Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gewassen van het landvolk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gewassen van het landvolk

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. NADER OVER HET ONTWERP VAN EEN TAALTHEOLOGIE

Gij sloot door uw woord een verbond en in onze liederen woont Gij.1 (Muus Jacobse)

de naam van de Vader, de Zoon en de Geest, de Spreker, de Spraak en de Adem.2 (K. Heeroma

I. Inleiding

Een andere3 manier om het werk van de Landvolk-dichters te verkennen is nader in te gaan op de schets van een taaltheologie, ontworpen door prof. dr. K. Heeroma. Voor de niet-ingewijden vooraf een korte kennismaking met de ontwerper. Klaas Hanzen Heeroma werd op 13 september 1909 te Hoorn (Terschelling) geboren, waar zijn vader hoofd was van een christelijke school. In 1910 verhuisde het gezin naar Zwolle, omdat vader Heeroma benoemd was aan de toen pasgestichte Hervormde Kweekschool. In 1928 ging Klaas Heeroma letteren studeren in Leiden; hij koos deze plaats omdat Albert Verwey daar hoogleraar was. Als Muus Jacobse - dit pseudoniem is de naam van z'n grootvader van moeders kant - schreef hij gedichten; de eerste bundel verscheen in 1932: Programma.4 Het blad Opwaartsche Wegen redigeerde hij mee vanaf 1932, terwijl hij in Het derde Réveil - Honderd Verzen van Jong-Protestantse Dichters - (1934) poneerde dat er een bloeitijd aanbrak voor het christelijke leven. Hij was o.a. leraar bij het middelbaar onderwijs en medewerker aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Er volgde een benoeming tot hoogleraar in de Nederlandse taalkunde aan de universiteit te Djakarta (inaugurele rede 6 mei 1949). Maar in Indonesië waren na de souvereiniteitsoverdracht weinig studenten die zijn vak ambieerden. Na drie jaar keerde Heeroma naar Nederland terug. Voor en in Indonesië had hij zich al bezig gehouden met de problemen rond de psalmberijming5; in Nederland werd hij door de voorzitter van de commissie voor de psalmberijming welkom geheten op de vergadering van 5 september 1952 (Schroten, 1976, p. 203). Op 7 november 1953 sprak hij zijn rede uit bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Nedersaksische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Hij werkte na de psalmberijming ook mee aan het tot stand komen van de grote groep gezangen in het Liedboek. Op 21 november 1972 stierf hij te Groningen.6

2. Wars van elk taalsysteem

Heeroma volgde in Leiden de taalkunde-colleges van Van Wijk, een structuralist. Zijn leven lang heeft de discipel zich tegen de leermeester verzet. Om te zien hoe Heeroma dacht over "taal" in zijn taai-theologische schets wil ik eerst zijn ideeën over het structuralisme van De Saussure weergeven.

2.1. Taal geen ereplaats in de semiologie

Op 25 september 1948 hield Heeroma een rede bij de opening van het vierendertigste studiejaar van de School voor Taal- en Letterkunde te 's-Gravenhage over "Het onvoltooide teken". (1968, p. 197-212). Hierin formuleerde hij zijn bezwaren tegen de plaats van de taal in het taalsysteem van de Zwitserse geleerde Ferdinand de Saussure.7Volgens De Saussure is taal een tekensysteem, het belangrijkste onderdeel van de semiologie.8 Hij onderscheidt: a. langue ("taal"), een grammaticaal geordend systeem dat een taalgebruiker in potentie in z'n hoofd heeft; het systeem heeft een abstract, collectief, psychisch karakter; b. de parole, het individuele, concrete gebruik van de langue; c. de language, het menselijk taalvermogen. Een taalteken is een eenheid met twee aspecten: a. de signifiant, het psychische klankbeeld, de "image acoustique", voor iedere taalgebruiker gelijk; de psychische, abstracte klankvorm; b. de signifié, de "concept", het betekenisaspect van het taalteken, de inhoudskant van de signe linguistique. Zonder signifiant bestaat er geen signifié; zonder talige vormgeving heeft b.v. een begrip geen plaats in de taal, en omgekeerd is een geluid, een klank op zichzelf, dus zonder een signifié, een voorstelling die eraan verbonden is, niet taalkundig relevant. De combinatie tussen signifié en signifiant is conventioneel bepaald. Bovendien is deze band arbitraire, d.w.z. de signifiant berust niet op een vrije keus van de taalgebruiker; de signifiant is ongemotiveerd, willekeurig met betrekking tot de signifié, waarmee hij geen natuurlijke relatie heeft tot de werkelijkheid. De betekenis van een woord is dus iets anders dan "het ding dat bedoeld wordt". Het signifiant "vensterbank" heeft een signifié vensterbank, maar de laatste is iets van de taal, dus ontastbaar. Een woord heeft slechts betekenis in de taal door de plaats die het daarin als taalteken inneemt. De regels van het schaakspel beslissen wat een toren in het spel wel of niet kan en mag, wat zijn belang is en wat zijn plaatsingsmogelijkheden zijn. Zo is het ook in de taal. De elementen van de langue hebben meer of minder plaatsingsmogelijkheden, al naar gelang de inwendige organisatie van het systeem. Er is geen intrinsieke band tussen een ding, een idee of begrip en z'n talige aanduiding. Heeroma: "De waarheid dat de taal een tekensysteem is, blijkt namelijk, wanneer men er wat dieper over nadenkt, een uiterst eenzijdige waarheid te zijn, een zeer gedeeltelijke waarheid, dus, ronduit gezegd, ook een onwaarheid. Het tekensysteem van een verkeersagent is inderdaad een systeem, een geheel van afgesproken seinen of gebaren is dat eveneens. Welbewust wordt aan het ene signaal de ene ideeëninhoud toegekend en aan het andere signaal een andere, welafgegrensd van de eerste. De gezamenlijke tekens kunnen de gehele ideeëninhoud uitdrukken die meegedeeld moet worden. Tekens zowel als betekenissen bepalen elkaar, dat wil zeggen zij begrenzen elkaar en sluiten elkaar uit. Nu zijn er stellig talen denkbaar waarvoor dit alles geheel opgaat, maar dat zijn dan ook zeer gespecialiseerde talen. Het zou b.v. kunnen gelden voor een technische vaktaal of voor een internationale hulptaal. Maar zowel een vakterminologie als een internationale hulptaal moeten uit taaioogpunt uitermate schraal en incompleet heten. Dit mag ons doen concluderen dat een taal die niets is dan een tekensysteem steeds een incomplete taal zal zijn. Een complete taal is van nature iets meer, ja men mag wel zeggen principieel iets anders. De taal is van nature wel een samenhangend en geordend geheel van tekens, maar deze tekens zijn van andere aard dan de tekens der semiologie. Ze zijn niet te vergelijken met seinen en gebaren en laten zich niet in een sluitend en gesloten systeem onderbrengen. Het teken van de complete taal is minder dan sein- of gebarentaal, maar het is bestemd tot meer. Het teken van de taal is onvoltooid, maar zijn voltooiing gaat ver uit boven het povere einddoel van deel te zullen uitmaken van een sluitend en gesloten systeem." (1968, p. 197, 198). Hij zou liever met de dichter willen volhouden dat een taal niets is dan muziek, dan met een fonoloog het foneembegrip vastkoppelen aan het tekenbegrip. Het werkelijk voltooide taalteken doorbreekt ieder systeem, volgens Heeroma. De poëtische taal doorbreekt alle grenzen; in een gedicht wordt iets nieuws gebracht, met woord- en klanktekens die in geen woordenboek voorkomen. Hij gebruikt voor deze "stelling" als bewijsmateriaal: Symbolen worden tot cymbalen in de Ure des doods ...

