Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Debat over geloof en natuurwetenschap mag niet abstract blijven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Debat over geloof en natuurwetenschap mag niet abstract blijven

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract In dit artikel wordt een nieuwe insteek in het geloof en wetenschapsdebat voorgesteld. Op dit moment wordt maar mondjesmaat ingezien dat vooringenomenheid, impliciete keuzes en moreel geladen technologieën een belangrijke rol spelen in de huidige wetenschapspraktijk. Hierdoor blijft het debat over geloof en natuurwetenschap vaak abstract. Juist de vervlechting van natuurwetenschap en technologie laat zien dat de meest urgente vragen over geloof en natuurwetenschap vaak met het concrete leven te maken hebben. De voorbeelden in dit artikel komen uit het technologische onderzoek binnen de gezondheidszorg. De eenzijdige evidence based benadering of de suggestie dat technologische vooruitgang altijd in het belang van patiënten is, hebben een ideologische achtergrond. Christen-wetenschappers kunnen in zo’n situatie kritisch doorvragen en alternatieven voorstellen waarin natuurwetenschap en technologie ingezet worden om anderen te dienen. Bijbels gezien gaat het om het verschil tussen het bouwen aan de toren van Babel of aan de ark van Noach.

geloof en natuurwetenschap, evidence based medicine, technologie, techniek en moraal

Het was ergens in de winter van het jaar 1994. Het college liep ten einde en onze hoogleraar quantummechanica, Kokkedee, had net zijn tweede bord volgeschreven. Anders dan gebruikelijk ontstond er geroezemoes. Kokkedee keek met zijn priemende ogen de zaal in en zei:´Heren, niet de quantummechanica is vreemd, maar de werkelijkheid is vreemd en de quantummechanica beschrijft haar correct.´ Waarna hij met afgemeten passen de collegezaal verliet.

Wat was er aan de hand? Kokkedee had ons één van de beroemde paradoxen van de quantummechanica uitgelegd, waar niemand minder dan Einstein zich het hoofd over brak. Twee deeltjes, bijvoorbeeld elektronen, die tegelijkertijd geproduceerd zijn, maar een verschillende richting op gaan, blijven in hun gedrag toch verbonden. In principe zelfs over zeer grote afstanden. Hoe dit kan, is een raadsel. Einstein noemde dit spooky interactions on a distance en zijn leven lang wilde hij het niet geloven. Na zijn dood is in meerdere experimenten dit gedrag bevestigd, maar tot een bevredigende interpretatie is het nooit gekomen. Blijkbaar kloppen onze common sense ideeën over de werkelijkheid niet altijd en lijkt de werkelijkheid minder beheersbaar en voorspelbaar dan we denken. Dat alles begon ons op die morgen in 1994 een beetje te dagen, maar onze hoogleraar hield zich liever bij de feiten en een filosofische discussie zag hij niet zo zitten. Dat was jammer, want later kwam ik erachter dat de grondleggers van de moderne natuurkunde veel discussies hebben gevoerd over de interpretatie ervan. De quantummechanica laat bijvoorbeeld weinig heel van een wereldbeeld waarin alles tot op het kleinste niveau verloopt op een deterministische manier. Voor de grondleggers van de quantummechanica was dit zelfs reden genoeg om God en religie te betrekken bij hun theorieën. Al is dit niet noodzakelijk, toch is het blijkbaar zo dat wie inziet dat de werkelijkheid zich niet helemaal laat ontleden, sneller geneigd is om rekening te houden met andere machten dan alleen de mens.
Dit voorval herinnerde ik me toen ik nadacht over de bezinning op geloof en natuurwetenschap. De natuurwetenschappelijke methode staat in dit soort discussies in de regel voor een dichtgetimmerd huis vol met methodes waarin woorden als bewijs en objectiviteit een belangrijke rol spelen. Denk bijvoorbeeld aan de wetenschappelijke nauwkeurigheid waarmee de eerste drie minuten van het heelal of de ontwikkeling van onze hersenen vanaf de conceptie tot de dood, kunnen worden beschreven.1 De werkelijkheid is niet vreemd, maar voorspelbaar en beheersbaar. Het is opvallend dat de moderne natuurkunde zelf al boordevol aanwijzingen zit dat dit wereldbeeld onhoudbaar is.2 Dat dit toch niet tot het standaardbeeld van natuurwetenschap is doorgedrongen heeft ongetwijfeld te maken met de enorme technologische vooruitgang die is geboekt in de afgelopen twee eeuwen. Deze vooruitgang lijkt het product te zijn van een autonoom en vrij subject dat zich heeft vrijgevochten van de banden van de religie. Durven denken met veel praktisch resultaat. Dit verlichtingsvertoog – het postmodernisme en het einde van de grote verhalen ten spijt – is nog steeds de dragende grond van veel wetenschapsbeoefening. Mijn stelling is dat dit verlichtingsvertoog en het wetenschapspositivisme dat er mee samenhangt te weinig worden onderkend in het debat over geloof en natuurwetenschap. Pas als dit goed onder ogen wordt gezien, kan op een creatieve manier een bijdrage worden geleverd aan het debat, waarin het niet langer gaat over abstracties, maar over het leven zelf.

