Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het functioneren van de belijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het functioneren van de belijdenis

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Bij de voorbereiding van deze lezing ben ik ervan uit gegaan dat een aantal fundamentele gezichtspunten in de beide voorgaande lezingen zijn behandeld. Zo de vraag hoe de belijdenis is ontstaan, waarvoor de belijdenis dient en hoe men in de loop van de kerkgeschiedenis tegenover de belijdenis heeft gestaan. Waren de beide lezingen niet voorafgegaan dan zou ik, zij het summier, op deze vragen zijn ingegaan. Nu ga ik ervan uit dat ze gesteld en beantwoord zijn.

Een tweede opmerking vooraf is deze dat ik niet diep inga op het handhaven van de belijdenis door middel van de kerkelijke tucht. Predikanten, maar ook ouderlingen en diakenen beloven bij de aanvaarding van hun ambt dat ze zich aan de belijdenis zullen houden. Mochten ze met enig punt van de belijdenis innerlijk moeite krijgen, dan beloven ze dat te melden en een bezwaarschrift (gravamen) in te dienen. Dit laatste geldt met name de predikanten. Men kan het handhaven van de belijdenis door middel van de kerkelijke tucht wel behandelen bij dit thema. Het handhaven ervan is een vorm van functioneren. Het functioneren komt uit in het handhaven. Ik acht dit echter een zodanig specifieke vorm van functioneren dat ik hierover niet speciaal zal spreken. Met nadruk zij gezegd dat iedere ambtsdrager zich in zijn ambtelijk werk, trouwens ook in zijn persoonlijk leven, aan de belijdenis gebonden moet weten. Het is niet vanwege geringschatting van de belijdenis dat ik op dit moment hierop niet verder in ga. Integendeel, ambtsdragers dienen de belijdenis hoog te hebben en hoog te houden.

Een derde opmerking vooraf: Wat willen we met dit referaat? Welke kant gaan we uit? Er zijn verschillende vragen voorgelegd, die wil ik onder drie gezichtspunten trachten te behandelen. Van Dale's Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal raadplegend, komen we bij functioneren drie betekenissen tegen:
- de functie of taak vervullen van,
- zijn functie of bepaalde werking verrichten,
- actief zijn, bestaan, leven.
Er zitten aan het onderwerp twee kanten: Hoe de belijdenis werkt in het leven van de Kerk en haar leden. Èn: welke verantwoordelijkheid wij daarbij hebben. Het zal duidelijk zijn dat het functioneren niet zonder onze verwerking kan. Wij hebben daarin een taak, een verantwoordelijkheid. Het gaat er daarbij om dat wij niet over de belijdenis heersen, maar dat wij dienstbaar zijn aan de belijdenis, die gebaseerd is op het Woord van God, en die daarvan een door de Kerk geautoriseerde en als bindend aanvaarde samenvatting is.

Vanuit de mij voorgelegde vragen zie ik drie problemencomplexen.
I. De belijdenis en het persoonlijke christen- of geloofsleven. Tussen deze beide is geen tegenstelling. Geloofsleven is dat van een christen. Je kunt geen christen zijn, zonder geloof in Christus. In deze context wordt de vraag gesteld of een belijdenis nodig is. Kunnen we niet met de Bijbel toe, zodat we de belijdenis niet nodig hebben? Hoe werkt de belijdenis in ons leven: bevestigend of corrigerend?
II. De belijdenis en het gemeentelijk leven. Wat zegt de belijdenis voor het kerkelijke samenleven? Hoe functioneert zij in prediking en pastoraat? Hoe moet ze daarin functioneren?
III. De belijdenis naar buiten toe. Hier komt de vraag aan de orde naar interkerkelijke samenwerking. Evenzo de vraag naar de plaats van de belijdenis in evangelisatiewerk en bij de verdediging van ons christelijk geloof; dus de plaats van de belijdenis in de evangelistiek en in de apologetiek. Tenslotte ook de vraag wat we met onze belijdenis moeten in het kontakt met ongelovigen, wat men zich bij deze term dan ook wil denken. Moeten we de belijdenis dan terzijde stellen of moeten we er wel mee voor de dag komen? Indien ja, hoe en op welk moment dan?

II.