"Het woord symbool krijgt hier naast zijn gewone betekenis die van oowoord in tegenstelling met het ermee verbonden aa-woord cymbaal. Het woord symbool is met cymbaal in relatie gebracht door de woorden worden tot. Het teken met de ooklank wórdt tot het teken met de aa-klank, symbool wórdt tot cymbaal, abstracte aanduiding wórdt tot klinkend instrument, doordat de oo "opengaat" tot aa. Het "symbool" wordt voltooid tot "cymbaal" en verliest daardoor zijn plaats in het conventionele systeem der "symbolen". Anders gezegd: het woord symbool heeft er een nieuwe, vollere betekenis bijgekregen die niet in het woordenboek staat, namelijk die van "oo-woord-in-tegenstelling-met-het-aa-woord-cymbaal", maar deze nieuwe betekenis past niet in het systeem van betekenissen waarin het gewone woord symbool zijn plaats had. Door de tekenwaarde van de klank in het verband van het gedicht is het woordteken van zijn plaats geschoven, is het tekensysteem doorbroken." (p. 203). Heel belangrijk is dat Heeroma z'n bewijsmateriaal uit het poëtische taaiarsenaal haalt; het poëtisch taalgebruik is voor hem (als dichter) uitgangspunt om over taal te filosoferen. Dat blijkt duidelijk uit de drie specialisaties die hij in zijn "Schets voor een taaltheologie" 9 noemt en vergelijkt: a. de conventionele specialisatie, met regels voor onze communicatie. Relevant is de systematiek van de taal voor ons "leven" van alledag, onze carrière, goede schoolboeken, een sluitende grammatica en exact geformuleerde taalregels. De rest (poëzie bijvoorbeeld) zou literaire franje zijn. Heeroma keert zich in genoemde Schets (p. 81) tegen taaisystematici die beweren dat de fonemen10 van een taal conventioneel volkomen vast liggen. Volgens hem is er een grote individuele vrijheid die juist het leven aan de taal geeft. Hij spreekt de taal dood die weliswaar zakelijk correct, maar tegelijk stijf, klankloos en "nietszeggend" spreekt. Men kan de fonologische structuur een elementaire conventie van belang noemen, maar wie de complete "taal" wil laten opgaan in een "objectief-wetenschappelijk" systeem van beschrijfbare elementen is taai-verarmend bezig. Heeroma: "Welnu, bij de klankleer is dat detail voor ons dan, ondanks de onbetwijfelbare noodzakelijkheid van een elementaire helderheid, niet in de eerste plaats de kristallijnen systematiek der elementaire conventies, die geen licht in zichzelf heeft, maar veeleer de door de structuralisten als irrelevant gedisqualificeerde expressieve intonatie, de stemklank, de levende ademtocht", (p. 82).11

b. De logische specialisatie, waarbij de taal zich niet conventioneel rond spreekt in het bekende, maar de "logos" van het denken zichzelf verder spreekt naar een onbekend doel. De logische specialisatie is de gangmaker van een in zichzelf onvoltooide en onvoltooibare menselijke wetenschap. Maar deze specialisatie vormt een ernstige bedreiging, door haar eenzijdigheid, voor hen die "de waarheid" in volle menselijke taal beleven: de dichters. c. de artistieke specialisatie is de eigenlijke taal van iedereen. Want: "In ieder goed gedicht wordt het taalverbond van den beginne op ongetwijfeld tijdelijke, d.w.z. cultuurhistorisch bepaalde, maar tegelijk essentieel boventijdelijke wijze vernieuwd. Het is een diachronisch teken dat terugverwijst naar het eerste woord en vooruitwijst naar de uiteindelijke vervulling van het taalverbond in het laatste woord." (Schets, p. 92). Elementair hierbij is het pneuma, de adem, zonder welke geen woord een levend woord kan zijn. Dit pneuma kan ook vervangen worden door woorden als: adem, aanblazing, inspiratie, inblazing. Deze levende klank maakt het woord, of een zin, verstaanbaar. Hier zijn we een heel eind verwijderd van De Saussure . . .

2.2. Geen structurele "lagen" in taal

Om nog nauwkeuriger te begrenzen hoe Heeroma bepaalde wetenschappelijke, structurele omschrijvingen afwijst, behandel ik ook nog zijn bezwaren tegen de opvatting van Reichling, dat bij iedere gesproken taal twee lagen te onderscheiden zijn: a. de phatische met betekenisdragende elementen en b. de musische, het melodische deel. Heeroma: "Toch neem ik de termen "phatisch" en "musisch" niet over (...) omdat ik meen dat door een formele structurele onderscheiding van "phatische" en "musische" elementen aan de werkelijkheid van de taal geweld wordt aangedaan. Men kan zich eventueel in abstracto een "phatische" zin opgebouwd denken uit betekenisdragende woorden, een "phatisch" woord uit betekenisdragende semantemen, een "phatisch" semanteem uit fonemen met betekenisonderscheidende functie. Maar in concreto functioneren al deze elementen van de "phatische" zin tegelijk ook "musisch". Niet alleen dat de in concreto gerealiseerde fonemen de klankassociaties en rijmcorrespondenties opleveren zonder welke geen gedicht gedicht kan zijn, ook de grotere eenheden, de woorden en de zinnen, krijgen in de concrete situatie van het gedicht een andere zeggingskracht, en dus een andere "betekenis", dan in de zakelijke mededeling. Wat voor structurele waarde heeft een onderscheiding in twee "taallagen" nog, wanneer men aan beide hetzelfde complex van formuleerbare structuren moet toewijzen en tegelijk vaststellen dat geen van beide, ook de "phatische" niet, door dit complex wezenlijk wordt gedetermineerd? De gepostuleerde "taallagen" zijn geen structurele werkelijkheden, maar aspecten, functies, bestaanswijzen van de taal. En als ze heel iets anders zijn dan ze heten te zijn, geef ik ze liever ook heel andere namen, namen die in zichzelf misschien minder "duidelijk" zijn, maar die een diepere resonantie hebben en niet verwijzen naar formele kenmerken. Taal is logos en taal is pneuma,...". (1967, P- 45,46).