Blikvernauwing in het ziekenhuis
Ik ben zelf opgeleid als theoretisch fysicus en terechtgekomen in het klinisch fysisch onderzoek in academische ziekenhuizen. In de gezondheidszorg heeft het geloof in objectieve waarheden overleefd in de vorm van evidence based medicine. Deze term verwijst naar de procedure die wordt gebruikt om vast te stellen of behandelingen doeltreffend zijn. Om bijvoorbeeld uit te vinden of een aspirientje helpt tegen hoofdpijn, kun je een groep van 40 mensen met hoofdpijn selecteren. Van die 40 geef je er 20 een aspirientje en 20 een snoepje dat niet te onderscheiden is van het aspirientje, een zogenaamd placebo. Achteraf kun je dan vaststellen of het aspirientje helpt door de vraag te beantwoorden of de mensen in de behandelgroep minder hoofdpijn hebben dan de mensen in de controlegroep. Dit voorbeeld is een versimpelde versie van wat in de medische wetenschap een clinical trial wordt genoemd.
Natuurlijk valt er veel goeds te zeggen van deze evidence based benadering, maar ze bevat ook eenzijdigheden, die soms behoorlijk vervelend kunnen uitpakken. In het evidence based raamwerk is bijvoorbeeld weinig aandacht voor bijwerkingen van therapieën. Ook interessant is dat een therapie niet voor elke patiënt effectief hoeft te zijn; moderne wetenschap kijkt vooral naar effecten gemiddeld over een grote groep patiënten. Net als in het voorbeeld van de quantummechanica, lijkt ook de medische werkelijkheid veel minder beheersbaar dan vaak verondersteld.