Eerst dan de vraag naar de plaats van de belijdenis in ons persoonlijk leven. Resultaat van de beide voorgaande lezingen mag ongetwijfeld zijn, dat we de belijdenis nodig hebben, zonder haar overigens met de Bijbel gelijk te stellen, laat staan haar in de plaats van de Bijbel te stellen. Zij is, zoals we hierboven al formuleerden, samenvatting van de leer, dat is de heilsboodschap van de Schrift. De Bijbel bevat een boodschap die gekend, beleden en beleefd wil worden. Deze boodschap raakt — om een oude onderscheiding te gebruiken — de dingen die geloofd en gedaan moeten worden, dus de credenda en de agenda. Geloven is immers, alles wat God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard voor waarachtig houden. De Kerk heeft dit alles opgevangen, systematisch bijeengebracht, en in onderlinge samenhang gezet, en dat alles niet als een systeem, maar als verwoording van ons geloof samengevat. We spreken in dit verband van de fides quae. Dat is het geloof dat geloofd wordt, ook wel geloofsinhoud genoemd. Wij gebruiken hiervoor ook wel het woord doctrina. Men moet dit echter niet verkeerd opvatten. Doctrina wijst niet op een leersysteem, noch op een dor, dogmatisch leerstelsel. Neen, doctrina is de samenvatting van de heilsopenbaring, waardoor wij contact met God Zelf zoeken en vinden! Dat geloven gaat niet buiten het kennen om. Het gaat ook niet in het kennen op. Tot deze doctrina hoort ook het geloof dat door de liefde werkt (Galaten 5:6), ons handelen, wat wij moeten doen (uit dankbaarheid). De norm daarvoor is evenzeer inhoud hiervan. Denk maar aan het feit dat in de Catechismus een ruime plaats is ingeruimd aan het gebed en aan het gebod. Hoe prachtig worden de Tien Geboden in de zondagen 34-44 niet verklaard. De opstellers van de Catechismus hebben hiervoor gebruik gemaakt van de hermeneutische regels die Calvijn in zijn Institutie voor de uitleg van de wet hanteert. In mijn studie 'Wet en Evangelie' heb ik op die samenhang gewezen èn Calvijns hermeneutiek uitvoeriger besproken. Met het zojuist gezegde hebben wij de moderne gedachte van autonomie afgewezen. Zij gaat ervan uit dat mensen het zelf voor het zeggen hebben, en dat zij zelf bepalen wat goed is en wat kwaad is. Of zo men deze gedachte te sterk vindt, dan gaat men op zijn minst uit van de stelling dat wij uit onszelf wel weten wat goed is en wat kwaad is. Daarvoor hebben we God en Zijn openbaring niet nodig. In mijn rede 'Hoe christelijk is de christelijke ethiek' heb ik dit standpunt nader geanalyseerd en bestreden. Men zie ook mijn zojuist verschenen 'Oriëntatie in de christelijke ethiek'. De agenda behoren samen met de credenda tot wat de Kerk in haar belijdenis uit de Schrift heeft verstaan en beleden. Deze uitleg (zoals in genoemde zondagen) behandelt niet alles. Wat er gezegd wordt is wel fundamenteel en beslissend! Er doen zich nieuwe vragen voor. Wij zoeken daarop een antwoord op basis van wat we belijden omtrent Gods wil, ons ondermeer in de Tien Geboden geopenbaard. In zondag 24 vinden we een prachtige combinatie van de hierboven vermelde credenda en agenda. Leer en leven gaan samen. Ze kunnen niet zonder elkaar. Het leven is zonder de leer stuurloos. De leer is zonder het leven dood, niet effectief. Heel ons christenleven wordt door de belijdenis bestreken. We noemen nu nog de leer van de Sacramenten (zondag 25-30, uitlopend op de bediening van de Sleutels van het koninkrijk der hemelen) en het gebed (zondag 45-52). Wij zouden iets dergelijks (hoewel minder in leervorm) kunnen zeggen met betrekking tot de Nederlandse Geloofsbelijdenis, zij het dat de bespreking van de wet daarin niet plaatsvindt, zoals dat in de Catechismus gebeurt. De Dordtse Leerregels zijn de toespitsing van een bepaald leerstuk. Dit wordt in hoofdstuk V in een zeer persoonlijke en spirituele zin uitgewerkt. Wij moeten niet denken dat wij dat allemaal zelf als voor het eerst of helemaal opnieuw kunnen uitvinden, opzetten en weergeven. Het is juist een geweldig voorrecht dat de Kerk dat in vroeger eeuwen met grote eenstemmigheid heeft gedaan. Wij staan krachtens geboorte, en/of catechese en persoonlijke keuze in die traditie. Dat is een goede zaak. Dat geeft aan individuele verschillen tussen de belijders ook iets gemeenschappelijks. Dat bindt samen en is van enorme betekenis, ook voor hetgeen we sub III moeten behandelen. Ik zou zeggen: wij hebben de belijdenis nodig voor het verwerken van de bijbelse boodschap. Zij helpt ons bij het verstaan ervan. Ik zou haar in dit verband een stemvork willen noemen, al is haar betekenis hiermee niet uitgeput.

