Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Theologische Hogeschool

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theologische Hogeschool

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Stond de eerste volle week van januari in het teken van Generale Synode, in de tweede week vroeg de Theologische Hogeschool de aandacht van de kerken en haar leden.
Er werden in deze week drie belangrijke samenkomsten gehouden.
Woensdagmiddag 15 januari nam prof. W. Kremer afscheid als hoogleraar. Op diezelfde avond werd in een kerkdienst in de Apeldoornse Barnabaskerk drs. J.P. Versteeg geïnstalleerd als hoogleraar. Donderdagmiddag 16 januari hield de nieuwe hoogleraar zijn inaugurele rede, waarmee hij zijn werk aan de Hogeschool begon.

Afscheid
Eerst was er woensdagmiddag het afscheid van de bijna 73-jarige prof. W. Kremer, die sinds 13 januari 1954 hoogleraar was en zowel de Nieuw-Testamentische als de ambtelijke vakken doceerde tot 1966. Sinds september 1966, toen hij in verband met het bereiken van de 70-jarige leeftijd geëmeriteerd was, vervulde hij een leeropdracht in de ambtelijke vakken. Maar ook deze leeropdracht was nu ten einde. Het uur van definitief afscheid was voor deze zeer hardwerkende hoogleraar gekomen, die het meermalen zijn studenten voorhield: God houdt niet van luie dominees; dit woord maakte hij in zijn eigen leven waar.
Het is te begrijpen dat velen de gelegenheid gebruik wilden maken het afscheidscollege van prof. Kremer mee te maken: familieleden, vrienden en kennissen, oud-leerlingen en afgevaardigden van kerkeraden. Bij de organisatoren was er de vrees: zou de Aula alle aanwezigen wel kunnen bevatten. Het bleek net te gaan, maar ook niets meer.
De ganzen van het Wilhelminapark, die — zoals hun collega's van weleer het Capitool bewaakten — de bezoekers met hun gesnater verwelkomden, moeten er iets van begrepen hebben dat er deze middag toch wel iets bijzonders aan de hand was. Lange rijen auto's stonden in het park geparkeerd. Het licht straalde uit alle ramen van het Schoolgebouw nadat het wekenlang donker was geweest en in rust verzonken lag.
Precies om drie uur klonk het „hora est" en kwam de stoet van hoogleraren en curatoren binnen.
De rector, prof. dr. W.H. Velema, opende de bijeenkomst. Hij liet zingen Ps. 52: 7, las Prediker 3: 1—11, ging voor in gebed en gaf daarna direct het woord aan de scheidende hoogleraar, die een karakteristiek onderwerp behandelde aan het eind van zijn ambtelijke loopbaan. Hij gaf ons slechts een korte samenvatting — de rede zelf wordt nog in extenso gepubliceerd — van zijn college over:

De gemeente in de ambtelijke theologie
Daarover werden de volgende gedachten ontwikkeld:
In de huidige discussies over de ambtelijke theologie ontvangt de vraag naar het wezen van de gemeente, haar plaats en functie in deze tijd grote aandacht.
Voor de rechte visie op de gemeente is het Nieuwe Testament allereerst de bron.
Nergens wordt in het N.T. over de gemeente op begripsmatige wijze gesproken; zij wordt gezien als levende werkelijkheid met vele facetten.
Zij is geboren uit en bestaat door heilsactiviteit van de Drieënige God. Als Israël is ook de gemeente teken van de grote werken Gods op aarde. Zij wordt in het N.T. gemeente Gods genoemd.
Haar uitzonderlijke karakter wordt bepaald door de bijzondere verhouding tot de Drieënige God en zijn heil — tot het rijk Gods — en tot de wereld.
Vanwege deze bijzondere relaties mag de gemeente niet als een sociologische grootheid benaderd en behandeld worden.
Het voorrecht dat de gemeente door Gods genade heeft brengt haar in grote spanningen die de werkelijkheid van haar bestaan typeren. Theologische schema's kunnen noch mogen deze spanningen trachten weg te werken.
Onlosmakelijk met de gemeente verbonden is het ambt. Evenals de gemeente zijn ook de ambten een beschikking Gods. Evenals de gemeente wordt gedragen door de trinitarische heilsactiviteit Gods is dit ook met de ambten het geval. Er bestaat daardoor een bijzondere verhouding van wederkerigheid tussen gemeente en ambt.
Dit heilswerk Gods in gemeente en ambt is bepalend voor de structuur van de ambtelijke theologie.
Noch de vragen van de mondige mens, noch een religieus psychologisme, noch sociologie of futurologie kunnen uitgangspunt voor de ambtelijke theologie zijn.
De beschouwingen waarbij de gemeente vooral gezien wordt in haar functie voor de wereld en zij daarop haar volle aandacht moet richten brengt een totale en fatale omkeer te weeg in the theologische visie op de gemeente, haar gerichtheid en haar prediking.
Waar deze opvattingen veld winnen, kunnen een religieus getind humanisme en een geseculariseerd christendom elkaar vinden in de religie van de mens, die ook de religie van de anti-christ is.

Aan het slot van zijn rede bracht prof. Kremer allereerst dank aan het Curatorium voor de plaats, die dit college hem gaf in zijn periodieke vergaderingen, die hij nu veel minder zal bezoeken. Het emeritaat legt verplichtingen op. De arbeid en zorg van deputaten-financieel loofde hij zeer. Het comité vrouwenactie Bibliotheek werd evenmin vergeten. „Ondanks mijn dubbel emeritaat hoop ik nog vaak van de resultaten van uw actie gebruik te maken".
Hartelijk waren de woorden gericht tot zijn collega's. „In het in 1954 bijna geheel nieuwe team hoogleraren wilde ik, zoals ik bij mijn inauguratie zei, graag de profiterende zijn. Die wens is vervuld. Het is een groot gemis straks niet meer op deze wijze samen te werken".
Vervolgens richtte hij zich tot de studenten: dat er in de verhouding student-hoogleraar meer formaliteit is gekomen, stemt mij niet tot vreugde. Mijn houding tegenover u is mede bepaald door leeftijd en karakter. Lastig heb ik het u niet willen maken en u hebt het mij ook niet gedaan, Laat u niet beïnvloeden door de theologische stromingen van vandaag. Verlies het contact met het wonder van de genade en het wonder van Gods gemeente niet. U staat in dienst van Christus' kerkvergaderend werk.
Dank bracht prof. Kremer aan de concierge en zijn vrouw voor de voorkomende wijze, waarop zij hem tegemoet waren getreden. De aanwezigheid van de oudconcierge, het echtpaar ten Hove sr., werd bijzonder op prijs gesteld.
Het stemde hem tot wondere aanbidding 42 jaar in het ambt gestaan te hebben en de laatste 15 jaar als hoogleraar werkzaam te hebben mogen zijn. Wie was ik?
Met grote liefde heb ik dit werk mogen doen. Die liefde zal blijven. Gods dienaren zijn geen ambtenaren, maar douloi, slaven, die in dienst blijven, ook als de emeritaatsgrens wordt gepasseerd.
Hij dankte zijn vrouw, die hem steeds had afgestaan voor het werk.
Een kerkist ben ik in deze jaren niet geweest. Maar ik ben er van overtuigd dat de Chr. Geref. Kerken bestaansrecht en bestaansplaats hebben in het geheel van de Gereformeerde Gezindte.
God gaf veel, maar wat Hij gaf was nog slechts een begin, een onderpand.
Met dank aan die God eindigde prof. Kremer zijn rede.