Dergelijke kanttekeningen bij de evidence based benadering worden in steeds sterkere mate ook door wetenschappers zelf verwoord. In Nederland is in het werk van de hoogleraren Trudy Dehue en Annemarie Mol een goed gedocumenteerd overzicht hiervan te vinden. Dehue wijst onder meer op het gebruik van reïficaties in de geneeskunde en de psychiatrie. Reïficaties verwijzen naar het fenomeen dat van een eigenschap een ‘ding’ wordt gemaakt. De definitie van ADHD bestaat uit een verzameling van eigenschappen, een rijtje symptomen waar iemand aan voldoet. ADHD is strikt genomen niet meer dan dat. In de praktijk wordt echter over ADHD gesproken als een entiteit die de oorzaak is van de symptomen van ADHD. Dehue gebruikt als voorbeeld de ziekte KL, die verwijst naar de korte lichaamslengte (KL) van een groep mensen. Als we dan beweren dat deze mensen zo kort zijn, omdat ze KL hebben, begrijpt iedereen dat er iets niet klopt. Toch is dit precies wat vaak gebeurt in de geneeskunde (Dehue 2014: 21).
Dehue maakt in haar boeken flink wat ruimte voor het uitleggen van hoe wetenschap in elkaar steekt. Ook zij signaleert dat veel beoefenaars van wetenschap nog rondlopen met een naïef en positivistisch beeld van de wetenschap: door hard werken en het volgen van een vaststaande wetenschappelijk procedure komt de waarheid vanzelf boven. Dehue wijst er in navolging van de Franse filosofen Foucault en Latour op dat veel ziektes geconstrueerd zijn. Veel wetenschappelijk onderzoek creëert de realiteit minstens zozeer als dat het deze ontdekt. Tussen haakjes: ook de quantummechanica ontkomt niet helemaal aan dit euvel; de inhoud van de theorie valt niet los te zien van de afkeer van het positivisme in de Weimar republiek (Forman 1971). Een aardig voorbeeld van de rol van constructie in dit verband is de kinderziekte mazelen. In de tijd dat Annie M.G. Schmidt Pluk van de Petteflet schreef was de mazelenvaccinatie nog niet ingevoerd. Dat gebeurde pas vijf jaar na de eerste druk, in 1976. En dus kan de dokter op de televisie rustig aan de kinderen vertellen dat mazelen een onschuldige ziekte is. Veertig jaar later weet onze minister-president te vertellen dat mazelen ‘een verschrikkelijke ziekte’ is.3 En is er misschien niet één kinderboek meer te vinden waarin mazelen een onschuldige ziekte wordt genoemd.
Om de ontmythologisering van de medische wetenschap compleet te maken, mag de invloed van farmaceutische bedrijven niet onvermeld blijven. In Nederland is vooral de journalist Joop Bouma bekend geworden als geharnast bestrijder van de farmaceutische inmenging in wetenschappelijk onderzoek. 4 Ook de recente inkoop van vaccins tegen de Mexicaanse griep is een treffend voorbeeld van hoever de invloed van de farma kan gaan.5,6

Wat Dehue en vele anderen schrijven over de vooringenomenheid van wetenschap is niet nieuw. De gedachte dat wetenschap zich alleen maar bezig houdt met objectieve feiten is al lang achterhaald. Dat betekent niet dat wetenschap hetzelfde is als Griekse mythologie. Momenteel is de benaming kritisch realisme populair. Hierin wordt ervanuit gegaan dat wetenschappelijke kennis ingekleurd is door waarden en belangen die niet aan de wetenschap zijn ontleend, maar niettemin gaat die kennis wel over de echte werkelijkheid. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een wandelkaart van het centrum van Parijs zie er anders uit dan een kaart van het metronet van Parijs. Niettemin zijn het beide kaarten van Parijs en niet van Londen. Maar hier is iets interessants aan de hand. In de praktijk speelt dit kritisch realisme een geen grote rol en gaan veel wetenschappers uit van een positivistische visie op wetenschap: wetenschap handelt in harde feiten, ook medische feiten over ziekte en genezing. Een van de achtergronden hiervan is ongetwijfeld dat in de opleiding van veel wetenschappers weinig aandacht besteed wordt aan wetenschapsfilosofie. Daarnaast heeft het naïeve beeld van wetenschap een enorme suggestieve kracht door de vele praktische successen van natuurwetenschap en technologie in de afgelopen twee eeuwen.