2.3. Wat taal is en hoe taal is

Alle mathematische aanpak is voor Heeroma uit den boze. De taalkundige moet eerst een antwoord geven op de vraag: wat is taal? Daarna . . . kan hij zich bezighouden met het "hoe" van de taal. De antwoorden op de wattaal- is-vraag kunnen we volgens Heeroma alleen maar oplossen door naar de bijbel te luisteren. Taal is theologisch bepaald. In het begin van de bijbel is al sprake van de Spreker, die schept. De functies van de taal tussen mens en mens, resp. tussen mens en God zijn afleesbaar uit de gegevens die de bijbel geeft. Zo plaatst Heeroma zich in de rij van taaltheologen en taalfilosofen als Hamann, Humboldt, Herder, die theologische en filosofische gedachten hebben gebruikt om voor de taalwetenschap de taakomschrijving ervan te bepalen. Prof. Entjes - die zijn leermeester Heeroma opvolgde aan de Rijksuniversiteit te Groningen - omschrijft het taaltheologisch uitgangspunt als volgt: "Op de vraag wat taal is kan het laatste, sluitende antwoord alleen maar gevonden worden door onderzoek van de artistieke specialisatie, de taal van het geloof en de taal van de dichter. Het antwoord op de vraag hoe de taal is, kan gevonden worden door de taal in haar verschillende verschijningsvormen tot object van analyserend onderzoek te maken." (1970, p. 130). "De taal van het geloof en de taal van de dichter". Hoe werkt Heeroma nu met de gegevens van het geloof? Hoe gebruikt (misbruikt) hij de bijbel?

3. Enkele taaltheologische gegevens uit de bijbel

3. Enkele taaltheologische gegevens uit de bijbel

Van taal is dadelijk sprake in Genesis 1. Volgens Heeroma zijn de beginhoofdstukken in dit eerste bijbelboek in mythe-vorm opgesteld. Het woord had voor de Israëlieten een daadkrachtig karakter, wat blijkt uit hun "projectie" in de mythische verhaalvorm waarin God de Spreker met het woord "werelden" oproept. En Adam, de eerste mens en, voor Heeroma is dat belangrijker, de eerste dichter, geeft namen; is ook scheppend bezig, nu niet als God, maar naar het beeld van God. Door de dingen namen te geven, kan de ene mens met de andere communiceren - zijn ze taai-verbonden - , ademen ze in en uit door de eerste levensadem die van God is. Het primaire taalverbond wordt gevormd door de relatie God-mens. Secundair, dat wil niet zeggen van mindere waarde, is het taalverbond van mens tot mens, van geslacht op geslacht. De mens kan primair God aanspreken, maar ook van mens tot mens God verder spreken. De "ware" sprekers zijn dan de dichters, die volgens Heeroma scheppend spreken, dat is normaal communiceren. Het dagelijkse taalgebruik is afgesleten, clichématig en een gespecialiseerd taaiarsenaal leidt tot adem-loze communicatie, abstracte cijfers, codetaal. In Dichten als daad (let op de titel), opstellen over hedendaagse poëzie, geschreven door Ad den Besten, horen we hetzelfde geluid: "Ik beweer namelijk, dat het woord, het hanteren van het woord, de menselijke daad bij uitnemendheid is. En ik beweer vervolgens, dat dichters de daders bij uitnemendheid zijn." (1973, p. 11). Ook voor hem is Adam het oerbeeld, de mythische gestalte van de ware menselijkheid: het namengeven aan de dingen.

3.2. Babel en Pinksteren

Primair dus de verhouding God-mens. Wanneer dit taalverbond wordt doorbroken, leert de les van Genesis 11, volgt een complete spraakverwarring; een ieder trekt een kant op. Wanneer er sprake is van herstel van het goddelijk taalverbond met de mens volgt de complete gemeenschap en verstaanbaarheid: pinksteren. Door de Heilige Geest was God present. Ik denk hierbij ook aan het volgende gedicht van Gerrit Achterberg12:

PINKSTEREN

Ontvang den vlam des Heren:
Hij heeft u rijp bevonden
om midden uit uw zonden
van Hem te profeteren.

En voel het blinde wonder ´
op uw tong preluderen:
gij kunt de taal schakeren
naar alle spraak en monden

Onder het samenkomen
van klank en wezen moeten
zin en begrip verdwijnen;

onder het hete schijnen
van dit vuur Zijner dromen,
laat God Zich door u groeten.

de glossalie bereikten, volgens Heeroma, de kerkmensen het uiterste dat in de relatie God-mens mogelijk is: Gods aanwezigheid in de gemeenschap der heiligen, een talig aanwezig-zijn.

3.3. Het Woord is vlees geworden

In de Schets van een taaltheologie (1967, p. 56-128) heeft Heeroma drie lezingen opgenomen over resp. De Vader, De Zoon en De Geest. Is de Vader de Spreker, de Zoon is het Woord. Nu is het Woord vlees geworden en heeft onder ons gewoond. Zoals de Geest uitgaat van Vader en Zoon, zo gaat de ware levensadem uit van het woord gerealiseerd door de spreker. Daarom kan levensadem, het pneuma van het taalbestaan, nooit losgekoppeld worden van de logos, het woord zonder spreekadem. Het Woord Gods nu wordt verder verteld doordat God-de-Spreker tot God-de-Schrijver is geworden; wij kunnen God in ons taalbestaan aanwezig weten door dat geschreven woord te realiseren in klank. Want het letterbeeld is slechts woordgeraamte. Die doodsbeenderen worden pas leven, vlees en bloed, wanneer de adem erover blaast (vgl. Ezechiël 37). Was het Oude Testament Schrift, in het Nieuwe Testament vinden we de vervulling ervan: het Schrift is Woord geworden. Dit Woord nu moet bewaard blijven "als vlees en bloed, als spreekadem en taalklank". Jezus heeft om Zijn Woord te bewaren het Avondmaal ingesteld. Hij heeft gezegd, toen Hij het brood brak: "Neemt, eet, dit is mijn lichaam", en toen Hij de beker ophief en rondgaf: "Drinkt allen daaruit, dit is mijn bloed." In het Avondmaal heeft het Nieuwe Verbond, dat is het nieuwe taalverbond van het Woord dat in de Mensenzoon vlees is geworden, zijn meest sprekende gestalte gekregen, en deze gestalte is bij uitstek bewarend, omdat zij ritueel herhaalbaar is. Wij krijgen in brood en wijn, die vlees en bloed zijn, het Woord in onze mond gelegd en kunnen het met onze tong proeven, telkens opnieuw." (1967, p. 120). Bij de doop, is dood, worden logos en pneuma gescheiden. Toch is daar het getuigenis van Johannes de Doper dat dit pneuma zich weer verenigt met de logos; we moeten hierbij denken aan de sprekende God en de Geest die zich openbaart in de gestalte van een duif. Voor Heeroma is de doop dan ook het sacrament van het ontvangen van een naam, een goddelijke verbondsnaam. Hierbij wordt een mens geroepen. Deze oproep verstaat hij door de Geest, de Adem, die reeds zweefde boven de wateren voor de Spreker ging scheppen.