Bevestigt de belijdenis ons of corrigeert zij ons? Het antwoordt op deze vraag hangt van onszelf af. Als wij de zaak, de substantie van de belijdenis goed te pakken hebben en in ons christen-zijn, in onze geloofsbeleving verwerken, dan zal de belijdenis ons bevestigen. Zij zal ons leven als gelovige verdiepen, ons inzicht sterker maken, ook met het oog op de praktijk. Men moet dit bevestigen wel goed opvatten. We bedoelen er niet mee: versterkt in het eigen gelijk, en daardoor des te eigenwijzer en fanatieker. Neen, we bedoelen ermee, dat we erdoor vastgemaakt worden. Vergelijk hierbij 1 Petrus 5:9 en 2 Petrus 1:10, en ook 1 Thess. 3:8, 2 Thess. 2:15, Kol. 1:23.

Wie niet zo stevig in zijn schoenen staat, en gewend is aan allerlei dwalingen het oor te lenen, of ze vanwege onkunde niet onderkent, die wordt door de belijdenis gecorrigeerd — voorzover hij althans bereid is echt naar de belijdenis te luisteren en haar te verwerken. We denken aan thema's als de kinderdoop, de charismatische beweging, de verzoening en de politisering van het Evangelie. Wie op dit punt vaag is en aan allerlei zijlijnen, afwijkingen of zelfs dwalingen toegeeft, wordt door de belijdenis gecorrigeerd. Deze dubbele functie van de belijdenis, bevestiging èn correctie, is een vorm van dienstbetoon. Beide willen tot zegen zijn.

We willen er nu aandacht voor vragen hoe de uitleg van gebod en gebed een steun kan betekenen in het persoonlijke christenleven. In de feestbundel voor drs. K. Exalto heb ik geschreven over 'Ethiek en Confessie'. In dit opstel zijn die gegevens uit de confessie, met name uit de Heidelbergse Catechismus besproken, die voor de praktijk van het christenleven belangrijk zijn. We herinneren ook aan de samenhang van rechtvaardiging en heiliging. Het evenwicht mag niet verbroken worden. Waar dat wel gebeurt, ontaardt het leven in lijdelijkheid of wetticisme. De opdracht (de imperativus) rust altijd in de belofte (de indicativus) van het heil. We herinneren ook aan de^ samenhang tussen de drie stukken van de Catechismus: de kennis van onze ellende, van onze verlossing en van onze dankbaarheid. We mogen geen van deze drie als een gepasseerd station beschouwen. Dan zou voor ons alleen de dankbaarheid als thema overblijven. Dat ook in dit derde stuk de zondekennis een plaats blijft houden, is duidelijk uit antwoord 115. Aan het einde van de behandeling van de Tien Geboden wordt de vraag gesteld: 'Waarom laat ons dan God alzo scherpelijk de tien geboden prediken, zo ze toch niemand in dit leven houden kan?' Het antwoord luidt: 'Eerstelijk, opdat wij ons leven lang onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen, en des te begeriger zijn, om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Daarna, opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen, en God bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken.' Hier zij ook herinnerd aan wat drs. Exalto in zijn toelichting op de Catechismus over de samenhang van de drie stukken schrijft. Juist onze belijdenis bewaart ons ervoor, een van de drie stukken te verabsoluteren ofte isoleren. Ditzelde geldt ook van de samenhang tussen het werk van Christus en dat van de Heilige Geest. Het is de Geest van Christus, die ons vernieuwt. Het werk van de Geest stelt Christus in het middelpunt. Door Hem worden wij met de Vader verzoend.

