Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wil van Christus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wil van Christus

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

, , En Hij, de hand uitstrekkende, raakte hem aan; en zeide: Ik wil, word gereinigd! En terstond ging de melaatsheid van hem." Lukas 5 vs. 12—16

Toevlucht

Lukas schrijft hier dat Jezus weer in een van de steden van Galilea is. En daar, ziet, is een man vol melaatsheid, die Hem ziet, op Hem toeloopt en voor Hem neervalt. Lukas vestigt bijzonder de aandacht op hem. Hij valt op, daar in die stad. Hij valt daar op als melaatse, want als melaatse mocht je eigenlijk helemaal niet in de stad komen. Melaatsheid was en is een verschrikkelijke ziekte. Je lichaam kwam onder de vieze zweren te zitten en rotte als het ware langzaam maar zeker weg. Je kwam er afschuwelijk uit te zien. En bovendien had je vaak pijn. En omdat melaatsheid besmettelijk was, moest je in afzondering leven. Buiten de gemeenschap van de mensen, op veilige afstand van je vrienden, je familie, je gezinsleden zelfs. Als je iemand tegen kwam moest je al van uit de verte kenbaar maken met wat voor iemand hij te doen had. Je melaatsheid moest je ver voor je uit bazuinen.

Toch hebben we zo de nood van een melaatse onder Israël nog niet op het diepst gepeild. Zo iemand was in de ogen van de anderen een getekende een vervloekte. Iemand op wie een vloek van God rustte. Hij mocht niet bij de mensen komen, maar wat nog veel erger was, hij mocht niet bij God komen. In de samenkomst van de gemeente.

In Leviticus 13 en 14 vinden we de uitvoerige reinigingswetten beschreven, die er nodig waren om een genezen melaatse weer tot het gewone leven te doen terugkeren.

Het is niet zomaar, dat we daar telkens weer lezen, dat de offers gebracht moesten worden om verzoening te doen voor het Aangezicht des HEEREN. Er rustte op een melaatse een oordeel Gods en er was verzoening nodig.

Als de HEERE Mirjam gestraft heeft met melaatsheid, bidt Mozes een heel opmerkelijk gebed: HEERE, laat haar toch niet zijn als een dode. Ja, zo was je er in feite aan toe, als je melaats was. Behalve je ellendige lichamelijke toestand, was je geestelijk veracht en gevloekt.

En nu dus ziet: zo'n ellendige man, ja eigenlijk zo'n vieze man, midden in de stad. Dat moet wel opvallen. Maar direkt vertelt Lukas er nog wat belangrijkers bij. Namelijk, dat deze man Jezus ziet. Dat de omstanders hem zien, en dat wij hem zien is van minder belang. Hij ziet Jezus. En dat is niet zomaar een zien, niet een vrijblijvend zien. Niet het zien van de Grieken, die aan de discipelen vroegen: Wij wilden Jezus wel zien. Nee, hij ziet Jezus in de nood en de ellende van zijn leven, als de Enige op wie hij zijn hoop heeft gevestigd. Hij moet van Jezus hebben gehoord. Lukas schrijft zelf, dat het gerucht van Jezus uitgegaan was in alle plaatsen van het omliggende land. En zo heeft hij al zijn moed bij elkaar geschraapt en is de stad ingegaan. Hoewel hij best wist, dat dat eigenlijk niet kon en mocht, maar wat had hij nog te verliezen? En als Jezus hem eens wilde helpen?

Wat is dat nodig voor ons allemaal, dat we de Heere Jezus zien in de nood van ons leven en dat we tot Hem komen, Hem aanroepen om hulp.

Er is een nood die minstens zo erg is als melaatsheid. Er is een nood, die ons maakt tot gevloekten voor God. Die nood is onze zonde. Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven staat in het boek der wet om dat te doen. Of we nu ziek zijn of niet, daar lijden wij allemaal aan, of we het weten willen of niet. Gods Woord laat het ons weten. Hebt u er wel eens over nagedacht, hoe u er uit moet zien in Gods ogen? Het is niet zo maar, dat de HEERE Zijn knecht Jesaja het zondige volk laat uitbeelden door een ziek lichaam vol zweren.

Dat is ons aller levensnood. En in die levensnood mogen wij Jezus zien. Het gerucht van Hem is uitgegaan door het ganse land. Het gerucht van Zijn evangelie, en het heeft ook onze oren bereikt. Nu mogen wij zien en komen en voor Hem neervallen en Hem vragen om genezing. Genezing van de schuld van onze zonden. Genezing van de macht van onze zonden. Juist ook als ons dat zo blijft benauwen. Er lijkt nog zo weinig verandering in ons leven te zijn gekomen. Die dagelijkse zonden doen hem zo'n oneer en verdriet aan. Heere reinig mij toch, vernieuw in mij een vaste geest en leer mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.