3.4. Zondeval en geweten

Door de mythische lezing van de beginhoofdstukken van Genesis door de Landvolkdichters krijgen we ook een "eigen" interpretatie van de betekenis van de zondeval voor de mens en de taal. Wel geeft Heeroma een lied over De slang (A Dieu, 1975, p. 50), maar in verhaalvorm zonder interpretatie. Toch heeft hij zich wel in z'n artikelen en lezingen beziggehouden met de zondeval. Belangrijk in dit verband acht ik het artikel Taal als vrijheid (i9Ó3a)13, waarin zijn visie op deze val duidelijk overeenkomst vertoont met wat ik in het eerste artikel uit het werk van Den Besten citeerde. Wat zegt de taal over vrijheid? De taal spreekt over de vrije natuur en over zo vrij als een vogeltje in de lucht. Deze wijze van spreken moeten we geloven. We kunnen dan ook concluderen dat tegenover vrijheid staat domesticatie en cultuur. De wezenlijke vrijheid was te vinden in het paradijs. "Door uit te gaan uit het paradijs en in te gaan in de cultuur heeft de mens zichzelf gedomesticeerd, heeft hij zichzelf in vrijheid tot slaaf gemaakt. Het geloof noemt dat de zondeval." (p. 228). De ware vrijheid kan hervonden worden door het paradijs terug te vinden. Kan de mens door van zichzelf uit te spreken zich in vrijheid stellen? Kan de mens zich vrij spreken van zonde? Ja, dat kan! Maar dan wel door de dichter! Want die is gebonden aan/verbonden met de "stem" die hij moet opvangen, hij kan het Spreken Gods luisterend naspreken, d.w.z. hij kan profeteren. Het logische denken kan dat niet; door cultuur en techniek leidt dat tot steeds groter domesticatie, steeds verdergaande perfectionering van het taaltekensysteem, onttaling. Daartegenover de dichter, die de normale verschijningsvorm representeert. De dichters behoren tot de taaiaristocratie (p. 229). De taalwil van het denken moet uitgeschakeld worden en bewust of onbewust moet de "stem" van buitenaf tot ons komen en in ons doorspreken. Zo spreken we ons van zonde vrij! Waarom? Omdat we naar de eigen vrijheid van de taal luisteren. De vrijheid van geloof geeft zich over aan het Spreken Gods. Zonde is zich af te sluiten voor het Spreken Gods. In het paradijs sprak God met de mens; dat "vrije woord" is nog te horen voor wie zich te luisteren zet. Wie geïnspireerd spreekt/dicht, kan het (taal)geweten als uitgeschakeld beschouwen. "Zo spreekt de Heer". De woorden zijn imperatief, gebiedend, profetisch. Wel moet er onderscheid gemaakt worden tussen woorden van voorlopige waarheid en woorden van de laatste waarheid. De pneumatisch gespecialiseerde taal staat het dichtst bij de profetie. Het (taal)geweten beslist over de "volheid" van het dichterlijke woord. Profetische woorden worden in de geschiedenis vervuld, tot daden. Zo gaan we van woord tot daad en van daad tot woord steeds voort. Tot de laatste vrij-spraak door het Woord.

4. Taaltheologie in het Liedboek

Om het Schriftwoord verder te zingen, was voor Muus Jacobse het maken van psalmen en gezangen een "heerlijk ambacht". Kunnen we nu uitgangspunten die ik onder 3 behandelde terugvinden in zijn werk voor het Liedboek? Ik neem, om op deze vraag een antwoord te vinden hiervoor de ge zangen, omdat hierin de vrijheid van de dichter gemakkelijker tot uiting komt. Van de 36 gezangen die van Muus Jacobse werden opgenomen, zijn 23 bijbelliederen en 13 "overige gedichten". Zijn voorkeur voor het in strofevorm doorvertellen van de bijbelse geschiedenis zal nu wel duidelijk zijn. Opvallend is ook het werken met een refrein, een aansluiting bij de volkspoëzie. Het is onmogelijk alle gezangen te bespreken. Mijn keus kan dan ook gemakkelijk aangevuld worden. Gezang 2 is een berijming van "Wat sprak God op de eerste dag?" Het Spreken Gods inspireerde hem tot het maken van dit lied, waarvan de eerste vijf versregels luiden±

Wat sprak God op de eerste dag?
"Laat", zei Hij op de eerste,
"licht in het donker heersen.
Laat ze hun namen leren:
het licht is dag, het donker nacht".

En wat God sprak was goed! "Hij sprak één dag voor alle/in godlijk welgevallen." Gezang 8 is gemaakt naar Deuteronomium 32:1-4:

Gij hemel en aarde, doet open uw oor
en geeft mij gehoor.
Ik spreek dat mijn woord op u regenen zou,
mijn taal op u druppelt als dauw.
Ontvangt in uw oor wat mijn mond u ontsluit
als stromen van regen op 't kiemende kruid.
Ontvangt in uw hart wat mijn tong u vertelt
als groeizame regen op 't groenende veld.
Bereidt'nu uw harten, bereidt nu uw oren
om naar mij te horen.

De Heer roep ik uit, want de Heer is zijn naam!
Roemt allen tesaam
het werk van de Heer, de volkomenheid Gods,
want Hij is uw heil en uw rots!
Roemt allen zijn waarheid! Hij doet wat Hij zegt:
zijn wegen zijn trouw en zijn paden zijn recht.
Roemt allen zijn grootheid! Hij heeft het volbracht
en zal het volbrengen voor ieder geslacht.
Bereidt nu uw harten, bereidt nu uw oren
om naar Hem te horen!

In de nieuwe vertaling luidt dit door Muus Jacobse berijmde begin van het lied van Mozes

Neigt uw oor, gij hemelen, dan wil ik spreken,
en de aarde hore naar de woorden van mijn mond.
Mijn leer druipe als regen,
mijn rede druppele als dauw,
als regenbuien op het jonge groen,
en als regenstromen op het kruid;
want ik zal de naam des HEREN uitroepen;
geeft grootheid onze God,
de Rots, wiens werk volkomen is,
omdat al zijn wegen recht zijn;
een God van trouw, zonder onrecht,
rechtvaardig en waarachtig is Hij.

Dit profetisch spreken moet Heeroma aangesproken hebben. Opvallend is wel dat hij het lied niet verder berijmde. Omdat het taalaspect daar minder aan het woord kwam? In gezang 12 wordt gesproken over het komen Gods tot Elia (1 Koningen 19:12) in het suizen van een zachte koelte. Muus Jacobse actualiseert dit gebeuren:

Niet in het alverblindend licht
van vuur, niet in een vlammengloed
is het dat Gij wilt zijn ontmoet
en vinden wij uw aangezicht.
Maar als de koelte om ons staat
en een zacht suizen ons vervult,
weten wij dat Gij komen zult,
en wij omwinden het gelaat.

Gezang 84 bij Handelingen 2:1-13, de verkondiging van het pinksterfeest, eindigt

O stormwind die ons huis vervult,
vuur dat zich over elk verdeelt,
maak onze eigen woorden tot
de eigen taal van God!

De gezangen 339 en 340 lijken me alleen geschikt om bij volwassendoop te gebruiken. Heeroma zelf is ook gedoopt nadat hij tot een persoonlijke geloofskeus was gekomen in navolging van z'n vader die vrij radicaal dopers was (Heeroma, 1967, 208-214).

