Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paulus - de Wet - en de Galaten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paulus - de Wet - en de Galaten

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(15)

Paulus heeft met klem de rechtvaardiging door het geloof, zonder de werken der wet, verdedigd. Wat niet betekent dat hij nu de wet als zodanig uit het geloofsleven van een christen laat verdwijnen. Als wet der liefde blijft zij van kracht, heel het leven van een christen door.

Met grote nadruk komt in de hoofdstukken 5 en 6 het werk van de Heihge Geest ter sprake, die de Leidsman der gemeente is, om haar te heiligen in alle goede werken en de gemeente leert leven naar de wet der liefde.

Machtig klinkt de oproep: Staat dan in de vrijheid, met welke ons Christus vrijgemaakt heeft (vs. 1).

De vrijheid die een bevrijding is van de wet en haar vloek. Een bevrijding door Christus verworven, door het geloof gekend en toegeëigend. Staan in de vrijheid betekent dan: ademen en leven, hèrademen en hèrleven in de sfeer van de genade.

De moeilijkste en meest juiste vertaling van dit woord luidt: Voor de vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt.

Dus om vrij te zijn. Elders zegt de apostel: gij zijt tot vrijheid geroepen (vs. 13). Geroepen om er voor pal te staan, vast te staan, stand te houden.

Laat u deze vrijheid niet ontnemen door u te laten brengen onder het juk van dienstbaarheid. Uw vrijheid is een kostbaar bezit, dat u zich niet uit handen moet laten nemen. Door deze vrijheid bent u in een positie van onafhankelijkheid geplaatst. Onafhankelijkheid van alle menselijke instanties en voorschriften. Het geloof in Christus bevrijdt van elke vorm van wettische godsdienst.

Calvijn treft m.i. het hart van de zaak als hij zegt dat Christus ons niet alleen van de ceremoniële wetten, zoals die golden onder het Jodendom, bevrijd heeft. „Deze beek vloeit uit een diepere fontein, te. weten omdat Christus een vloek geworden is voor ons, om ons van de vloek der wet te verlossen."

Het is een bevrijding van de tirannie van zonde, duivel, oordeel en dood. Het ware te wensen dat zij die deze vrijheid verkregen hebben, zich er ook aan hielden. Het geloofsleven van de gemeente en van vele christenen individueel zou er heel wat helderder door worden als men zich hield bij de genade die in Christus Jezus is.

Het komt toch maar al te veel voor, dat zij die de vrijheid in Christus kennen en door het gescheurde voorhangsel van Christus' gekruiste lichaam een vrijmoedige toegang hebben tot de Vader, beladen worden met verdachtmakingen van de zijde van hen die deze vrijheid in Christus niet bezitten.

De vrijheid waartoe Christus zijn volk

vrijmaakt betekent aan de andere kant ook aanhankelijkheid aan God.

De gelovigen worden gesteld in een positie dat ze een hartelijke lust en liefde krijgen om niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden Gods te leven.

In Galaten 6 : 2 spreekt Paulus van de „wet van Christus".

Wij staan voor de keus: of slavernij met vrees, het juk der dienstbaarheid, of vrijheid in liefde.

Wie vanuit de dood is overgegaan in het leven, vanonder de wet terechtgekomen is in Christus, ontvangt de Geest die het geloof werkt. Dat is een werkzaam geloof, dat zich voortdurend richt op het enige voorwerp: Jezus Christus.

Maar het wordt ook in de goede zin van het woord actief. Het is een geloof door de liefde werkende (Gal. 5 : 6). Hoe dat in zijn werk gaat hopen we nog te zien in het slot van hoofdstuk 5.

Het geloof bewijst zijn kracht door de liefde, het leeft zich uit in de liefde. Het heeft alles te maken met de wet der liefde, de wet van Christus, het praktisch christendom.