Dit waren slechts enkele voorbeelden. Er zou veel meer te noemen zijn. Uit deze gegevens moge blijken hoezeer de belijdenis een hulpmiddel is om de boodschap van de Bijbel in goede samenhang te verstaan. Soms wordt de belijdenis gehanteerd als een maatstaf, zonder verwijzing naar de Bijbel. Dan is de verhouding scheef getrokken. Wij moeten van de belijdenis altijd weer terug naar de Bijbel. De belijdenis staat in dienst van het verstaan van de Bijbel. Waar dit dienstkarakter wordt miskend, hebben we te maken met een verstarring en verstrakking die voor de Kerk niet heilzaam is. Wie zijn denken en doen op de belijdenis fixeert, en aan het dienstkarakter van de belijdenis voorbij ziet, doet zowel aan de belijdenis als aan de Schrift onrecht. Wie een andere taal wil leren (lezen en spreken) moet de grammatica en het taalidioom kennen. Hoe vreemd het ook klinken moge, met dit beeld willen we de betekenis van de belijdenis voor het verstaan van de Schrift verduidelijken. We beseffen tegelijk dat elk beeld mank gaat. Duidelijk moge zijn dat de belijdenis een belangrijk hulpmiddel is voor het verstaan van de Schrift.

III.

We komen nu bij het tweede vragencomplex. Het gaat hierbij over de betekenis en de functie van de belijdenis voor prediking en pastoraat. We leiden dit onderdeel in door te wijzen op de samenhang tussen het persoonlijke en het gemeenschappelijke. De gemeenschap mag de enkeling niet in een hoek drukken. Anderzijds: de enkeling mag zich niet soeverein boven de gemeenschap verheven voelen. In het verslag van de Bondsdag van gereformeerde vrouwen las ik, dat prof. J. Kamphuis er in die vergadering op gewezen heeft, dat het persoonlijke en het gemeenschappelijke elk zijn eigen plaats moet krijgen. Hiermee stem ik hartelijk in. Nergens wordt in het Nieuwe Testament de enkeling uitgespeeld tegen de gemeenschap van de gemeente. Ook het omgekeerde is niet het geval. Dit kunnen we ook zeggen ten aanzien van het persoonlijk en gemeenschappelijk belijden. Hiermee zij onderstreept dat er plaats is voor het persoonlijke èn het gemeenschappelijke. Je vindt je (en je voegt je — in deze volgorde) in de belijdenis. Zo beleef je de beleden waarheid (doctrina!) persoonlijk. Voor de verscheidenheid van persoonlijke beleving moge bij wijze van illustratie herinnerd worden aan de gedichten over het Avondmaal, 'Avondmaalgangers', van Ewoud Gosker. Allen worden door dezelfde Meester geroepen en geboeid, toch komen ze als van elkaar verschillende mensen, met hun eigen levensgeschiedenis tot dezelfde tafel. Prachtig is dat in de Catechismus uitgedrukt door de vraag: Wat nut u? Je antwoordt gemeenschappelijk, zonder dat het persoonlijke wordt overruled! Hier zien we opnieuw het dienstkarakter van de belijdenis en tegelijk het gemeenschappelijke in het persoonlijke beleven.

We wezen hierboven op de inhoud van het geloof (fides quae). We herinneren nu aan de samenhang van geloofsinhoud en geloofsbeoefening of wel de daad, de activiteit van het geloof. Deze laatste pool noemen we de fides qua. Dat is het geloof waarmee we geloven. In een studie over gereformeerde spiritualiteit die binnenkort verschijnt heb ik getracht de typisch gereformeerde samenhang van de fides quae en de fides qua, op verschillende punten onder woorden te brengen. Ik kom tot vijf punten waarin telkens Gods daden worden beleden, en de betekenis ervan voor onze geloofsaanvaarding en -verwerking.

Hier volgen deze vijf punten:

1. Allereerst de soevereiniteit van God, waarmee correleert de gedachte dat alles gericht moet zijn op de eer van God.

2. Vervolgens het feit dat wij mensen aangewezen zijn op de openbaring van God, waarmee correleert het feit dat er alleen in het geloof over God en de zaken van God te spreken valt.

3. In de derde plaats de radicale verdorvenheid van ons mensen en de absolute noodzaak van genade, die aan Gods soeverein welbehagen ontspringt en die ons in Christus wordt betoond. Het is hier de plaats om over de verkiezing te spreken. Gods genade is verkiezende genade! Wij noemen de verkiezing bij dit derde, en niet bij het eerste punt. Het gaat in de verkiezing niet om soevereiniteit op zichzelf, maar om de soevereiniteit van de genadige God, of van Gods genade. Calvijn behandelt de verkiezing in het derde boek van zijn Institutie. Dat boek behandelt de toepassing van het heil.