Toespraken
De president-curator, ds. P. op den Velde, hield hierna een toespraak. Herinnerend aan de data van benoemingsinauguratie, emeritering, wilde hij namens het Curatorium in drie woorden de gevoelens van dit college uitdrukken: dankbaarheid, respect en voldoening.
Dankbaarheid voor het feit dat prof, Kremer een eigenlijk onmogelijke taak — doceren in de N.T.-ische en ambtelijke vakken — heeft willen vervullen.
Respect voor de wijze waarop hij dat gedaan heeft. U leefde tussen twee perioden: een tijd, die voorbijgaat en die komt.
De Heere heeft u een belangrijke plaats gegeven en u geroepen om juist in deze tijd leiding te geven. U zei het scherp en kon het indringend zeggen. De Heere ging met u een geheel eigen gang en Zijn levensleiding bracht u voordeel in het vervullen van de enorme taak. Er is ook diepe voldoening omdat uw arbeid rijke vrucht heeft gedragen.
Voor verschillenden van uw leerlingen is in de praktijk van hun preekwerk en pastoraat duidelijk geworden wat u hun gegeven hebt. Er is vandaag wel een vleugje weemoed, maar wij willen dankbaar zijn en hopen dat u gelegenheid hebt de resultaten van uw arbeid in bredere kring bekendheid te geven.
Ook mevrouw Kremer werd niet vergeten. Openlijk werd haar dank betuigd voor de vele offers, die zij in de loop der jaren heeft gebracht.
Aan het slot van zijn toespraak bood de president-curator de scheidende hoogleraar zijn geschilderd portret aan met verzoek dit af te staan voor de Theol. Hogeschool. Het goed gelijkende schilderij — in de linkerbovenhoek was een symbolische voorstelling aangebracht, heenwijzend naar de vakken, die prof. Kremer had gedoceerd — was vervaardigd door ds. C. den Hertog te Harderwijk, die gaven op dit gebied blijkt te hebben.
Vervolgens sprak de rector, prof. dr. W.H. Velema, een hartelijk dankwoord namens het college van hoogleraren. Liever had hij gezien dat een der andere hoogleraren die langer met prof. Kremer had samengewerkt, had gesproken, maar naar academisch gebruik is de rector de aangewezene en academische gebruiken zijn taai, tenzij studenten er zich mee bemoeien! Hij gaf een schets van de tijdens zijn hoogleraarschap door prof. Kremer gepubliceerde geschriften en noemde als typerende trekken van zijn werk: het accent op het heilswerk van de Drieënige God, eerbied voor de Schrift, verwondering over het werk van God. Het roemen in het Woord was geen formele aangelegenheid. U hebt laten zien wat het betekent het Woord te openen. Eigen kerkelijk leven beschreef u met critische blik op een wijze als buitenstaanders het u niet zouden verbeterd hebben. Bij het ouder worden is uw critische toetsing verscherpt. Over u is geschreven dat u van hovenier hoogleraar werd. Maar natuur en genade zijn bij u geen tegenstellingen. Het eerste hebt u niet vergeten. In persoonlijk verdriet vond u rust in Gods regering. Hij maakt elk ding schoon op zijn tijd. De beste dank, die wij u kunnen brengen is, dat men uw werk niet vergeet. Mogen de sporen van uw arbeid te zien zijn in het werk van uw leerlingen.
De president-curator sloot daarna deze bijeenkomst. Staande zongen we Ps. 72: 11, Maar dat betekende niet dat de Aula leeg liep. De aanwezigen gingen nog niet naar huis. Eerst werden de nodige verversingen rondgedeeld. De aula was veel te klein. Het was een heel gedrang. En het bleek een grote kunst te zijn koffie en gebak te nuttigen op behoorlijke wijze.