Het laatste moet niet verstaan worden als een moeten, maar als een vrucht die spontaan groeit aan de rank, die in de wijnstok is ingeënt. In de zin zoals de Catechismus ons dat leert in zondag 24: „Het is onmogelijk dat wie Christus door een waar geloof is ingeplant, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid."

Van Stempvoort heeft gelijk als hij in zijn commentaar de opmerking maakt: „Deze vrijheid heeft niets te maken met de blauwdrukken van het Utopia (een ideaal wereldbeeld) der politieke idealen."

Hoe moeten we nu het juk der dienstbaarheid, de geestelijke slavernij, verstaan?

PAULUS' HOUDING TEGENOVER DE BESNIJDENIS

In de verzen 2—12 van Galaten 5 gaat de apostel uitvoerig in op de betekenis van de besnijdenis.

Voor de joodse ijveraars voor de wet nam de besnijdenis een belangrijke plaats in. Nu is dat op zichzelf niet iets nieuws. Nieuw was dat Paulus er blijk van gaf van de besnijdenis principieel afstand te nemen.

Laten we niet vergeten dat de besnijdenis evenals de wet een inzetting van God was. Voor Abraham betekende de besnijdenis een zegel des geloofs. De besnijdenis als een teken van het verbond was aan de vader der gelovigen van Godswege geschonken. Paulus wil dat helemaal niet ontkennen. De besnijdenis heeft dienst gedaan als sacrament, om enerzijds Gods beloften te verzegelen en anderzijds het geloof van Abraham en de vaderen te versterken.

In de loop der tijden ging men onder het joodse volk de besnijdenis meer zien als een teken van superioriteit.

Al in de dagen van de profeten roemt men op de besnijdenis. Wij zijn dan toch maar de apart bevoorrechten. De profeten roepen al op om toch vooral het hart te laten besnijden, zich in oprechtheid tot God te bekeren.

In de dagen van Jezus en Paulus was het zover gekomen dat men met zich te laten besnijden meende Gode een dienst te doen. Zo hebben zij dit teken des verbonds uitgehold. Niet de Heere is het meer die zijn genade bezegelt en bevestigt, maar de mens die aan het-zich-laten-besnijden zoveel gewicht toekent, dat het onmisbaar is tot zijn zaligheid.

Paulus' tegenstanders willen nu de gemeente uit de heidenen tot joden maken. Zij leren: zonder besnijdenis niet zalig.

Maar er zit nog meer achter. De apostel merkt in dit verband op dat een weinig zuurdesem het hele deeg doorzuurt (vs. 9). Waarmee hij wil zeggen: de besnijdenis is het begin nog maar. Het is een niet onbelangrijk onderdeel van het hele complex van wettische voorschriften, die straks als een juk op de gemeente gaat drukken.

Als men eenmaal zich Iaat besnijden, dan is het gevolg dat men dan de hele wet moet gaan onderhouden.

Op die manier is Christus ijdel geworden. Heeft zijn dood en opstanding en zijn dragen van de vloek der wet geen enkele betekenis meer en bent u bezig om de genade los te laten.

Nu zou men tegen Paulus in kunnen brengen dat hij toch zelf eens Timotheüs heeft laten besnijden. Inderdaad! Maar Paulus heeft dat gedaan uit het oogpunt van zijn missionaire roeping, waarbij hij in de vrijheid der liefde gebruik maakte van de besnijdenis, om des te beter ingang te verkrijgen in de joodse synagogen, waar hij met zijn medewerkers toch altijd eerst het evangelie trachtte te verkondigen. Maar als middel tót, of als grond vóór de zaligheid heeft hij nooit de noodzaak van de besnijdenis gepredikt. Dat blijkt ook wel, want anders zouden de Joden hem nu niet zo fel vervolgen.

Met de loochening van de noodzaak zich te laten besnijden, tast hij dan ook het Jodendom in zijn hartader aan.

Hier ontstaat de ergernis van het kruis. Het kruis van Christus maakt heel die besnijdenis overbodig.