4. In de vierde plaats de verwerkelijking van het heil in ons, de pneumatologie, waarmee correleert de beleving van het heil in de deelachtigwording van de weldaden van Christus. Vergeving en vernieuwing, vertrouwen en dienstbaarheid in verantwoordelijkheid horen bij deze pneumatologie.

5. In de vijfde plaats: de verwachting van Christus' wederkomst, waardoor alle arbeid op aarde komt te staan onder het voorbehoud van Gods gericht en van de totale verlossing. De voorlopigheid van het voorlaatste staat onder de spanning van de komst van de laatste, de jongste dag.

In de preek moet duidelijk worden dat het een gereformeerde preek is. Ik noem dat het confessioneel gehalte van de preek. De genoemde vijf punten moeten bij de behandeling van de tekst hun plaats krijgen. We bedoelen er niet mee, dat aan de uitleg iets toegevoegd moet worden wat wezensvreemd is. Wel mag gezegd worden dat het verkondigde heil alleen in de weg van geloof en bekering (zondag 31) wordt beleefd. Prof. W. Kremer heeft in de bundel 'Priesterlijke prediking' waardevolle aanzetten gegeven voor de behandeling van confessionele elementen in de preek. De recente bundel van prof. Trimp 'Klank en weerklank' lijkt mij een uitstekende hulp om de confessie in de preek tot haar recht te doen komen. In zijn opstel 'God brengt de mens ter sprake' werkt hij het thema Christus-prediking als volgt uit:
- Zij onthult het verzet van het mensenhart.
- Zij brengt de tegenstem van het hart ter sprake.
- Zij geeft bezieling aan het hart.
- Zij roept de weerklank in een mensenhart op (blz. 104).
Hier wordt zichtbaar welke hulp de belijdenis kan bieden bij de prediking. Trinitarische prediking bewaart voor eenzijdigheden en doet ook het werk van de Geest, als weerklank op het verkondigde Evangelie, tot zijn recht komen. De belijdenis is niet star en strak, wettisch noch formalistisch, maar een bl ij makende hulp. We herinneren aan enkele passages in de Dordtse Leerregels. We zullen ze meestal voluit citeren.

V. 2. Over de oefeningen der godsvruchtigheid, welke ertoe dienen het vlees hoe langer hoe meer te doden en naar het eindperk der volmaaktheid te zuchten.
V. 3. 'Uit oorzaak van deze overblijfselen der inwonende zonde, en ook vanwege de aanvechtingen der wereld, en des satans, zouden de bekeerden in die genade niet kunnen volstandig blijven, zo zij aan hun eigen krachten overgelaten werden. Maar God is getrouw, die hen in de genade, hun eenmaal gegeven, barmhartiglijk bevestigt, en ten einde toe krachtiglijk bewaart.'
V. 5. 'Met zodanige grove zonde vertoornen zij God zeer, vervallen in schuld des doods, bedroeven den Heiligen Geest, verbreken voor een tijd de oefening des geloofs, verwonden zwaarlijk hun consciëntie, en verlieten somwijlen voor een tijd het gevoel der genade; totdat hun, wanneer zij door ernstige boetvaardigheid op de weg wederkeren, het vaderlijk aanschijn Gods opnieuw verschijnt.
V. 7. 'Ten andere, vernieuwt Hij hen zeker en krachtig door Zijn Woord en Geest tot bekering, opdat zij over de bedreven zonden van harte en naar God bedroefd zijn; vergeving in het bloed des Middelaars, door het geloof, met een verbroken hart, begeren en verkrijgen; de genade van God, die nu met hen verzoend is, wederom gevoelen; Zijn ontfermingen en trouw aanbidden; en voortaan hun zaligheid met vrezen en beven des te naarstiger werken.'
V. 11. 'Ondertussen getuigt de Schrift, dat de gelovigen in dit leven tegen onderscheiden twijfelingen des vleses strijden, en in zware aanvechting gesteld zijnde, dit volle betrouwen des geloofs en deze zekerheid der volharding niet altijd gevoelen.'
V. 13. 'Wanneer ook het vertrouwen der volharding wederom levend wordt in degenen, die van de val weder opgericht worden, zo brengt dat in hen niet voort enige dartelheid of veronachtzaming der godzaligheid, maar een veel grotere zorg, om de wegen des Heren vlijtiglijk waar te nemen, die van tevoren bereid zijn, opdat zij, daarin wandelende, de verzekerdheid van hun volharding zouden mogen behouden, en opdat het aanschijn des verzoenenden Gods (waarvan de aanschouwing den Godvruchtigen zoeter is dan het leven, en waarvan de verberging bitterder is dan de dood), om het misbruik van zijn vaderlijke goedertierenheid niet wederom van hen afgekeerd worde, en zij alzo in zwaarder kwellingen des gemoeds vervallen.'