Het was een ontmoeting als van familieleden. Onder de aanwezigen was ook prof. C. Veenhof, emeritus-hoogleraar van de Theol. Hogeschool te Kampen (vrijgemaakt), die ook de ambtelijke vakken heeft gedoceerd. Hij voelde zich bijzonder thuis in onze kring. Zijn kort commentaar aan het eind van deze middag was; Dit is de Afscheiding!
Nadat enkelen vertrokken waren en de meesten voorzien waren van de nodige verversingen sprak ds. P. den Butter uit Bunschoten namens de oud-leerlingen. Hij dankte voor alles wat prof. Kremer zijn leerlingen gegeven had. Homiletiek was uw hoofdvak. Het is uw bedoeling geweest een evenwichtige verbinding te geven tussen explicatie en applicatie. Hij herinnerde aan de preek-colleges, waar van door de vervaardigers zelf hooggewaardeerde preekschetsen niet veel overbleef. Wij gunnen u de rust, maar we geloven dat het een werkzame rust zal zijn en wij hopen te blijven profiteren van uw rijke inzichten.
Namens de oud-leerlingen bood ds. den Butter een echte emeritaats-stoel aan, daarbij zinspelend op een Schooldagtoespraak „Van stoel tot stoel", een bak met planten plus een platenbon.
De praetor, stud. R. van Beek, dankte tenslotte namens de studenten. Hij achtte het een voorrecht door prof. Kremer gevormd te zijn. Humoristisch was u niet; sober, nuchter, niet modern gaf u college. Met lof hebt u ons niet overladen als we ons eerste werkstukken lieten horen, behalve dan voor de poging die we deden. Maar u hebt ons vaderlijk opgevangen. Te graven in het Woord — dat was uw lust en daar hebt u ons iets van laten zien.
Namens de studenten bood hij een prachtige lektuurtafel aan.
Prof. Kremer kreeg daarna gelegenheid een dankwoord te spreken. Hij zei zeer verrast te zijn. Hoe is het mogelijk dat men zoveel van een mens kan zeggen? Je zou gist in de schoenen krijgen en een soort astronaut worden. Er zijn ook andere facetten. Dat heb ik vaak gezegd en dat zeg ik ook vanmiddag. Ik ben dankbaar voor wat ik mocht doen, al bevredigde de manier waarop ik het gedaan heb, me niet altijd. Maar het is een vreugde met het mysterie bezig te mogen zijn. Theologie is geen algebra. Voor velen is het dat wel, Dat is een van de grondoorzaken van de hedendaagse vervlakking en verwarring.
Dankbaar ben ik voor wat gezegd is: dit lijkt er op. Collega's en studenten werden apart toegesproken. Ik hoop dat m'n collega's me niet in de steek laten. Het werk aan de School zie ik als een machtig mooie afsluiting van mijn leven. Het is een groot wonder dat de Heere mijn leven zo geleid heeft. Het maakt me heel klein. Emeritaat is een vreemd woord. Het betekent: uitgediend. Maar dat ben ik niet. Ik behoef ook geen ander werk te zoeken. Het blijft me bezighouden. Ik zal nog veel op de studeerkamer zitten. Hoe al de wensen, die geuit zijn, vervuld moeten worden, weet ik niet. Tenslotte verheugde het hem dat het contact met de gemeente vanaf de preekstoel blijft.
Met dit dankwoord was ook de informele samenkomst teneinde.
Op waardige, hartelijke en broederlijke wijze werd prof. W. Kremer uitgeluid als hoogleraar.