Apparatuur met ingebouwde normen
In de gezondheidszorg gaat het niet alleen om medicijnen en therapieën, maar ook vaak om technologieën. Zelf werk ik met MRI-scanners die in staat zijn om foto’s te maken van het lichaam door gebruik te maken van radiogolven en een sterk magneetveld. De suggestieve kracht van deze techniek is enorm. Verklaringen van ziekteprocessen waarin MRI-beelden een rol spelen zijn erg populair. Annemarie Mol heeft laten zien dat medische apparatuur altijd een eigen ‘wereld’ met zich meebrengt die verder reikt dat wat de technologie strikt genomen behelst.7 Als op een MRI-beeld een afwijking zichtbaar is, bijvoorbeeld bij een Alzheimerpatiënt, ligt de suggestie voor de hand dat de ziekte samenvalt met de afwijking die gezien wordt. Eigenlijk is dit ook reïficatie: de MRI-techniek visualiseert magnetische eigenschappen van weefsel en het is niet vanzelfsprekend dat die samenvallen met een ziekte.
Mol gaat nog een stap verder door te spreken over ingebouwde normen van medische technieken. Ze heeft bijvoorbeeld het gebruik van een bloedsuikermeter door diabetespatiënten geanalyseerd. Wie zo’n apparaatje gebruikt is zelf verantwoordelijk voor zijn bloedsuikergehalte. En als het toch mis gaat met het suikergehalte, is dat eigenlijk je eigen schuld. Zonder het gebruik van de bloedsuikermeter kan van zo’n eigen-schuld-situatie geen sprake zijn. De bloedsuikermeter is geen apparaatje dat op zichzelf staat; het doet meer dan alleen maar meten. Dit soort analyses zijn nauw verwant aan het werk van de Twentse techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek. In navolging van de bekende Duitse filosoof Heidegger deconstrueert hij de visie dat techniek een neutraal middel is in de hand van mensen. Deze misvatting hangt direct samen met het verlichtingsvertoog. Dat suggereert dat mensen als autonome actors werken aan technologische vernieuwing en die vervolgens zo goed mogelijk inzetten. Maar zo werkt het niet in de praktijk. Een sterk voorbeeld hiervan is het gebruik van prenatale screening. Wie een 20-weken echo laat maken, maakt niet alleen gebruik van een nuttige techniek, maar betreedt ook een nieuw moreel landschap. Echoscopie doet meer dan het maken van een foto voor het plakboek. Als blijkt dat de foetus een afwijking heeft, sta je voor de beslissing of je wel of niet ‘preventief’ wilt ingrijpen. Natuurlijk is een 20-weken echo niet verplicht, maar wie er van afziet, bevindt zich in hetzelfde morele landschap. Als je kind achteraf toch een afwijking blijkt te hebben, ben je daar in zekere zin zelf verantwoordelijk voor (Verbeek 2014: 40-42). Bij Verbeek leidt deze analyse niet tot cultuurpessimisme. Verbeek zoekt in navolging van Heidegger een vrije verhouding tot de technologie (Verbeek 2014: 106). Laat het dan zo zijn dat onze subjectiviteit door de techniek mede vorm wordt gegeven, laten we dan wel bewust kiezen op welke manier dat gebeurt. Verbeek gebruikt zelfs het woord ascese in dit verband. Bij hem duidt dat op een bewust en verantwoordelijk gebruik van technologie; we leren experimenteren met de manier waarop technologie ons mens-zijn vormgeeft, of in het jargon van Verbeek: hoe onze door de technologie bemiddelde subjectiviteit vorm krijgt (Verbeek 2014: 104). In de analyse van Verbeek wordt duidelijk dat de werkelijkheid niet alleen niet beheersbaar is, maar dat ook het tegenovergestelde kan gebeuren: de alomtegenwoordige techniek bepaalt wie wij zijn.

Ik heb zelf de neiging wat pessimistischer te zijn over technologische vooruitgang dan Verbeek. Dat heeft er ongetwijfeld mee te maken dat ik gevormd ben door de colleges van Schuurman in Delft. Hij vermoedde achter de blikvernauwing van de natuurwetenschap het verlangen naar maakbaarheid. Hij hamerde erop dat veel natuurwetenschap in feite technische wetenschap is, gericht op het beheersen en manipuleren van de werkelijkheid. Maar juist deze techniek keert zich tegen de mens zelf en berooft hem van zijn vrijheid. De inzet van Schuurman heeft nooit tot veel gevolgen geleid in christelijke kring in Nederland. Misschien heeft dat ermee te maken dat Schuurman in zijn oplossingsrichting bleef opereren binnen het neo-gereformeerde bouwwerk van de wijsbegeerte der wetsidee. Toch is zijn insteek verre van achterhaald. Het zou weleens de sleutel tot een nieuwe insteek in het debat over geloof en natuurwetenschap kunnen zijn.