Gezang 359 lijkt me niet helemaal vrij van piëtistische invloed, vooral de op een na laatste regel van deze strofe:

Wees voor ons de wijn,
dat wij van U drinken.
Wees voor ons de pijn,
dat wij in U zinken,
dat wij in U zijn.

Het derde couplet van Gezang 395 is duidelijk taaltheologisch bepaald:

Spreek zelf in mij het rechte woord.
Zo vaak ik woorden voor U vond,
heb ik mij in mijn woord vermomd.
Nu wacht ik tot Gij zelve komt
en spreekt, zodat uw knecht het hoort

Alleen het toelaten van de "stem" geeft doorgang tot het Goddelijk spreken in deze tijd. Gezang 458:3 tenslotte spreekt voor zichzelf:

Gij gaaft ons in hart en in mond
Uzelf, als de stem aan de vogels.
Gij sloot door uw woord een verbond
en in onze liederen woont Gij.
Zomin als uw woord
vergaat, zal het koor
van die uw lof zingen teloorgaan

Wie de gezangen van de andere dichters van het Landvolk doorleest, ontdekt snel voorbeelden waarin de woorden naam of adem voorkomen.

5. Taaltheologie in de poëzie

De taaltheologie van Heeroma is vooral na de contacten met de andere Landvolkdichters in de loop der jaren ontstaan. Die contacten dateren vanaf 1953. C. Rijnsdorp heeft de poëzie voor dat jaartal als volgt becommentarieerd: "Maar Heeroma's opvatting van het dichterschap was, vooral in het begin, zelf nog zeer onvoldoende gekerstend. Niet voor niets was het de figuur van Verwey, die hem ertoe bracht in Leiden te gaan studeren. De grondfout was het niet voldoende onderscheiden tussen de afgesloten, bijzondere, religieuze openbaring, die in een duizendjarig proces heeft geleid tot de vorming en canonisering van de H. Schrift, - èn de religieuze ervaring in de ziel van de afzonderlijke mens, zoals die verhevigd en verdiept is in die van de dichter. De dichter is bij de jonge Heeroma bijna een bemiddelaar tussen God en de mensen en het christelijke vers een openbaring van waarheid. Ook in het niet-religieuze vers spelen volgens Heeroma veel meer religieuze tendenzen mee, dan men oppervlakkig meent. Men is dichter of men is het niet; die scheiding is bij Heeroma bijna absoluut. De vele "poets who have never penn'd" kent hij, naar het schijnt, als zodanig fiauwelijks: ze zijn hoogstens van nut voor de vorming van een "publiek", respectievelijk "gemeente". De dichter staat, met God in de rug, als centrum in de "kleine gemeente" van vertrouwden. Daaromheen kan zich de "grote gemeente" vormen (vgl. De Werkplaats I, 127), die op haar beurt omgeven wordt door "het volk". De collectiviteit is voor Heeroma voornamelijk gehoor. Wat van het auditorium ten gunste van het scheppingsproces kan uitgaan is voornamelijk verwachting. Zo spreekt de dichter Heeroma vrijwel alleen tot, nauwelijks uit, de gemeenschap. Typisch is in dit verband ook zijn visie op het kerklied. Kerkliederen zijn volgens Heeroma persoonlijke uitingen van subjectieve dichters, die door de kerk bruikbaar zijn bevonden als bovenpersoonlijke stem, waarin de persoonlijke stemmen der gemeenteleden kunnen samenklinken en waarin allen eikaars stem kunnen verstaan. Men voelt zelfs hier nog duidelijk het individualistische, bijna zou ik zeggen egocentrische uitgangspunt. Waarlijk beléven doet Heeroma de collectiviteit alleen in het eigen bloed: terug in het verleden in de voorvaderen, en naar de toekomst toe in eigen kinderen. Zo ondogmatisch Heeroma is, de verbondsgedachte heeft hij met ziel en zinnen gegrepen. Maar dit is al de rijpere Heeroma: de man van de verzen, die in Vuur en wind na de oorlog gebundeld zijn". (Rijnsdorp, 1952, p. 104, 105.) Die artistieke specialisatie van het dichterschap in zijn taaltheologie komt bij Heeroma niet zo maar uit de lucht vallen. Heeroma heeft zijn geloof gevonden (hervonden) langs de weg der dichterlijke verbeelding. Hij heeft de bijbel willen lezen als een boek dat juist was verschenen. (Jacobse, 1946, Woord vooraf)14 De "verbondsgedachte" waar Rijnsdorp over spreekt, vinden we terug in de titel en de inhoud van de bundel Het huisgezin (1959). In deze strofe bijvoorbeeld:

Zo eeuwig is kind kind en vader vader.
Niets op de aarde komt de hemel nader,
Niets is zo eeuwig als het huisgezin.

De enige bundel vrije poëzie waarin de taaltheologie duidelijk aan het woord komt is A Dieu, postuum verschenen. Enkele voorbeelden:

Naam

Een naam is meer dan een daad.
Want de daad vergaat in de grond,
Maar de naam is een trouwverbond.
De naam is een eeuwig zaad. (p. i o)

Heel duidelijk is ook:

De woorden

God sprak met Adam
Op de avondwind,
Gaf aan de woorden
Dat ze zijn te horen
Adem van de wind

God sprak met Mozes
Op de berg Horeb,
Gaf aan de woorden
Dat ze zijn te lezen
Tekens op de steen

God sprak met Jezus
In zijn vlees en bloed,
Gaf aan de woorden
Dat ze zijn te eten
Leven uit de dood.

Laat ons dan horen
Woorden uit de winden,
Laat ons dan lezen
Tekens van de stenen,
Laat ons dan eten
Leven uit de dood (p. 12)

Gedichten als Omdat het woord is geschied (p. 24, 25), Zes variaties op een spreekthema (p. 26, 27), Taaltheologie (p. 28) e.a. geven in dichterlijke vorm de inhoud van de prozaïsche schetsen van teksten en lezingen die Heeroma publiceerde.