Dit zijn passages die in de prediking een plaats moeten hebben, zoal niet door letterlijke aanhaling (hetgeen overigens geen kwaad kan, als men het in gepaste mate doet), dan toch zeker doordat de hierin genoemde zaken in de prediking worden aangesneden. Datzelfde geldt ook van het pastoraat. Ook hier moeten deze zaken ter sprake gebracht worden. De mensen moeten geholpen worden in het verstaan en beleven van deze punten. Men kan met name de Psalmen niet verstaan of bespreken, zonder deze aspecten te verdisconteren. Ook het omgekeerde geldt: de verwerking van deze confessionele gegevens leidt tot een bezig-zijn met de Psalmen en andere Schriftgedeelten. De Lutherse gedachte van de aanvechting is juist in dit verband zo belangrijk. Het gaat om vragen die geen gelovige in onze tijd bespaard worden, al moet men zeggen dat de een er zwaarder door bestreden wordt dan de ander. Prof. Trimp heeft het raadgeven als belangrijk aspekt van het pastoraat naar voren gehaald in zijn rectorale rede 'Media Vita'. Het is mij uit het hart gegrepen. In tegenstelling tot de vrijblijvende counseling, is raadgeven vanuit de Schrift een belangrijke taak van de pastor. Deze laat het gemeentelid dan niet aan zichzelf over. Hij helpt hem of haar vanuit en met de Schrift. Ook hierbij is de belijdenis van grote betekenis. Hierboven wezen we op leer en leven. Beide moeten in dat raadgeven betrokken worden. Zie ook mijn 'Ethische vragen in prediking en pastoraat'. Het functioneren van de belijdenis in prediking en pastoraat is een zaak van verantwoordelijkheid van de pastor, en van de kerkeraad in zijn geheel.

IV.

Kunnen we ook wat met de belijdenis in evangelistiek en apologetiek? Stellig wel! Alleen, we zulllen de belijdenis niet voorop stellen in het gesprek met een buitenkerkelijk mens. We zijn uitgezonden om het Evangelie te prediken, en niet gezonden om de belijdenis te preken. We brengen het Evangelie. Wie werkelijk de belijdenis liefheeft en met behulp daarvan de Schrift verstaat, kan ook in zijn evangelisatiewerk niet zonder de belijdenis. Men zou zijn leven in tweeën knippen als men zei: in de kerk spreek ik naar de belijdenis, in het evangelisatiewerk laat ik de belijdenis ter zijde. Die kan dan wel in de ijskast. Men kan de belijdenis immers niet reserveren voor een bepaald stukje van zijn leven. Overigens zou zulk een tweedeling ook in strijd zijn met de bedoeling van de belijdenis zelf. Immers, even alomvattend als het Woord is, even wijd en breed is de belijdenis. Deze is geen zaak van kwaliteit (een bepaald stukje, de helft of nog minder). De belijdenis is geen zaak van kwantiteit (een bepaald stukje, de helft of nog minder). De belijdenis is een zaak van kwalificatie, in de zin van: de essentie van ons christen-zijn, in denken en doen, is erbij betrokken. Je hebt een belijdenis voor heel je leven, of je hebt haar niet!