Geloof en natuurwetenschap
Hierboven heb ik laten zien dat een naïef wetenschapsbeeld in de praktijk vaak nauw verbonden is met een beperkt inzicht in de samenhang tussen natuurwetenschap en technologie. Mij is opgevallen dat christelijke wetenschappers hier niet altijd een uitzondering op vormen. Hierdoor krijgt het debat over de verhouding tussen geloof en natuurwetenschap vaak niet de juiste focus. Daar zijn meerdere voorbeelden van te noemen. Een positivistische opvatting van wetenschap gaat vaak samen met een grote tegenstelling tussen subjectieve persoonlijke overtuiging en objectieve wetenschappelijke feiten. In christelijke kring wordt bijvoorbeeld een onnodig grote tegenstelling gecreëerd tussen reguliere en alternatieve geneeswijzen. Een van de achtergronden daarvan is dat reguliere geneeswijzen gezien worden als een objectieve waarheid die altijd werkt en dus appelleren aan onze behoefte aan een maakbare gezondheid. Van de weeromstuit worden alternatieve geneeswijzen geassocieerd met boze machten. Dat laatste is dan niet in de eerste plaats ingegeven door het onderkennen van de geest van deze tijd, maar door onwetendheid over de beperking van wetenschappelijke methodes. Iets dergelijks gebeurt in de discussie over vaccinatie. Veel orthodoxe christenen proberen momenteel het braafste jongetje van de klas te zijn en elke schijn te vermijden dat zij enige affiniteit hebben met de niet-inenters op de biblebelt. Ondertussen worden buiten christelijke kring al lang vragen gesteld bij het Nederlandse vaccinatieprogramma.8

Het belangrijkste onderdeel van het geloof en natuurwetenschap debat wordt natuurlijk gevormd door de vragen rond schepping en evolutie. Hier spelen thema’s die verwant zijn aan wat ik hierboven heb beschreven: het verlangen naar wetenschappelijke objectiviteit wordt geprojecteerd op hetzij de bijbel zelf of op de evolutietheorie. Tegelijkertijd heeft dit debat ook een zekere abstractie. Wie gelooft in de evolutionaire oorsprong van moraal, is niet meteen een slecht mens. En geloven in een schepping van zes miljoen jaar of van zes dagen heeft geen morele consequenties. Afzien van een 20-weken echo heeft dat wel. En het niet meedoen met de laatste mode op gebied van sociale media valt ook op. Ik geloof dat de vragen van geloof en natuurwetenschap urgenter zijn naarmate het concrete leven er meer mee is gemoeid.9 Hoe belangrijk de vragen rond schepping en evolutie ook zijn, ze kunnen ook hartstochten oproepen die niet helemaal in verhouding staan met de relevantie van deze discussie voor de geloofspraktijk. Tegenwoordig verlaten bovendien meer mensen de kerk omdat het geloof en de bijbel ze eenvoudigweg ontglippen10, dan omdat ze de christelijke leer rationeel niet meer kunnen verteren.
Laat daarom de denk- en discussiekracht van christelijk Nederland voor geloof en evolutie gebruikt worden voor de bezinning op techniek en moraal. Dit thema hangt immers veel directer samen met natuurwetenschap dan vaak wordt verondersteld. Christenen worden vaak te laat wakker als het gaat over moderne techniek. Eenmaal wakker geworden, worden de uitdagingen van de moderne techniek gereduceerd tot een overzichtelijk aantal ethische dilemma’s waarin de bijbel de doorslag geeft. Maar wie beseft dat de mens niet langer als heer en meester boven zijn techniek uittorent, zal vooral behoefte hebben aan meer inzicht in plaats van het doorhakken van ethische knopen.