6. Taaltheologisch vertalen?

In een brief, gedateerd 4~7-'50 (Schroten, p. 101), vraagt Heeroma vanuit Indonesië om toezending van Bubers vertaling i.v.m. de psalmberijming. Martin Buber en Franz Rosenzweig zijn bekend geworden door hun eigensoortige manier van vertalen, waarbij de Bijbel niet gezien wordt als een stillees-boek, maar als een boek dat hardop gelezen moet worden: lesen in Israël ist hebraisch Kar ah, heisst aufrufen! De talrijke alliteraties, binnenrijmen, melodische accenten trachtten ze in het Duits over te brengen in de vertaling (Buber, 1976). Gelet op wat Heeroma over het levend spreken van een tekst opmerkte, is het te begrijpen dat hij zich door deze vertaling liet inspireren voor de psalmberijming. Toch mogen we Heeroma niet rekenen tot de concordant-vertalers die we vooral aantreffen bij vooraanstaande figuren rond de prof. dr. G. v. d. Leeuwstichting - een interkerkelijk ontmoetingscentrum van kerk en kunst - waarvan dr. W. Barnard studiesecretaris is. Er zijn twee artikelen van Heeroma die zijn mening over het vertalen van a. liturgische teksten (belijdenisgeschriften bijvoorbeeld) en b. de Bijbel uit de grondtalen, in levend Nederlands, duidelijk formuleren.15 In het artikel Kerk en Taal (1961-62) zegt hij dat je een aparte groepstaal (codetaal) in de kerk kunt creëren door een distantie-scheppende toonaard te hanteren; door toepassing van archaïserende stijl en een liturgische voordracht (lezen op "verhoogde" toon). De traditie wordt dan tot de "stem van de Heilige Geest". Men moet ingewijd zijn in de terminologie om de dienst te kunnen volgen; om een ingewijde te worden kan men catechisatielessen volgen. Heeroma is hier vurig "tegen". Als reden hiervoor gebruikt hij: de opdracht tot evangelisatie; de groepscode is voor een kleine club, de kerk echter moet communicatie zoeken met al wat leeft. De daden van God moeten verteld worden aan alle creaturen. Daarom geen clericaal dialect, wel een open, eigentijdse, levende taal. Geen Hebreeuws Nederlands voor de bijbelvertaling, geen zeventiende-eeuws Nederlands voor moderne belijdenisgeschriften. In zijn artikel De taal van de vertaling ("— wie het leest lette erop!" - een bundel bijbelver taai-vragen - p. 2529-2533) toont Heeroma aan dat hij nooit concordant zou kunnen vertalen. "Ik verbeeld mij - maar dat is misschien mijn dichterlijke hoogmoed - dat God als dichter met meer welgevallen zijn intrek neemt in een theologisch-onverantwoorde vertaling die lééft, dan in een canonisch- en concordant-correcte, waarin alle theologie, die hij mogelijk in zijn gedicht had weggestopt, voor de kenners herkenbaar is." (p. 2532)

Speelt zijn taaltheologische visie hierbij een rol? Ik geloof het wel, want "Het aangesproken-zijn door de bijbel stelt mij niet alleen in de vrijheid der kerk, maar ook in de vrijheid der vertaling" (p. 2533). Het taaigeweten van de dichter is uiteindelijk verantwoordelijk. Wat betekent dit in de praktijk?

Dit bijvoorbeeld:

ik heb je geholpen
zei je
met het vertalen in verstaanbaar nederlands
van belijdenisgeschriften
een opdracht van de kerk
nee van de theologie
geen liederen
verholen lofzang soms
ook goddeloze stukken
onder de vlag van Athanasius
alwie behouden wil worden
moet het volgende geloven . . .
leerregels van Dordt
zo waterdicht
dat de geest er wel omheen moet waaien

(Mooi, 1972, p. 3028)

Het belijden en wat-het-taalgeweten-wil komen op zeer gespannen voet met elkaar te staan

7. Op- en aanm er kingen

a. Wie op- en aanmerkingen wil maken bij het vele werk van een auteur van formaat moet eerst zijn arbeid zelf aan het woord laten. Ik geloof dat ik in de vorige paragrafen Heeroma eerlijk heb laten uitspreken. Daarbij wil ik graag erkennen dat het gevaar zich voordoet van het ene uiterste in het andere uiterste te vallen. Wie bijvoorbeeld de betekenis van de zondeval voor het namen-geven bij Heeroma afwijst, kan de fout maken aan de speciale functie van het paradijselijke namengeven voorbij te gaan. Of, om een ander voorbeeld te noemen, iemand die Heeroma's dichter-aristocratie verwerpt, kan zijn toevlucht zoeken bij een te eenzijdige hantering van de semiologische visie van De Saussure. Dit was daarom een opmerking, een noodzakelijke m.i. vooraf. b. Grote bezwaren heb ik tegen een van de kernpunten in het altijd poëtische betoog van Heeroma dat de dichter de dader bij uitnemendheid is. Ik ben geen voorstander van de leus "geen woorden maar daden", maar acht een onuitgesproken daad van een niet-dichter, bijvoorbeeld in een oorloga. Wie op- en aanmerkingen wil maken bij het vele werk van een auteur van formaat moet eerst zijn arbeid zelf aan het woord laten. Ik geloof dat ik in de vorige paragrafen Heeroma eerlijk heb laten uitspreken. Daarbij wil ik graag erkennen dat het gevaar zich voordoet van het ene uiterste in het andere uiterste te vallen. Wie bijvoorbeeld de betekenis van de zondeval voor het namen-geven bij Heeroma afwijst, kan de fout maken aan de speciale functie van het paradijselijke namengeven voorbij te gaan. Of, om een ander voorbeeld te noemen, iemand die Heeroma's dichter-aristocratie verwerpt, kan zijn toevlucht zoeken bij een te eenzijdige hantering van de semiologische visie van De Saussure. Dit was daarom een opmerking, een noodzakelijke m.i. vooraf. b. Grote bezwaren heb ik tegen een van de kernpunten in het altijd poëtische betoog van Heeroma dat de dichter de dader bij uitnemendheid is. Ik ben geen voorstander van de leus "geen woorden maar daden", maar acht een onuitgesproken daad van een niet-dichter, bijvoorbeeld in een oorlog

David

Het is begonnen met David,
die zo mooi zingen kon
. David is dood, dichters
gaan onder en op als een zon.

Hij heeft zo van het leven gehouden,
gespeeld en gedanst en gekust,
hij heeft zo aan het leven geleden,
nu is hij in diepe rust.

Maar overal op de bergen
rondom Jeruzalem,
overal op de aarde
hoort men zijn heerlijke stem

Overal op de orgels
legt hij zijn hand aan de harp
met zijn hemel zo in zijn schik.
En overal heeft hij zijn volgers,
Vondel, Revius, Scharp, Wim Barnard, Jan Wit en ik

(Het landvolk, p. 56, een gedicht van J. W. Schulte Nordholt

Wie hier een tegenwerping maakt dat "volgers" in de laatste strofe ook navolgers kan betekenen, zal wel moeten erkennen dat in het werk van de Landvolk-dichters weinig onderscheid gemaakt wordt tussen Schriftopenbaring en Goddelijke openbaring via dichters in het nu. Dit moet samenhangen met hun visie op Gods Woord als uniek, geïnspireerd Boek van alle tijden. Wat is voor hen het verschil tussen Goddelijke inspiratie bij David en hun eigen inspiratie?d. Hierbij moet in een adem genoemd worden het vage begrip "taaigeweten", dat de dichter, volgens Heeroma, vrij spreekt. De zondeval is toch niet te beperken tot i. domesticatie en 2. ondergang van de "vrije" natuur tot cultuur! Uit deze visie komt ook de angst voor de techniek voort. Techniek is toch ook een stuk cultuur! Het taaigeweten moet zich normeren aan de Bron voor elk "weten": de Bijbel. Bij Heeroma is een grote aversie aantoonbaar voor elk dogma, maar verengt hij zelf niet door zó te dogmatiseren?