In evangelisatiewerk begin je met het overbrengen en uitleggen van de boodschap van de Schrift. Als je daarmee bezig bent zal spoedig blijken dat je dat — van harte — gereformeerd doet, ook al gebruik je deze aanduiding niet. We herinneren nu aan wat wij belijden omtrent de mens, zijn radicale verdorvenheid, en de noodzaak van wedergeboorte, ook aan de betekenis van de wet van God, zowel om daaruit onze ellende te leren kennen, alsook om haar als regel der dankbaarheid te volgen. Wie levenservaringen of een moderne roman als bron van ellendekennis wil gebruiken, komt niet tot een belichting van het mens-zijn coram Deo; dat is: voor Gods aangezicht. Hij blijft steken in de horizontale problemen. Hij gaat eraan voorbij dat onze ellende daarin bestaat dat wij 'tegen God hebben gezondigd'. Zonde brengt schuld mee, voor Gods aangezicht. Dat is de kern van het zondeprobleem. Dit zo te stellen doet ons niet voorbijgaan aan de grote gevolgen van de zonde, die zich in onmenselijk leed en ellende openbaren. We moeten — ook in het evangelisatiewerk — van de gevolgen terug naar de oorzaak. Datzelfde geldt in verband met de apologetiek. Wij beginnen bij de verdediging van het christelijk geloof en bij de weerlegging van de dwalingen niet met het ter sprake brengen van de belijdenis. Wij gaan uit van het Woord van God. Zodra we op allerlei dwalingen, sectarische denkbeelden en ketterijen ingaan, blijkt wel dat we niet zonder de belijdenis kunnen. Men denke zich een apologetische discussie met Jehova's getuigen of Mormonen in.

In dit kader is ook de vraag gesteld naar interkerkelijke samenwerking. Een vraag die in uw kring gedurende lange tijd iets heeft weggehad van een sjibbolet. In mijn krantenarchief heb ik een speciale map, die aan dit onderwerp is gewijd. Daarin zit nogal het een en ander. Laat ik trachten het onderwerp ontspannen en naar ik hoop ook ontspannend (in de letterlijke zin) te benaderen. Er zijn naar mijn oordeel twee kernvragen: Is een organisatie, vereniging of stichting hetzelfde als de kerk? Met het genoemde drietal heb ik op het oog wat in de sociologie en in de politiek genoemd wordt: het maatschappelijke middenveld; ook wel genoemd: het terrein van het particuliere initiatief. Ik schreef hierover in 'Verval van de verzorgingsstaat'. Het antwoord op de vraag is tamelijk eenvoudig: ze zijn niet hetzelfde. Vanouds zijn we tegen de verkerkelijking van het leven. Het genoemde veld staat wel onder de zeggenschap van het Woord, maar valt niet samen met de kerk. Een kerkeraad heeft daar niet bij voorbaat zeggenschap; wel, in zoverre gelovigen zich op dat terrein zouden gedragen in strijd met het Woord (en met de belijdenis). Dit middenveld moet niet verkerkelijkt worden. Een tweede vraag luidt: Zijn er buiten onze eigen kerk geen christenen? Ik denk dat weinigen willen zeggen: neen. Het betekent nogal wat als je neen zegt. Dan is voorwaarde voor zalig worden het lidmaatschap van die ene bepaalde kerk. Verre is het van mij om het kerkvraagstuk te relativeren. Even ver is het van mij om het probleem van de kerkelijke verdeeldheid te minimaliseren. De Bijbel zegt dat wie de Zoon heeft, het leven heeft (Joh. 5:12). Wie de Zoon niet heeft, heeft het leven niet. Wij zouden aan deze woorden een binding toevoegen als we stellen: Men kan de Zoon niet hebben, buiten de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Hoezeer men in dit verband over dwalingen kan spreken, toch valt het kindschap van God niet samen met het lidmaatschap van één bepaalde kerk. Men denke aan Spurgeon, en aan Calvinistische Baptisten in zijn spoor — om slechts één groep als voorbeeld te noemen.

Welnu, als een vereniging of stichting op het maatschappelijke middenveld niet met de kerk samenvalt, èn als er ook christenen zijn buiten de eigen kerk, dan is er de mogelijkheid van interkerkelijke samenwerking. Is daarvoor de belijdenis de enig denkbare grondslag? Indien ja, dan zal men moeten zeggen, dat deze belijdenis op zijn minst door participanten, die tot verschillende kerken behoren, niet gelijk wordt verstaan. Is het gewenst, respectievelijk nodig, om voor een organisatie een kerkelijke belijdenis als grondslag te nemen? Wie dat doet, gaat op zijn minst toch weer in de richting van een verkerkelijking. De belijdenissen zijn nimmer formulieren van (kerkelijke) eenheid. Mij lijkt het mogelijk om een aantal essentiële punten uit de belijdenis (geloof in God, in Christus, in de Heilige Geest, in de noodzaak van verlossing tot behoud, in de Schrift als Gods openbaring aan ons) samen te voegen, en daarin tot uitdrukking te brengen, hoe wij de Schrift verstaan.