Overaccepting en het wijze midden
De discussie over geloof en natuurwetenschap zou in de eerste plaats gebaat zijn bij een realistischer beeld van wetenschap.11 Vanzelf komen dan ook vragen in het vizier die Verbeek stelt: wat betekent het dat techniek veel meer is dan een middel in de hand van mensen? Waar hij spreekt over ascese om je eigen identiteit vorm te geven, willen christenen nog een stap verder zetten: kunnen we ons in onze identiteitsbepaling wezenlijk laten raken door het belang van anderen? En kunnen wetenschap en techniek daar ook rekening mee houden?
Zelf vind ik verschillende Angelsaksische auteurs erg behulpzaam om verder te komen met deze vragen. De theoloog Samuel Wells bespreekt in zijn boek Improvisation de houding van overaccepting die van belang is voor de christelijke ethiek. Hij heeft een mooi voorbeeld dat in één keer duidelijk maakt waar het om gaat. Juist als een beroemde violist tijdens een concert begint te spelen merkt hij dat in een van zijn eerste bewegingen een snaar van zijn viool is gebroken. Hij kan twee dingen doen: stoppen of verdergaan met drie snaren alsof hij niets heeft gemerkt. In het ene geval is er consternatie en gezichtsverlies, in het andere geval zal zijn muziek niet zijn wat er van wordt verwacht. Maar de violist gaat door en past zijn stuk ter plekke aan aan de afwezigheid van de ene snaar. Overaccepting is een houding die weigert te kiezen tussen blocking (stoppen) en accepting (accepteren dat de muziek deze keer minder is) (Wells 2004: 131-140). Ik vind dit een inspirerend paradigma om werkzaam te zijn binnen het moderne wetenschapsbedrijf. Het kan helpen om het wijze midden te vinden tussen cultuurpessimisme en -optimisme, zonder een grijze muis te worden. Met dat optimisme bedoel ik overigens niet alleen optimisme over de natuurwetenschap, maar ook over de mogelijkheid om een christelijk ethisch raamwerk te presenteren om alle uitdagingen te lijf te gaan.
Overaccepting vraagt denkkracht en creativiteit om natuurwetenschap en techniek in te zetten in het belang van onze naaste en in te passen in het grote verhaal hoe God omgaat met mensen. Wetenschap en techniek zijn vaak verbonden met macht en dan zijn er al gauw mensen die de dupe hier van zijn. Deze inzet vind ik terug in het werk van de Britse theoloog Brian Brock (Brock 2010). Hij is door het werk van Heidegger en Foucault heen gekropen en onderkent als geen ander het wezen van de techniek. Techniek en technologie zijn meer dan apparaten. Ze zijn onze way of life. Techniek staat voor een manier van denken om de werkelijkheid om ons heen als manipuleerbaar te zien. We kunnen daar niet zomaar afstand van nemen. Maar christenen die zich er niet van bewust zijn, lopen kans een willoos slachtoffer te zijn van de afgoden van onze tijd. Net als Schuurman onderkent Brock dat wetenschap en techniek ook destructief kunnen zijn. Blikvernauwing of vermenging van techniek en moraal zijn niet onschuldig. Als we de spreadsheet in onze computer belangrijker gaan vinden dan het welzijn van de mensen om ons heen, heeft de verleiding van de techniek ons in de greep.

Brock is niet negatief over techniek in het algemeen. Wat wij maken met techniek, moeten middelen zijn om liefde te bewijzen aan anderen: conduits of love in plaats van objects we love. Het probleem van de moderne techniek is niet dat we steeds meer kunnen en dus steeds meer kunnen manipuleren. Die mogelijkheid houdt ook de belofte in dat we de gemeenschap kunnen dienen of dat we meer kunnen doen om het lijden van mensen te verlichten. Het gaat erom te onderscheiden hoe en wanneer techniek het werk van Christus dient. Christenen steunen een beperkt en gedesacraliseerd gebruik van techniek. Bijbels gezien gaat het om het verschil tussen het bouwen van de ark en het bouwen van de toren van Babel.