Installatie
Aan de avond van dezelfde dag werd drs. J.P. Versteeg geïnstalleerd als hoogleraar. Onder leiding van de kerkeraad van Apeldoorn-C. was een dienst belegd, waarin ds. P. op den Velde voorging. In de redelijk goed bezette kerk werd het Woord bediend uit Matth. 11:25, 26, nadat we geluisterd hadden naar 1 Korinthe 2:6-16. We hoorden de Heiland danken voor het feit „dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard". En voor het feit dat het zo een welbehagen is geweest voor U, Vader, Heer des hemels en der aarde.
Na de prediking werd het geloof in de Schrift beleden met de woorden van art. 7 N.G.B, waarna we zongen Ps. 119:53.
Hierna volgden de vragen aan drs. J.P. Versteeg, zoals opgenomen in Bijlage IX van de laatste uitgave van de D.K.O.
Na een korte toespraak werd de nieuwe hoogleraar Ps. 119:9 toegezongen.
Het dankgebed volgde en na het staande zingen van Ps. 89:3 en de zegen was de dienst ten einde.
In het Jeugdgebouw was er voor hen, die van buiten kwamen — waaronder meer dan 30 gemeenteleden uit Wormerveer — gelegenheid voor het drinken van een kop koffie.

Inauguratie
Donderdagmiddag 16 januari hield prof. drs. J.P. Versteeg zijn inaugurele rede en ving hij zijn arbeid aan de Theol. Hogeschool aan.
De samenkomst werd geopend door de president-curator.
Na het lezen van een gedeelte van Romeinen 8 gaf hij het woord aan de nieuwe hoogleraar, die een rede hield, waarvan hij ons de volgende samenvatting gaf:

Het tijdsprobleem blijkt telkens weer een bijzonder aktueel vraagstuk te zijn. Dat hoeft ons niet te verwonderen, omdat het denken over de tijd het zich bezig houden is met een vraag, die de zin van het leven raakt. Een van de meest boeiende facetten van het tijdsprobleem is de verhouding van heden en toekomst. Over dit onderwerp handelde de rede. Gesproken werd over: Het heden van de toekomst. Een nadere begrenzing van het onderwerp werd gevonden in de karakterisering van de Heilige Geest als „eersteling" of „eerste gave". Vanuit deze karakterisering werd de verhouding van heden en toekomst benaderd.
De uitdrukking „eersteling", gebruikt met betrekking tot de Heilige Geest, vinden we in Rom. 8: 23. Daar spreekt Paulus over de gelovigen als over hen, „die de Geest als de eersteling ontvangen hebben". De achtergrond van dit begrip ligt in de kultus van het Oude Testament. De „eerstelingen" waren de eerste vruchten van het land, die als offer in het heiligdom gebracht moesten worden.
In dit begrip „eersteling" is de notie van de tijd niet te verwaarlozen: de „eerstelingen" werden gevormd door dat wat het eerst rijp was. Toch is daarmee het beslissende nog niet gezegd. Voor het Israëlitische denken kan een totaliteit gerepresenteerd worden in zijn eerste begin. In de „eerstelingen" werd dan ook het geheel van de oogst gerepresenteerd. Wanneer de Israëlieten de „eerstelingen" in het heiligdom brachten, brachten ze maar niet slechts een klein gedeelte van de oogst in het heiligdom, maar de representatie van de gehele oogst, zodat de gehele oogst geheiligd werd. „Wie eersteling zegt, noemt een deel, maar ziet het geheel" (F.J. Pop).
In deze zin spreekt Paulus ook over de Geest als de „eersteling". De Geest is als „eersteling" representatie van de gehele „oogst" van het verlossend handelen van God. In de Geest breekt de eindtijd aan en wordt de toekomst voor de gelovigen tot heden.
De betekenis van het begrip „eersteling" heeft ook nog een andere kant. Dat hangt samen met het feit, dat ook al waren de „eerstelingen" representatie van de gehele oogst, de „eerstelingen" natuurlijk niet met de gehele oogst te identificeren waren. De „eerstelingen" ontleenden hun betekenis juist aan de oogst, die vólgen zou. Daarom waren de „eerstelingen" niet alleen representatie van de gehele oogst, maar ook profetie en belofte van die oogst.
Dit geldt ook met betrekking tot de Geest als „eersteling". Ook al wordt in de Geest de toekomst heden, er blijft een perspektief naar de toekomst. Dat perspektief is „de verlossing van het lichaam", die nog op de gave van de Geest volgen zal.
Dat in de Geest de toekomst heden geworden is, geldt dus op een bepaalde wijze: op de wijze van de representatie. Daarom is in het heden de toekomst slechts op een bepaalde wijze te beleven, n.l. in de hoop (Rom. 8: 24). Die hoop is dan evenwel geen onzekere zaak. In de hoop richten de gelovigen zich voor de toekomst op dat wat ze in de Geest reeds bezitten.
Wat met het spreken over de Geest als „eersteling" bedoeld wordt, is als volgt samen te vatten:
1. Dat de Geest de „eersteling" genoemd wordt, betekent, dat in de Geest de volheid van de verlossing tot de gelovigen komt. De Geest is representatie van de volheid van de verlossing. Voor de gelovigen is de toekomst heden geworden.
2. Dat de Geest de „eersteling" genoemd wordt, betekent, dat de Geest niet te identificeren is met de volheid van de verlossing. De Geest is profetie en belofte van de volheid van de verlossing. Voor de gelovigen opent zich in het heden een nieuwe toekomst.
3. Dat de Geest de „eersteling" genoemd wordt, betekent, dat de Geest de verbinding legt tussen het heden en de toekomst. Wat de gelovigen voor de toekomst hopen, is de volheid van wat zij in het heden in de Geest reeds bezitten. Omgekeerd, wat de gelovigen in het heden in de Geest bezitten, ontleent zijn betekenis alleen aan wat zij voor de toekomst hopen. Voor de gelovigen zijn in de Geest heden en toekomst zó aan elkaar verbonden, dat ze elkaar wederzijds bepalen.
Een parallel en bevestiging van het spreken over de Geest als „eersteling" is te vinden in de karakterisering van de Geest als „onderpand". Dit is een term uit de handelswereld, waarin uitkomt, dat de Geest waarborg is voor de toekomst van de gelovigen. De Geest kan dit zijn, omdat de Geest tot de toekomst behoort en in de Geest de toekomst heden geworden is.
Belangrijk is, dat ook de opgestane Christus door Paulus als „eersteling" gekarakteriseerd wordt. Hiermee wordt weer hetzelfde bedoeld: in de opstanding van Christus is de gehele „oogst" van Gods verlossend handelen gerepresenteerd. De opstanding van Christus is niet slechts bewijs van de mogelijkheid van de toekomstige opstanding van de zijnen, maar veel méér doorbraak van het nieuwe leven van de toekomst in het heden.
