Bijbels mensbeeld stuurt houding in strafrecht
De onontkoombare gebrokenheid van de mens is geen excuus voor strafbaar gedrag, maar het is wel goed om dit mee te wegen in onze stellingname tegenover daders.
De toepassing van het strafrecht heeft alles te maken met hoe wij de mens zien. Zijn alle mensen goed, of slechts zij die zich keurig gedragen? Is iedereen geneigd tot crimineel gedrag, of geldt dat slechts voor diegenen die pech hebben vanwege een giftige cocktail van slechte genen en een mislukte opvoeding? De strafrechtelijke en criminologische discipline houden zich bezig met deze vragen. Het mensbeeld dat wij aanhangen, heeft alles te maken met hoe wij straffen. En andersom: hoe wij straffen, zegt wat over hoe we de mens zien.
In de strafrechtswetenschappen wordt een basaal onderscheid gemaakt tussen de berekende mens, die uitgaat van een vrije wil (indeterministisch mensbeeld), en de voorprogrammeerde mens, zonder vrije wil (deterministisch mensbeeld). De eeuwenoude strijd tussen determinisme en indeterminisme wordt, behalve in de genoemde disciplines, ook beslecht op het terrein van filosofie, psychologie, sociologie en geneeskunde.
Evenwel valt vanuit theologisch perspectief heel wat te zeggen voor (de keuze tussen) deze mensbeelden. Wat zou een zogenoemd ”gereformeerd mensbeeld” doen met onze visie op het strafrecht? Benadrukt moet worden dat deze thematiek voorzichtig moet worden behandeld, omdat ze zich bevindt op het snijvlak van strafrecht én theologie. In het eerste ben ik thuis, in het tweede minder. Dat vraagt om een behoedzame benadering.
Vrije wil
Er is reden om aan te nemen dat er een vrije wil was vóór de zondeval. Door voor het kwaad te kiezen, hebben wij die vrije wil echter verspeeld. Sindsdien zijn we geneigd tot kwaad. Gesteld zou kunnen worden dat de wil ”gedetermineerd” is geraakt tot zonde. Tegelijk zie ik aanleiding om te stellen dat er een stukje vrije wil is overgebleven. Niet om God te behagen, maar wel om, op zichzelf beschouwd, keuzes te maken in het leven. Dit betreft echter maar een klein deel. Evenwel moet daarin, wat mij betreft, een voorzichtig onderscheid worden gemaakt tussen ons handelen jegens de mens en ons handelen jegens God. De Dordtse Leerregels (DL) spreken immers over een „dode wil” in relatie tot God (Art. 11, hfdst. 3 en 4). De wil jegens God is dus zeker wel gedetermineerd. De wil jegens de medemens is dat deels. De keuze voor totale determinering –voor alle keuzes in het leven– kan leiden tot passiviteit en apathie. Dat kan mijns inziens niet de bedoeling zijn. Totale determinering zou bovendien het bestaansrecht van het strafrecht ondermijnen.
Duidelijk is dat de mens beperkt is in zijn goede handelen. Dat blijkt ook wel uit de dagelijkse praktijk. Fouten maken is een onontkoombaar onderdeel van het leven. Er zijn talloze zelfhulpboeken op de markt om een ”beter” mens te worden. Maar boeken over hoe we moeten leren liegen, hebben we niet nodig. Dat weten we immers al. Het is gemakkelijker om te zondigen dan om het goede te doen, gemakkelijker om te stelen dan om hard te werken.
Voor sommigen is die keuze nog ”verleidelijker” dan voor anderen. De wetenschap leert ons namelijk dat genen, opvoeding en milieu wel degelijk een rol spelen. In zekere zin zijn sommigen net wat meer geneigd tot het kwade dan anderen. Voor het gereformeerde mensbeeld is dat onderscheid in beginsel minder relevant. Allen (en niet sommigen) hebben immers gezondigd en zijn tekortgeschoten. Voor wie in deze leer thuis is, bevat dit weinig nieuws; dat besef ik.
Verootmoediging
De gevolgtrekking uit deze leer is voor het ”gereformeerd strafrechtelijk paradigma” van meer verdiepende waarde. Deze bepaalt namelijk onze houding tegenover en ons antwoord op strafbare feiten en (meer specifiek) strafbare daders. Allereerst betekent het níet dat er een excuus is om strafbaar gedrag te bedekken met: iedereen zondigt en schiet tekort, toch? Juist omdat die wil dééls vrij is, blijft er ook een mate van verantwoordelijkheid en schuld over wat betreft ons gedrag jegens onze naasten. Aan de andere kant is het wat mij betreft goed om de ”onontkoombare gebrokenheid” van de mens mee te nemen in onze houding tegenover strafbaar gedrag.
Dat heeft te maken met de tweede gedachte: Omdat de zonde het hele bestaan doordringt, is een nederige houding gepast. Vooral bij degenen die minder moeite hebben om op het –naar menselijke maatstaven– ”rechte pad” te blijven (zie Lukas 18:9-14). Dit vraagt om verootmoediging, in een tijd van met de vinger wijzen en een voortdurend ”cancelen” van mensen. Zelfreflectie en schuldbesef horen op de voorgrond te staan. Dat is niet altijd gemakkelijk. Ik schiet daarin zelf ook tekort. Het is namelijk gemakkelijker om te oordelen dan om barmhartig te zijn. Gemakkelijker om een ”opinie” te hebben dan om te zwijgen. Zei ik al dat het gemakkelijker is om te zondigen dan om het goede te doen?
De auteur is docent en promovendus straf(proces)recht, aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij schrijft dit artikel op persoonlijke titel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 2021
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 2021
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's