Christelijke brug
Ik voer een pleidooi dat christen-wetenschappers meer betrokken moeten raken in het debat over het einde van het positivisme in de gezondheidszorg en in de technische wetenschappen. Geïnspireerd door denkers als Schuurman, Brock en Wells en de hele christelijke traditie kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren. Dat zal zich vooral vertalen in bedachtzaamheid en het stellen van lastige vragen, juist als iedereen al door wil gaan. Maar deze houding kan ook leiden tot andere technologieën. Technologieën en wetenschappelijke methodes zijn immers intrinsiek verbonden met een moreel perspectief. En dat maakt het ontwerp van nieuwe technologieën alleen maar spannender.
Schuurman leerde ons op college dat ingenieurs er voor verantwoordelijk zijn hoe mensen hun technologieën gaan gebruiken. De voorganger van Schuurman, Van Riessen discussieerde ooit met de Duitser Otto Bangerter over het bestaan van een christelijke brug. Volgens Bangerter volgt de techniek haar eigen wetten en bestaan er geen christelijke bruggen. Van Riessen meende van wel en sloeg de spijker op zijn kop door te wijzen op de vervlechting van de brug en de omringende sociale structuur (Haaksma 1999: 64). Een negatief voorbeeld van deze vervlechting zijn de ‘racistische’ viaducten naar Jones Beach op Long Island, waar Langdon Winner in 1980 de aandacht op vestigde. Deze viaducten waren zo laag gebouwd dat bussen er niet onderdoor pasten. Mensen zonder auto, die gebruik wilden maken van bussen, konden er dus niet komen (Verbeek 2014: 55).
Christelijke natuurwetenschappers schamen zich er niet voor zich uit te laten over hun verwondering hoe de schepping in elkaar zit. Prachtig. Maar zijn zij zich ook bewust van het feit dat al hun microscopische ontdekkingen direct staan in een contekst van toepassing? En dat zij een belangrijke rol spelen in de manier waarop dat uiteindelijk zal gebeuren? Wetenschap is van meet af aan aangelegd op manipuleren, of we het willen of niet. Rondwandelen in het paradijs is voor ons niet meer weggelegd. Die vergelijking dringt zich op als natuurwetenschappers vooral druk zijn met het uiten van hun verwondering, zonder veel aandacht te hebben voor de manier waarop hun resultaten in de praktijk – bijvoorbeeld in de nanotechnologie – worden gebruikt.
Ik heb de afgelopen jaren meerdere projectaanvragen geschreven. Dat hoort er een beetje bij als je een onderzoeksgroep in de lucht wilt houden. Een belangrijke subsidiegever voor technologisch innovatieve projecten in Nederland is STW. Die projecten worden inhoudelijk beoordeeld door onafhankelijke, vaak buitenlandse experts in het vakgebied. Maar niet alleen de inhoud telt. Minstens even belangrijk is de mogelijke utilisatie of valorisatie van het project: zijn er straks gebruikers voor de behaalde resultaten? In de praktijk betekent dit bij het schrijven van een aanvraag een koortsachtige zoektocht naar support van bedrijven. Maar wie nadenkt over het gebruik van zijn of haar uitvinding, bedrijft impliciet ook ethiek. Immers, wie een nieuwe bloeddrukmeter ontwerpt, gaat ook uit van patiënten of artsen die het apparaat op een bepaalde manier gebruiken. Laten we ons daar bewust van zijn. Dus het schrijven van een utilisatieparagraaf is niet genoeg; er hoort ook een ethische paragraaf bij. Hierin staan creatieve voorstellen waarin duidelijk wordt hoe juist deze nieuwe technologie het goede leven dient en meer is dan een middel voor bedrijven om geld te verdienen. Bij medische toepassingen zou gedacht kunnen worden aan het precies in kaart brengen van bijwerkingen en nadelen voor de patiënt, in plaats van alleen de effectiviteit vast te stellen. Dit lijkt me een vorm van overaccepting. Er valt immers ook best wat in te brengen tegen de eenzijdige focus op toepassing en commercialisatie van wetenschap.12 Maar dit lijkt een niet te keren tendens in onze maatschappij: de grens tussen wetenschap en technologie vervaagt steeds meer. Maar als het dan toch niet anders kan, laten we dan de consequenties daarvan ‘overaccepteren’ en de utilisatie van technische projecten in een ander kader opnemen.

Een nieuwe insteek in het geloof en wetenschapsdebat begint met de constatering dat het wemelt van de vooringenomenheid, impliciete keuzes en moreel geladen technologieën in de huidige wetenschapspraktijk. Voor wetenschapsfilosofen en sociologen is dit gesneden koek, maar binnen de natuurwetenschappen is dit veel minder bekend. Anders dan vaak gedacht geeft de moderne natuurkunde ons een goede basisintuïtie mee: de werkelijkheid is vreemd en voor ons vaak onbegrijpelijk. Als mensen spelen we een bescheiden rol en we moeten onszelf niet overschreeuwen met objectieve procedures die tot waarheid leiden. Wetenschappers zouden zich hier veel meer bewust van moeten zijn, christen-wetenschappers incluis. Christen-wetenschappers hebben hier niet zozeer een bijzondere positie als wel een extra opdracht. Zij hebben geen bijzondere positie omdat zij evenmin directe toegang hebben tot een onbevooroordeeld standpunt. Een christelijk moreel raamwerk is evengoed een vorm van overmoed. Christenen hebben een extra opdracht omdat ze meer willen dan alleen zelf leren dealen met de vooringenomenheid van de wetenschap en de morele kaders die technologieën met zich meenemen. Er is meer dan levenskunst en zelfstilering. Ze willen natuurwetenschap en technologie inzetten om anderen te dienen, als conduits of love. Zo’n poging staat voortdurend onder spanning, misschien wel in de eerste plaats doordat we merken dat we zelf met huid en haar verbonden zijn aan het gangbare paradigma van blikvernauwing en beheersingsdenken. Maar het maakt verschil of we bouwen aan de toren van Babel of aan de ark van Noach.