e. Wel spreekt Heeroma over taai-verbond, maar weinig over het Verbond met Abraham, Isaak en Jacob. Is een idioot kind in het Verbond met God opgenomen? Via de taal zal dat nooit duidelijk worden.f. Heeroma heeft grote waardering voor Luther, volgens hem een van de eerste taaltheologen zonder dat hij het zelf wist. Luther wilde hymnisch belijden. Dat is niet het enige wat Heeroma met Luther verbindt. Volgens mij is de Avondmaalsvisie van Heeroma ook Luthers: lichaam en bloed van Christus zijn wel in, met en onder brood en wijn aanwezig. De alomtegenwoordigheid van de menselijke natuur van de Here Jezus zal hierbij een rol spelen. Zo kan het Woord vlees worden. Het Avondmaal staat centraal in de eredienst, volgens Heeroma: "Het uitgangspunt van de kerkdienst kan, dunkt mij, niet anders zijn dan de Maaltijd, die hij heeft ingesteld tot zijn gedachtenis. Jezus heeft ons om zijn woorden te bewaren geen enkel geschrift nagelaten, maar hij heeft wel vóór zijn dood de traditie van de Maaltijd ingesteld. Door deze Maaltijd kunnen we zijn woorden bewaren en "in hem blijven". Bevat deze uitdrukkelijke instelling van de Maaltijd misschien ook een aanwijzing voor de wijze waarop er gepreekt moet worden? De preek moet dan geen "schriftuitlegging" op de wijze van de Joodse synagoge zijn, maar veeleer een dóórspreken van het in de Maaltijd present geworden "bewaarde Woord"." (1967, p. 22)

g. In de kerkdienst dus weinig Schriftuitleg. Dat is toch vreemd, want het woord is machtig! Bij Heeroma (en ook bij Barnard) gaat het echter niet om de verwijzende functie van het woord, nee het Woord moet geschieden; hoe minder mensenwoord hoe beter. Slechts daar is sprake van een heilige traditie, waar in de taal het Woord geschieden kan.

h. Er zijn bepaalde aspecten geheel onbesproken gebleven, o.a. de duidelijke piëtistische invloeden op Heeroma of doperse17 trekken die aantoonbaar zijn. Zelf schreef Heeroma eens over Camphuysen en zijn Stichtelijke Rijmen,18 Sommige delen van citaten zou je woordelijk op z'n eigen levensvisie kunnen overbrengen: "Camphuysens ontwikkeling vertoont, ongeveer sinds zijn huwelijk in 1613, een duidelijke Doperse bovenstroom van sterkindividuele bevindelijke gelovigheid en een koppig en bijna bekrompen nonconformisme in kerkelijk opzicht, maar daaronder blijft toch voortdurend een gezonde, natuurlijke menselijkheid voelbaar, en dat maakt zijn figuur juist zo aardig." (p. 3). Even verder: "Het wezen van de Doperse geest meen ik te kunnen karakteriseren als een actieve mystiek. Alle Dopers zijn bevindelijk, zij hebben persoonlijk kennis aan de waarheid, zij hebben persoonlijk ervaring van hun gekend zijn, van hun verlost zijn. Dat is hun mystieke trek. Daarnaast hebben zij een sterke behoefte aan activiteit, niet alleen en allereerst om hun eigen verlossingservaring te continueren of te vernieuwen, maar vooral ook om die verlossing in hun medemens of in de samenleving te realiseren." (p. 5). Waarbij we aan "samenleving" voor de Tweede Wereldoorlog kunnen denken aan Heeroma's dichterlijk réveil binnen christelijke literaire bewegingen, in de Tweede Wereldoorlog aan zijn Vuur en Windpoëzie en na die oorlog aan de werkzaamheden van Muus Jacobse aan de psalmen en gezangen voor de kerken en daarbuiten.19 Hij wilde óók getuigen.

Slotnoot:

In een derde artikel wil ik verder de magische kracht van het woord uitwerken en de plaats van de mystiek aangeven. Het werk van Guillaume van der Graft/Willem Barnard zal uitgangspunt zijn. De aandacht hoop ik dan meer te richten op het werk van Barnard als studiesecretaris van de prof. dr. G. v. d. Leeuwstichting en zijn betekenis voor de liturgie-vernieuwing

REFERENTIES

(alfabetisch geordend, per auteur chronologisch)

Dr. W. Barnard, Gedachtenis en uitvaart, Groene Kerkje, Oegstgeest - 24 nov. 1972, Mededelingen van de Prof. Dr. G. v. d. Leeuwstichting, afl. 45, p. 3030-3032.

Ad den Besten, Dichten als daad - Opstellen over hedendaagse poëzie, Bosch en Keuning, Baarn, 1973

L. L. Bouwers, Gewassen van het landvolk, I. Mythologisch taalgebruik in de poëzie van Guillaume van der Graft, Radix, 2e jrg., okt. 1976, p. 165-180.

Dr. J. van Bruggen, Bijbelse taal?, De samenhang tussen inhoud en taal van de bijbelse openbaring, Ton Bolland, Amsterdam, 1971

Dr. J. van Bruggen, De toekomst van de bijbelvertaling, Ton Bolland, Amsterdam, 1975-

Dr. J. van Bruggen, Taal, cultuur en communicatie - een inleiding tot het werk van Eugene A. Nida, Radix, 2e jrg., juli 1976, p. 137-151

Martin Buber/Franz Rosenzweig, Die Schriftwerke, Teil 4, Verlag Lambert Schneider GmbH, Heidelberg, 1976, 4, verbesserte Auflage (mit Beilage: Martin Buber, Zur Verdeutschung des letzten Bandes der Schrift, 26 Seiten).

S. C. Dik/J. G. Kooij, Beginselen van de algemene taalwetenschap, Utrecht/Antwerpen, 1970; aula-pocket 448

H. Entjes, Taaltheologie en taaltheorie bij Heeroma, in Zijn akker is de taal, Fakulteitenreeks 11, Bert Bakker/Daamen, Den Haag, 1970, p. 125-131.

K. Heeroma, Het Derde Réveil - Honderd Verzen van Jong-Protestantse Dichters, Holland/Haarlem, 1934.

K. Heeroma, Kerk en taal, Jaarboek voor de Eredienst, I96I-'62, p. 6-23.

Klaas Heeroma, Der Mensch in seiner Sprache, Luther-Verlag, Witten, 1963.

K. Heeroma, Taal als vrijheid, In de Waagschaal, 1963a, p. 228, 229, 234.

K. Heeroma, Verhaal en geschiedenis, Wending, 1963b, p. 172-178.

K. Heeroma, Nader tot een taal-theologie, Fakulteitenreeks 7, Bert Bakker/Daamen, Den Haag, 1967

K. Heeroma, Sprekend als nederlandist, Fakulteitenreeks 10, Bert Bakker/Daamen, Den Haag, 1968.

K. Heeroma, De kerk en haar psalmboek, Kerk en theologie, jrg. 24, okt. 1973, p. 297- 310.

M. J. Heeroma-Soetekouw, Klaas Hanzen Heeroma, 13 september 1909-21 november 1972, particuliere uitgave, niet in de handel

Muus Jacobse, Programma, Stols/Maastricht, 1932.