De Geest als „eersteling" en de opgestane Christus als „eersteling" zijn niet te identificeren. Wel is er een onlosmakelijk verband tussen beiden, dat heilshistorisch bepaald is. Na zijn opstanding brengt Christus de zijnen onder het regime van zijn Geest, wat betekent, dat Hijzelf in en door zijn Geest de zijnen regeert en bewaart (H.N. Ridderbos). In de opstanding van Christus als „eersteling" is het nieuwe opstandingsleven tot openbaring gekomen en het is dit leven, dat in en door de Geest als „eersteling" tot de gelovigen komt. Het leven, waarin de Geest als „eersteling" doet delen is geen ander leven dan het leven, dat in de opstanding van Christus als „eersteling" tot openbaring gekomen is.
Door velen wordt de verhouding van heden en toekomst anders gezien. Allereerst is te denken aan R. Bultmann. Hij wil van een toekomstig beslissend handelen van God niet weten. Dat hangt samen met wat, naar zijn gedachten, „toekomst" is. „Toekomst" is niet iets, dat in temporele zin nog vóór ons ligt. „Toekomst" is wat in de verkondiging van Godswege op ons toe-komt. Omdat Bultmann van een in temporele zin opgevat beslissend handelen van God niet wil weten, wordt bij hem de toekomst geheel heden. Daardoor kan hij onmogelijk recht doen aan het spreken van de Schrift — ook het spreken van de Schrift over de Geest als „eersteling", waarbij het perspektief naar de toekomst zeer essentieel is.
Een geheel andere opvatting vinden we bij een Duitse theoloog, J. Moltmann. Hij legt alle nadruk op de toekomst. Het is niet zo, dat hij van het heden niet wil weten, zoals Bultmann van de toekomst niet wil weten. Hij wil wel degelijk van het heden weten, maar primair is voor hem toch de toekomst. De opstanding van Christus en de gave van de Geest zijn, volgens hem, op te vatten in de zin van beloften voor de toekomst en richtingwijzers naar de toekomst. Door deze opvatting wordt aan Gods verlossend handelen in het heden niet voldoende recht gedaan en de betekenis van de opstanding van Christus en de gave van de Geest gerelativeerd. Gedachten, die met de opvatting van Moltmann overeenkomst vertonen, zijn in ons land door A.A. van Ruler verdedigd in zijn proefschrift De vervulling der wet. In latere werken van Van Ruler komt deze gedachten evenwel niet meer op dezelfde wijze aan de orde.
Tenslotte is nog één opvatting te noemen, waarin opnieuw sterke nadruk gelegd wordt op het heden, maar nu geheel anders dan bij Bultmann, omdat men bij deze laatste opvatting ook aan de toekomst een grote plaats geeft. Typerend voor deze laatste opvatting is, dat men de toekomst zich uit het heden ziet ontwikkelen. In dit verband is de naam te noemen van O. Cullmann. Hij ziet in de Geest het „element", de „stof", de „substantie", waaruit dat wat voor de toekomst verwacht mag worden, zal zijn opgebouwd. De kontinuïteit tussen het heden en de toekomst wordt dus door Cullman sterk benadrukt. Datzelfde vinden we in ons land bij H. Berkhof. Volgens hem zal de toekomst in overeenstemming zijn mét en van dezelfde aard áls datgene wat we in de Heilige Geest hier en nu ervaren. Wat de gelovigen in de toekomst zullen ontvangen is te typeren als een „verlenging" van wat er in hun leven in het heden gebeurt. Bij deze gedachte van de „verlening" wordt de ernst van de zonde niet voldoende verdiskonteerd. In de Geest is inderdaad de toekomst heden geworden, maar omdat de Geest in het menselijk bestaan als een zondig bestaan ingaat, kunnen wij uit wat wij zien van de Geest niet bij wijze van konklusie de lijnen doortrekken naar de toekomst.
Wanneer we dat wel doen, verabsoluteren we het heden. Ook wat de gelovigen in de Geest bezitten en ervaren, brengt hen niet boven het stadium van het geloof uit. De hoop is exegese van het geloof.
We zullen voor ogen moeten houden, dat in de Geest heden en toekomst zó aan elkaar verbonden zijn, dat ze elkaar wederzijds bepalen. Waar de Geest gekend wordt, wordt het heden van de toekomst gekend en tegelijk het heden van de toekomst.
Daarna volgen toespraken tot de Curatoren, de Deputaten financieel van de Theologische Hogeschool, de Hoogleraren, Prof. W. Kremer, Prof. dr. R. Schippers, vertegenwoordigers en leden van de gemeente van Wormerveer, de studenten.

De samenkomst werd na het uitspreken van deze rede besloten met dankgebed van de rector. Hierna zongen we dank zij de inzet van opperzangmeester ds. A. Bikker a capella Psalm 108:1.
De aanwezigen spoedden zich naar de aula van de Theol. Hogeschool, waar gelegenheid was prof. en mevr. Versteeg en hun ouders te feliciteren. Door velen werd hiervan gebruik gemaakt.
Om 5 uur was ook dit voorbij.
De rust was teruggekeerd in het Wilhelminapark.
De arbeid aan de Hogeschool in 1969, waar nu vijf hoogleraren werken, kan beginnen.
Zegene de Heere Kerk en School.

J.H.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1969

De Wekker | 8 Pagina's

Theologische Hogeschool

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1969

De Wekker | 8 Pagina's