alle grootere en kleinere zaken. Ik heb dan ook niets, dan een woord van bijzonderen dank aan de prae-adviseurs en ik hoop, dat wij ook in de toekomst, de zelfde broeders in ons midden mogen hebben, om met hun wijsheid en raad ons te dienen. Ik ben overtuigd, dat ik spreek namens de Synode, wanneer ik onze Hoogleeraren Gods zegen in bijzondere mate toewensch, om hunnen arbeid met lust en ijver voort te zetten, tot een zegen voor onze Theol. School. Als wij zien in zonderheid op onzen Prof. de Bruin, die, zoovele malen reeds gezeten heeft op onze vergaderingen, dan doet het ons echt goed hem nog in ons midden te zien. Het vaderlijke spreekt ons uit zijn optreden tegen. Wij beminnen hem om zijn arbeid, ook in het verleden, waardoor een band gelegd is zoowel aan de Kerk als aan personen. Wij hopen, daar onze jaren vermeerderen, dat de Heere hem nog lange jaren steune en sterke opdat wij hem in ons midden nog lang mogen bezitten.
In de tweede plaats past mij een woord van hartelijken dank aan het moderamen, den Vice-Voorz. en onze ijverige scriba, die al hunnen krachten gegeven hebben aan den gewichtvollen arbeid van onze Synode. Voorts aan de kerkeraad van Zwolle met zijn pastor loci. De voor-arbeid aan deze Synode verbonden was groot en zeer goed georganiseerd. De pastor-loci is geroutineerd in het leiden en organiseeren van een komende Synode. Hij heeft het voorrecht gehad nu tot driemaal toe een Synode voor te bereiden. Wij zeggen hen daarvoor hartelijk dank; wij hebben hier ook wat dat betreft alles in de beste orde bevonden. Wij willen ook onze hartelijken dank uitspreken tegenover de gemeente van Zwolle, die weer bereid was de leden van de Synode in haar midden te ontvangen. Zij heeft ze weer geherbergd in liefde en toegenegenheid des harten. De gemeente heeft getoond, dat zij het zich een eere acht, dat de Synode in haar midden mag vergaderen. Het is mij een behoefte om uit te spreken, dat de pastor-loci namens de Synode, op den a.s. Zondag onzen hartelijken dank overbrengt aan de brs. en zrs. voor de liefde en toegenegenheid. Moge Gods zegen op de gemeente van Zwolle rusten. Wij hebben niet, dan een aangename gedachtenis aan deze roepende gemeente van het Noorden.
Wij willen onzen br. Vermeer danken voor de bloemen van Aalsmeer. Het is een kleine attentie, die liefelijk en weldadig aandoet. Wij kennen het gulle hart van onzen br. Wij danken ook zeer den koster van deze gemeente, met allen die hem terzijde gestaan hebben om ons te dienen. Steeds was alles op tijd gereed. Steeds vonden wij alles in orde. Wij hebben dan ook niet dan een woord van dank en lof voor hun prachtige diensten die getuigen van eenvoudige en hartelijke toewijding. Dit zijn de kleine dingen, maar als men ze mist zijn het lastige en onaangename dingen.
De 2e Voorzitter, Ds. R.E. Sluiter richtte zich met enkele hartelijke woorden tot den Praeses. Het verblijdt mij, aldus spr. dat ik in deze oogenblikken de tolk der Synode mag zijn, om U hartelijk te danken voor de uitnemende leiding, die U in deze vergadering hebt gegeven. Ik wil u toewenschen namens de geheele Synode, dat Gij nog menigmaal in Uw leven, niet zulk een vuurdoop moogt ontvangen, maar toch wel, den presidialen hamer zult mogen hanteeren. Gij zult het ervaren hebben, dat God U in deze moeilijke dagen gesterkt heeft. Gij hebt moeilijke oogenblikken gehad. Wij kennen oogenblikken, dat wij moe worden. Wij weten dat. Maar gij zult toch ook ervaren hebben voor Uzelf, dat God U tot alles bekwaamd heeft. Wij bidden U toe, dat de Heere verder met U moge optrekken, en U tot een rijken zegen stelle voor de gemeente, waarin gij geplaatst zijt, maar ook voor heel onze Kerk, die U en ons lief en dierbaar is.
Prof. G. Wisse sprak ongeveer als volgt: Mijnheer de Voorzitter, Hoogeerwaarde Vergadering, als fungeerend Rector rust op mij de aangename taak U onzen bijzonderen dank te brengen in naam van mijn collega’s, van de Hoogleeraren, dat wij op de oude, aangename wijze ons in Uw midden mochten bevinden. Wij danken U daarvoor zeer. Wij hebben bij vernieuwing gevoeld de nauwe en heerlijke band tusschen onze Kerk en onze Theol. School. Wij danken U dat gij ons waardig gekeurd hebt, om onze adviezen in te winnen, al waren ze zeer zeker menigmaal niet volmaakt. Wij hopen, dat God onze Kerk zoo mag zegenen, dat wij als School en Kerk nog menigmaal elkander hier mogen ontmoeten. Wij hopen, dat de Kerk, zooals ze hier vertegenwoordigd is, bij den voortduur de School en ons gewichtig werk moge gedenken. Gedenkt ons. Er is wel eens gezegd, zooals de School is, zoo is de Kerk. Dat God ons verwaardige, zoodanige wetenschap te doceeren, waarvan de vrucht is, dat een ellendig en arm volk veel mag weten van den rijkdom van zijn God.