Dr. ir. A.J. (Aart) Nederveen werkt als klinisch fysicus in het AMC in Amsterdam. Hij is hoofdredacteur van Wapenveld, een tijdschrift over geloof en cultuur. E aart.nederveen@filternet.nl


Noten

1 Ik citeer vrij de achterflappen van De eerste drie minuten van Steven Weinberg en van Wij zijn ons brein van Dick Swaab.
2 Fysici die met grote stelligheid het wij-zijn-ons-brein wereldbeeld van Dick Swaab verdedigen, ken ik dan ook niet zoveel. De Nederlandse topfysicus Robbert Dijkgraaf liet zich daar niet graag mee associëren tijdens een Veritas debat in 2011, terwijl hij als raspositivist de tegenstelling tussen persoonlijke overtuigingen en wetenschappelijke methodes graag mag opblazen, zie: http://veritasforum.nl/amsterdam-23-mei-the-scientists-reality/.
3 <nos.nl/video/528892-rutte-doet-mazelenoproep-aan-predikanten.html>
4 Zie het boek van Joop Bouma: Slikken. Hoe ziek is de farmaceutische industrie?, Amsterdam (2006)
5 Zie het boek van Daan de Wit: Dossier Mexicaanse griep. Een kleine griep met grote gevolgen, Rotterdam (2010)
6 Als klap op de vuurpijl heeft de Nederlandse overheid ervoor gekozen om de farma een rol te geven in het wetenschappelijke geneesmiddelenonderzoek. De slager keurt zijn eigen vlees.
7 Zie onder meer de bundel van Annemarie Mol en Marc Berg, Ingebouwde normen, Utrecht (2001)
8 <www.volkskrant.nl/wetenschap/over-nadelen-vaccinatie-wordt-veelal-gezwegen~a3479775/>
9 Het is veelzeggend dat in het boek van Cees Dekker en Martine van Veelen Hete Hangijzers de thema’s technologie en gezondheidszorg grotendeels ontbreken.
10 De historicus Peter van Rooden vatte dat proces in een interview in Wapenveld in 2010 kernachtig samen: “Ik ben dus rustig weggegleden en weet niet goed hoe het gebeurd is. Geen rebellie, geen opstand, geen bevrijding. Just drifting.” Zie: Wapenveld 60(2), pp 16-24.
11 Ook de recente beweging Science in transition is in dit opzicht erg interessant, zie: <www.scienceintransition.nl/>
12 Zie het pleidooi van Jeroen de Ridder in Wapenveld 62(4), pp 18-24: Wetenschap en commercie. Gelukkig huwelijk, verstandshuwelijk, of uithuwelijking?

Literatuur

Brock, B. (2010). Christian Ethics in a Technological Age. Cambridge.
Dehue, T. (2014). Betere mensen, over gezondheid als keuze en koopwaar. Amsterdam: Atlas contact.
Forman, P. (1971). Weimar Culture, Causality, and Quantum Theory, 1918-1927: Adaptation by German Physicists and Mathematicians to a Hostile Intellectual Environment, Historical Studies in the Physical Sciences, 3, 1-115.
Haaksma, H. (1999). Van Riessen, filosoof van de techniek. Budel.
Verbeek, P.P. (2014). Op de vleugels van Icarus. Hoe techniek en moraal met elkaar meebewegen. Rotterdam: Lemniscaat.
Wells, S. (2004). The Drama of Christian Ethics. Improvisation, BrazosPress Grand Rapids.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Radix | 104 Pagina's

Debat over geloof en natuurwetenschap mag niet abstract blijven

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Radix | 104 Pagina's