Afhankelijk van de doelstelling van de organisatie kan de grondslag breed of minder breed zijn. Voor een schoolvereniging lijkt mij een uitgebreid geformuleerde grondslag nodiger dan voor mensen die zakelijk een standsorganisatie vormen — om alweer maar één voorbeeld te noemen. Het gaat ons hierbij niet om een devaluatie van de belijdenis, wel om een beperking van de exclusiviteitsaanpak van ons christen-zijn. Men passé het gestelde toe op het GPZ (Gereformeerd psychiatrisch ziekenhuis) en op de VBOK (met de afkorting kunnen we volstaan). Het ontbreken van een confessionele grondslag in de VBOK heeft mij niet verhinderd, in het comité van aanbeveling plaats te nemen. Toch kan men zich afvragen of een aan de belijdenis ontleende dan wel gerelateerde grondslag niet wenselijk zou zijn. In elk geval kan, zo lijkt mij, wie voor de VBOK is en haar metterdaad steunt, moeilijk bezwaar maken kan tegen de essentie van het hierboven bepleite standpunt. Op onderdelen kan men van mening verschillen of andere formuleringen voorstaan. Laten we samen doen, wat we doen kunnen.

Ter afsluiting: De belijdenis is een geschenk dat wij dankbaar aanvaarden. Wij voegen ons met ons hele hart in deze confessionele traditie. De belijdenis is een norm die wij willen hanteren en handhaven bij het afwijzen van afwijkingen en afdwalingen. De belijdenis is een stemvork die wij in prediking en pastoraat, maar ook in ons persoonlijke leven willen laten klinken. Met heel mijn hart zeg ik: het is een voorrecht om gereformeerd te zijn. Ik stem het Van Ruler toe: gereformeerd zijn is de meest katholieke vorm van christen zijn!

Literatuur

J.J. Arnold, Als de kerk kerk is, Goes 1986.
K. Exalto, De enige troost. Inleiding tot de heidelbergse catechismus, Kampen 1979.
Ewoud Gosker, Avondmaalgangers, Barneveld 1988.
J. Kamphuis, Dogma's — wat doe je ermee?, Haarlem 1988.
W. Kremer, Priesterlijke prediking, Amsterdam 1976.
P.H. van der Laan, Belijdenissen, Barneveld 1990.
C. van der Leest, Wat is gereformeerd?, Groningen 1983.
C.A. van de Sluijs, Spurgeon als prediker, Kampen 1990.
W. van 't Spijker, Doctrina naar reformatorische opvatting, I, in: Theol. Reformata, 20/1977, 263-280. II, in: Theol. Reformata, 21/1978, 5-25.
C. Trimp, Media Vita, Groningen 1981.
—, God brengt de mens ter sprake, in: A.G. Knevel, Bevindelijke prediking, Kampen 1989, 104-109.
—, Klank en weerklank. Door prediking tot geloofservaring, Barneveld 1989.
W.H. Velema, Hoe Christelijk is de christelijke ethiek?, Over het eigene van de Christelijke ethiek, Apeldoornse studies nr. 19, Kampen 1983.
—, Wet en Evangelie, Kampen 1987.
—, Verval van de verzorgingsstaat, deel 1 — een analyse, deel 2 — een perspectief, W. de Zwijgerstichting, Amsterdam 1987.
—, Ethische vragen in prediking en pastoraat, Kampen 1989.
—, Ethiek en Confessie, in: Een vaste Burcht voor de Kerk der eeuwen, opstel opgedragen aan drs. K. Exalto, Kampen 1989, 99-114.
—, Nieuw licht op gereformeerde spiritualiteit, Kampen 1990.
—, Oriëntatie in de christelijke ethiek. Den Haag 1990.
—, Geloof en gevoel, in: Ambtelijk Contact, jrg. 29 juni 1990, 490-489.


W.H. Velema (geboren in 1929) is hoogleraar ambtelijke vakken aan de Theologische Universiteit te Apeldoorn.
Adres: Emmalaan 31, 7316 ED Apeldoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1990

Radix | 68 Pagina's

Het functioneren van de belijdenis

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1990

Radix | 68 Pagina's