Hierin ligt de eigenlijke en diepste oorzaak van de joodse verwerping van Christus de Gekruisigde, dat het kruis aan de mens zijn eigengerechtigheid ontneemt.

Die ergernis hoeven we echter niet alleen in het Jodendom te zoeken. Zij zit ten volle in ons eigen hart.

Nog steeds blijkt uit bepaalde reacties op de prediking en het pastoraat, waarin men de eigengerechtigheid in het licht van het kruis van Christus aan de kaak stelt, dat men dit te erg vindt, te diep, te afsnijdend. Ik zou zeggen: tóch maar doorgaan. Voortgaan in alle rust en eerbied voor het Woord van het evangelie des kruises, juist dit woord te prediken. Te prediken dat geen „vlees zal roemen voor God.

Paulus verbaast zich er over dat de Galaten, terwijl zij op het goede spoor gezet waren, op de juiste wijze in dat spoor gingen, zo spoedig gestruikeld zijn om zich van deze waarheid af te keren.

Hebben zij dan de stem van de goede Herder niet verstaan?

Hij wenst dat zij die de gemeente in beroering hebben gebracht daarvoor hun verdiende loon zullen ontvangen. Hij wenst dat de onruststokers maar spoedig afgesneden worden uit de gemeenschap van de gemeente. Och of zij ook uitgesneden werden die u onrustig maken (vs. 12).

Er zijn echter uitleggers die dit woord van Paulus nog anders opvatten. Deze „besnijdenismensen" moeten zich niet alleen maar laten besnijden, maar ironisch-spottend bedoelt hij dat ze zich maar moeten laten castreren. Gesnedenen vallen immers onder het oordeel dat zij in de vergadering des Heeren niet mogen komen. Dan vallen ze met al het jodendom terug in het heidendom.

Het mag zo langzamerhand dan wel duidelijk zijn, dat het evangelie geen ruimte laat voor de vrome mens, noch voor vroomheid van de mens.

Om het geheel nog eens samen te vatten kunnen we zeggen dat het in het eerste gedeelte van Galaten 5 gaat over het gevaar dat de christenen uit de heidenen liepen om in het net van de besnijdenis-en wetsdrijvers verstrikt te raken.

Hier in Galatië is de vrijheid-in-Christus in gevaar. Ik zou willen vragen: alleen in Galatië? Zij is altijd en overal in gevaar, waar men meent aan de genade van Christus niet genoeg te hebben. Waar de wet wil heersen over de genade, het oude over het nieuwe. De oude mens over de nieuwe mens. Want de bedreiging van die vrijheid komt niet uitsluitend van buiten af, ze dringt zich van binnen uit aan ons op. Het is zo moeilijk om enkel van genade te leven.

Voor de Galatiërs was de genade van Christus niet genoeg: het „plus" van de besnijdenis achtte men een noodzakelijke aanvulling. Wij hopen zo dikwijls dat als we ons best doen en als we aan bepaalde eisen voldoen, dat dan Gods genade het „tekort" wel zal dekken. Maar op die manier is genade geen genade meer. Dit heeft alles weg van het woord van Jesaja: Als we Hem aanzagen was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben.

Een verdrietige zaak, overal waar men dat moet constateren, in de gemeente, in het persoonlijk leven.

Laten zij die naar het Woord en de belijdenis der vaderen zeggen te willen leven nog eens met ernst bedenken: óf Christus is geen volkomen Zaligmaker, óf als Hij wel een volkomen Zaligmaker is, dan moeten wij ook alles in Hem zoeken en vinden wat tot onze zaligheid nodig is.

Want waar men de wet als een „plus" bij de genade wil trekken komt het er in de praktijk altijd op neer dat men uit de wet leeft en de genade als een „plus" er bij komt en dat maakt de prediking des kruises krachteloos. Laten we Christus die smaad niet aandoen, maar Hem eren door ons te laten zaligen.

N. Tonge.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Paulus - de Wet - en de Galaten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1976

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's