En niet minder met de gevolgen van de zonde. Ook met onze lichamelijke en psychische noden mogen we tot Christus gaan. De HEERE zegt toch Zelf, dat we al onze bekommernissen op Hem mogen werpen. Wat doen we dat nog al te weinig. We bidden voor de vorm wel, of de HEERE ons helpen wil in ziekte en zorg. Maar verwachten we er ook wat van? Of is het meer omdat het zo hoort en is onze hoop gevestigd op de doktoren. We mogen de Heere Jezus zien, en we mogen in alle nood en dood ons voor Zijn voeten neerleggen.

Inderdaad, dan blijven we niet overeind staan. Dan stellen we Hem niet vanuit de hoogte onze eisen. We buigen voor Zijn majesteit en we hopen op Zijn genade.

Vertrouwen en ootmoed

Nederigheid en ootmoed sieren ook deze man. Maar dan wel met een vast geloof. Dat horen we duidelijk uit wat hij tegen de Heere Jezus zegt. Allereerst eert hij Hem als de kurios. Hij erkent Jezus' macht en recht over zijn leven. Daarbij belijdt hij voluit zijn geloof, dat de Heere Jezus hem kan reinigen. Hij twijfelt daar geen ogenblik aan. Dat sprak allerminst vanzelf.

Melaatsheid gold als een ongeneeslijke ziekte. Je was ten dode opgeschreven, als de sporen van die ziekte zich in je leven begonnen te vertonen. Je kon gaan waar je wilde, maar er was geen dokter, die daar een geneesmiddel voor had. Het was wat kanker is bij ons. En nu geloofde deze man onvoorwaardelijk in Jezus' macht. Hij zegt niet: Misschien kunt u mij ook reinigen, wie weet is er een mogelijkheid. Nee, hij is er vast van overtuigd.

Zulk een geloof zou ons kunnen beschamen. Dat , , wie weet" kon ook wel eens de grondtoon van ons gebed zijn. Ik weet het allemaal niet zo zeker van God en zo, maar ik ben ziek, ik voel me ongelukkig en nu bid ik toch maar. Als ik geholpen word is het meteen voor mij een bewijs, dat God er echt is. Deze man zegt niet: Ik zal het eens uitproberen of deze

Jezus wel helpen kan. Nee, hij gelooft het vast op grond van wat hij van de Heere Jezus heeft gehoord.

Toch is er bij hem wel een aarzeling. Maar dan een andere. De Heere Jezus kan het wel, maar zou Hij het ook willen? Zou Hij ook hem persoonlijk in genade willen aanzien en reinigen? Deze man gaat daar niet van uit. Het is voor hem niet de vanzelfsprekendste zaak van de wereld. Zo doen mensen soms. In hun dwaze hoogmoed. God is er toch voor om te helpen. Hij moet het gewoon willen. Stel je voor dat Hij het niet wilde. Een God, die mij niet zou willen helpen erken ik gewoon niet, die bestaat niet. Wat wij dan wel vergeten is dat wij niet alleen nietige en kleine, maar vooral ook zondige mensen zijn. En dat het voor ons ten enenmale onmogelijk is om over Gods genadige wil te beschikken.

Misschien voelt u het wel aan. U hebt een beetje geleerd, wie u bent voor God. Hoe u het eigenlijk verknoeid hebt voor Zijn Aangezicht. Helpen, dat kan Hij, maar zou Hij het ook willen? U hebt er toch geen recht op. Wat hebt u uw kinderen eigenlijk meegegeven toen ze klein waren. U was vol van uw werk en van wat er te verdienen viel. En nu bent u tot inkeer gekomen. En nu zou u zou graag willen, dat de HEERE uw kinderen zou binden aan Zijn dienst. Maar zou Hij het ook willen. Het kan toch eigenlijk niet? En dan ook voor u zelf. U hebt zovaak de HEERE vergeten, dagen zonder getal. En zeker, nu kan de HEERE naar u omzien en u Zijn gemeenschap doen ervaren, maar willen? Dat kan toch eigenlijk niet meer, dat hebben we toch voorgoed verknoeid.

Deze ongelukkige man heeft zijn aarzeling. Maar met die aarzeling wendt hij zich tot Jezus. Wij kunnen soms ook nog wel eens redeneren en discussiëren over de wil van God. En als dan de verkiezing erbij gehaald wordt kan het helemaal een mooi dogmatisch dispuut worden. Maar dat brengt niet verder. Dat leidt tot niets. We kunnen aarzelingen en ja-maars genoeg hebben, en terecht, want we zijn zondige mensen. Maar als we met die jamaars en die aarzelingen maar aan de voeten van Christus terechtkomen, ons maar in Zijn handen stellen.