Muus Jacobse, De drie kooien en andere gedichten, Kok/Kampen, 1946.

Muus Jacobse, Bijbelse gedichten, Callenbach/Nijkerk, z.j. (1946?).

v

Muus Jacobse, Het kind en andere gedichten, Kok/Kampen, 1949.

Muus Jacobse, Het huisgezin, Kok/Kampen, 1959.

Muus Jacobse, A Dieu, nagelaten gedichten en liederen verzameld door Ad den Besten, Kok/Kampen, z.j. (1975?

Liedboek voor de kerken, Psalmen en gezangen voor de eredienst in kerk en huis, aangeboden door de Interkerkelijke Stichting voor het kerklied, Boekencentrum/ 's-Gravenhage, Jongbloed-Zetka/Den Haag, 1973

K. O. Meijer, Liturgie en taal, De Reformatie, jrg. 50, p. 49, 50, 51; 57, 58, 59; 65, 66, 67; 128.

Ds. F. Mooi, Die avond - 20 november 1972; Ter nagedachtenis aan prof. dr. K. H. Heeroma, f 21 nov. 1972, Mededelingen van de Prof. Dr. G. v. d. Leeuw-stichting, afl. 45, p. 3025-3029

Wim Ramaker, samensteller, Literama, dec. 1975, p. 420-424; jan. 1976, p. 471-472; febr. 1976, p. 517-520, van het programma: 'Het woord werd tot een ademtocht', ook op een band of kassette verkrijgbaar via de N.C.R.V.-tapotheek

Dr. C. Rijnsdorp, In drie etappen, Bosch en Keuning, Baarn, z.j. (1952?).

F. de Saussure, Cours de linguistique générale, édition critique préparée par Tullio de Mauro, Payot, Paris, 1975

Dr. H. Schroten, Psalmberijming 1967, Geschiedenis van het ontstaan, Boekencentrum/ 's-Gravenhage, 1976.

' - wie het leest lette erop! -', een bundel bijvelvertaal-vragen, Mededelingen van de Prof. Dr. G. v. d. Leeuwstichting/Amsterdam, afl. 41. J. Wiegel, De taalkunde in 'De toekomst van de bijbelvertaling', Radix, jrg. 2, 1976, p. 57-61.

Dr. L. Wierenga, Teken en boodschap, Over de 'taalkundige modernisering' van onze belijdenisgeschriften, De Reformatie, jrg. 49, p. 369, 370; 377, 378; jrg. 50, p. 9, 10; 17,18; 25, 26; 33, 34; 41, 42.

Dr. L. Wierenga, Metodies of intuïtief?, De Reformatie, jrg. 50, p. 79, 80.

Dr. L. Wierenga, Ligt de toekomst van de bijbelvertaling in het verleden?, Radix, 2e jrg., jan. 1976, p. 46-56.

1 Liedboek voor de kerken, Gezang 458: 3, regel 3 en 4. De verwijzingen zijn te vinden onder Referenties, opgenomen aan het slot van dit artikel.

2 Heeroma, 1967, p. 188.

3 Voor het eerste artikel in deze serie: Bouwers, 1976.

4 Een beknopte bibliografie: Ramaker, 1976, p. 520, vooral van Muus Jacobse.

5 Muus Jacobse, 1947; Schroten, 1976, p. 101 (punt 16) en p. 112 (punt 1).

6 Sterk autobiografisch is Heeroma, 1967, p. 202-222, Brief aan Bert Bakker. Biografisch: Ramaker, 1975, p. 423,424.

Zie voor de ideeën van De Saussure de nieuwste, kritische, editie van - het door diens leerlingen gepubliceerde werk - Cours de linguistique générale, 1975. Korte samenvatting in: Dik/Kooy, 1970, p. 56-64.

8 Ik maak hier - met toestemming - gebruik van enkele gegevens uit een ongepubliceerde lezing van m'n collega J. F. Geerds, getiteld De actualiteit van het 'arbitraire du signe'-, deze lezing werd gehouden op het paascongres voor gereformeerde studenten en academici op 21 april 1976

9 Tien voordrachten in de Theologische Etherleergang Rondom het Woord (N.C.R.V.) juli/sept. 1964 (1967, p. 65-128).

10 Foneem te definiëren als: relevante klankeenheid met woordonderscheidende of distinktieve functie (Zie: Dik/Kooy, 1970, o.a. p. 61).

11 In P. J. Nienaber, Totius - Digter en profeet, Johannesburg, 1948, las ik dat Totius tijdens een referaat (gehouden 14 dec. 1943) zei: " n Taal is ook nie net 'n klank, 'n blote teken, 'n letter, 'n simbool nie. Dit is 'n fyn weefsel, 'n tere aroma wat al die lewensdinge vir ons omwasem en deurader.' (p. 253).

12 Verzamelde Gedichten, EM Querido/Amsterdam, 1967, 3e druk, p. 287.

13 De Duitse tekst hiervan in Der Mensch in seiner Sprache, 1963, p. 120-126.

14 Deze lijn wordt doorgetrokken in 'Een woord achteraf' uit de bundel Bijbelse Gezangen, Callenbach/Nijkerk, 1962, opgedragen aan de andere Landvolk-dichters. Slechts een deel van deze liederen werd opgenomen in het Liedboek voor de kerken

15 Binnen de geref. kerken (vrijg.) is een discussie over deze kwesties helaas op een laag pitje komen te staan. Zie hierover: Van Bruggen 1971, 1975, 1976; Meijer; Wiegel; Wierenga artikelen in De Reformatie, jrg. 49, 50 en Radix, 1976.

16 Het Landvolk, Oosterbeekse gedichten, Holland/Amsterdam, iste druk 1958, 2e druk 1959.

17 Bekend zijn geworden de twee lange gedichten over de Dopers: Het offer des Heren en De drie kooien, resp. uit 1933 en 1936. Beide opgenomen in P. J. Risseeuw, Christelijke dichters van dezen tijd, Kok/Kampen, 1938, p. 52-66. Zie ook Muus Jacobse, 194618 Camphuysen en zijn Stichtelijke Rijmen, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1951, p. 1-30

19 Van belang voor het onder h. genoemde zijn het opstel van Ad den Besten: Muus Jacobse - een voorgoed gewijde, in Dichten als daad opgenomen, p. 285-292, en de toespraak van Dr. W. Barnard tijdens de dienst van gedachtenis en uitvaart opgenomen in een uitgave van mevrouw M. J. Heeroma-Soetekouw (gedeeltelijk ook te vinden in Mededelingen 45 - van de prof. dr. G. v. d. Leeuwstichting, zie onder Dr. W. Barnard). In Cornu, officieel orgaan van het Corpus Studiosorum in Academia Campensi 'Fides Quadrat Intellectum', 4e jrg., nummer 2, p. 48-61 staat een lezing van M. H. de Boer onder de titel 'Het woord op de tong', waarin enkele opmerkingen worden gemaakt over het werk van K. Heeroma/Muus Jacobse die het bestuderen waard zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1977

Radix | 76 Pagina's

Gewassen van het landvolk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1977

Radix | 76 Pagina's