De Voorzitter der Synode las vervolgens Openb. 3:7–13 en sprak de vergadering ten slotte als volgt toe:
Zoo zijn wij dan, mannen broeders, aan het einde gekomen van onze werkzaam heden als Synode in het jaar 1934. Meen dan eens is het in de besprekingen uitgekomen. dat wij staan in het Eeuwjaar. Ook in verband daarmede zijn hier zaken gedaan, waarin de belijdenis en de begin-selen, die door de Kerk der Scheiding beleden zijn, door ons opnieuw zijn beleden en bekrachtigd. Mannen broeders, als wij vragen, wat is het karakter geweest van de Afscheiding, wat is de bedoeling geweest van de mannen, die God verwekt heeft, om op te komen voor de Waarheid dan zeggen wij: het was het handhaven van de Gereformeerde belijdenis. Hendrik de Cock zocht niet meer de Gereformeerde waarheid, hij sprak ook niet van Gereformeerde beginselen, vaag en onbelijnd hij had de geschriften van de Kerk de vaderen, en haar inhoud werd zijn leven zijn kracht. Het was niet alleen het object van zijn geloof, maar het werd ook in zijn ziel beleefd, en het droeg vrucht.
Mannen Broeders, als wij waarlijk zullen zijn na 100 jaar de Kerk der Scheiding dan is dit voor ons de vrucht der Scheiding; de belijdenis hebben wij. Dat moet voor ons zijn het kenmerk als Kerk. Wij spreken niet van Geref. beginselen, geen waarheden in het algemeen. Maar wij hebben de Geref. belijdenis wel omschreven als op Gods Woord gefundeerd. Maar laten wij bij het gegevene niet voldaan zijn. Juist omdat het de beleving zijner ziel werd was de Cock een held des geloofs ook voor ons. Moge er zijn beleving van de Goddel. waarheden voor hart en leven, voor het gemeentelijk leven, voor het persoonlijk leven. Dan zullen wij zijn zonen en dochteren van de kerk den Scheiding, die dit toonen in woord en wandel.
Ik heb U voorgelezen een ingekomen stuk van den Koning der Koningen aan Zijn Kerk. Christus zelf heeft dezen brief doen schrijven aan de gemeente van Filadelfia. Wat kan Hij van deze gemeente heerlijke dingen zeggen. Zij is getrouw bevonden, hoewel zij klein is in kracht. Wel voorspelt Hij haar strijd. Maar toch volgt de bemoediging: Houdt wat gij hebt, opdat niemand Uwe kroon neme. Die overwint ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruitgaan; en ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods en de naam der stad mijns Gods, n.l. van het nieuwe Jeruzalem, dat uit den hemel van mijnen God afdaalt, en ook mijnen nieuwen naam. De dingen der toekomst worden haar voorspelt n.l. dat Chr. Jezus komende is. Mannen brs. laat dat tot ons gezegd mogen zijn: Gij hebt kleine kracht, maar gij hebt Mijn woord bewaard. Niet allereerst in de uitbreiding, maar in geestelijke diepte en kracht zullen wij zijn een gemeente des Heeren, waarin Christus verheerlijkt wordt.
Geestelijke kracht blijft staande in verzoekingen. Die tijden zijn aanstaande. Laten ook wij dan dat eene begeeren en zoeken, en het elkander toeroepen: Houdt dat gij hebt, opdat niemand Uwe kroon neme. Een heilig bewaren is de roeping der Kerk. Een heilig conservatisme moet in haar tot openbaring komen. Dat daartoe de behoefte openbaar worde, naar de inwoning in haar van God den Heiligen Geest. Niet wij beschikken over het waarachtige geestelijke leven, dat is een gave van God, door den H.G. Maar het is reeds een voorrecht, als het gemis mag gevoeld; grooter nog is het voorrecht als dat dringen mag tot de behoefte aan de werking des Geestes. Dan is de gemeente een dorstig land en dan kan de bede komen, dat de regen des Geestes nederdale. Dan zal waarachtig geestelijk leven opbloeien in de kerk des Heeren. Houdt dat gij hebt. Dat gaat om het pand der waarheid ons toebetrouwd, om het pand te bewaren, gelijk onze vaderen dat geleerd hebben. Dat zij ons heilig streven en begeeren. De tijden zijn ernstig in meer dan een opzicht, de Koning der Kerk behoede ons zelf, opdat wij getrouw mogen zijn tot het einde. Die overwint, ik zal hem maken...... Openb. 3:12.
Zie daar een kleine gemeente, zwak, maar getrouw, maar zij wordt een pilaar in den tempel Gods, een toonbeeld van eeuwige vastheid, van Gods kracht, en gesierd met Gods eigen Naam. O, heerlijk goed, en dat voor onwaardigen, onheiligen, voor dienaren, wier werk gebrekkig is, die zeggen moeten, treed niet in het gericht o God! Houdt, dat gij hebt, opdat niemand U die kroon ontneme.
Met dankzegging en gebed sloot de Voorz. Ds. Hilbers deze Synode.

A. (Apeldoorn) G.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1934

De Wekker | 6 Pagina's

Generale Synode.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1934

De Wekker | 6 Pagina's