Redding

Misschien kunt u zich indenken, wat een spanning er geweest moet zijn bij de man en bij de omstanders. Wat zal Jezus nu zeggen? Hij zal toch zeker reageren met: Man wat doe je hier bij ons in de stad met die vieze ziekte, je zult nog iedereen aansteken. Maar dat doet de Heere Jezus niet. Hij zegt eerst helemaal nog niets. Hij strekt Zijn hand uit en raakt de man aan. Dan zegt Hij pas: Ik wil word gereinigd. Van een bekende dominee aan het begin van deze eeuw gaat het verhaal, dat als hij bij een besmettelijke zieke moest zijn, hij de deurknop nog niet aan wilde raken.

De Heere Jezus is anders. Hij raakt die onreine man aan. Hij zoekt als het ware kontakt met hem. Hij maakt Zich daarin een met hem. Zo gold het in de joodse wetten. Wie een onreine aanraakte, werd zelf ook onrein. Als Jezus Zijn hand uitstrekt en hem aanraakt, verklaart Hij zich solidair met hem. En niet alleen maar met een mooi woord, zoals die solidairverklaringen van ons soms. Jezus raakt hem aan en wordt zelf onrein.

In dat simpele gebaar komt even heel helder als in een flits openbaar, wat het werk van de Heere Jezus is. Paulus schrijft, dat God Hem tot zonde gemaakt heeft. Hij heeft de vloek der wet op zich genomen. Hij is solidair geworden met zondaren als u en ik. Hij heeft ons menselijk bestaan aangeraakt. Hij heeft ons vlees aangenomen en heeft al de ellende, die dat inhield op zich genomen. En dat zo totaal en radikaal, dat Hij er aan stierf aan het kruis. Wie met zijn zonden en ellenden tot de Heere Jezus komt, die vindt de Heere Jezus vlak naast zich. Ja, die mag de Heere Jezus in zijn plaats vinden. Hij heeft zich voor u tot een onreine laten maken op Golgotha, om voor u reinheid en leven en vrede te verwerven. En van dat dat kruis af, mag u Zijn woord horen: Ik wil word gereinigd. Dat is niet een

goedkoop woord. Dat woord is duur gekocht, daar heeft Hij alles voor gegeven, daar heeft Hij Zijn leven voor gegeven.

Vanaf het kruis der verzoening klinkt het ook over uw zondige leven: Ik wil, word gereinigd. U kunt er wel eens over inzitten: Zou de HEERE ook nog naar mij om willen zien? Dat Hij een ander verlossen wil en zegenen, dat geloof ik wel, maar mij, die altijd maar weer de verkeerde kant op wil? Dat kan een aarzeling zijn een worsteling als u ziet op uzelf. Maar van het kruis af straalt het welbehagen des Vaders ook over uw leven. In het kruis van Christus licht de liefde Gods met hemelse glans.

Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft opdat een ieder, die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leve hebben. En dat licht van het kruis straalt toch in de prediking. God heeft in Christus ons zondig bestaan aangeraakt, ja op Zich genomen. En nu klinkt het evangelie: Ik wil word gereinigd. Daar mogen wij ons aan overgeven, aan kwijtraken. En in die overgave worden wij ook gereinigd. Vinden ook wij vrede en gerechtigheid en leven. Ja, maar zegt iemand, die genezing dan. Want daar gaat het hier toch uiteindelijk ook over, dat die melaatse genezen wordt. En kun je nu ook zeggen vanuit de Bijbel, dat God wil, dat iedere zieke genezen wordt. En hoe komt het dan dat mensen, jonge mensen soms hartstochtelijk en gelovig bidden om genezing en toch sterven?

Wij moeten over de wil van God uit Zijn Woord oordelen, Het gaat er niet om wat wij vinden dat God moet willen. Het gaat om, wat we over Zijn wil in de Bijbel lezen. En daar lezen we, dat God wil, dat Zijn Koninkrijk pas ten volle komt als Christus terugkomt. Dan zal niemand meer zeggen: Ik ben ziek en zal God alle tranen van hun ogen afwissen. Tot op die dag hebben ook Gods kinderen deel aan het lijden van deze tegenwoordige tijd, naar dat God voor hen, het beste acht. Wij mogen leren onze wil over te geven aan die van de HEERE. Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede. Uw wil, die alleen heilig is en wijs, en goed.

Want wat we wel mogen weten van de wil van God, is dat Hij ons zalig wil maken, dat Hij ons geven wil de vrede, die alle verstand te boven gaat. De vrede van Zijn liefde en genade, zodat Paulus kan juichen: Het lijden van deze tegenwoordige tijd is niet te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden. Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat werkt ons een gans zeer uitnemend gewicht der eeuwige heerlijkheid.

De HEER' betoont Zijn welbehagen aan hen, die need'rig naar Hem vragen, Hem vrezen, Zijne hulp verbeiden en door Zijn hand zich laten leiden, die, hoe het ook moog' tegenlopen, gestadig op Zijn goedheid hopen. O Salem, roem de HEER' der heren, wil uwe God, o Sion, eren!

K.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De wil van Christus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1990

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's