Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De grootheid van de Zaligmaker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De grootheid van de Zaligmaker

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoog sten genaamd worden, en God de Heere zal Hem de troon Zijns vaders Davids geven; en Hij zal over het huis Jacobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.” Luc. 1: 32, 33. Rondom de geboorte van de Heere Jezus Christus, die we weer gaan gedenken, is alles groot en groots. De geboorte zelf is een zodanige grote zaak, dat deze door ons eindig, menselijk verstand nooit doorgrond zal kunnen worden. Hier schiet alleen maar „verwondering ”over. Mocht dit bij het overdenken van dit wonder aller wonderen, ons deel zijn: Verwondering!

Maria kreeg de heuglijke tijding dat zij de moeder van de Heere Jezus zou worden. Die zou uit haar geboren worden. „Deze”, zeide de Engel Gabriël tot haar, „zal groot zijn, cn de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden”. Hij zou groot zijn naar Zijn Wezen. Want haar zoon zou tevens de Zoon van de Allerhoogsten zijn, dat is de Zoon van God. Jezus Christus zou dus God en mens zijn in enigheid des Persoons. Wie kan dit doorgronden? Dat kleine Kind, tegelijkertijd de grote God. Afhankelijk van alles en een ieder en tegelijkertijd van niemand afhankelijk. Ja zo, dat de gehele wereld van Hem afhangt. Dat de zaligheid van de gehele uitverkoren Kerk van Hem afhangt.

Zijn grootheid is door het natuurlijke oog niet aanschouwd. Want als men Hem met het natuurlijke oog bezag, dan was er geen gedaante noch heerlijkheid, dat men Hem zou begeerd hebben. Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen. Niemand achtte Hem. Dat was toen zo en dat is nu nog zo. Het ongeloof blijft ten deze altijd zichzelf gelijk.

Maar het oog des geloofs krijgt Zijn grootheid te aanschouwen. Want dat leert het Kindeke kennen als de Zoon van de Allerhoogste, dat is als de Zoon van God. Eenswezens met de Vader, van eeuwigheid tot eeuwigheid hetzelfde Goddelijke Wezen deelachtig zijnde. Voor het _ zielsoog heeft Hij Zijn grootheid geopenbaard in de werken Zijner handen. Hij heeft wonderwerken gedaan. Op het terrein van het natuurlijke leven en op het terrein van het geestelijke leven. Hij heeft allerhande zieken genezen, zelfs doden opgewekt. Hij heeft ook arme zondaren al hun zonden vergeven. Daartoe had Hij de macht op de aarde en nu ook in de hemel, naar Zijn eigen woord. Hij heeft Zijn grootheid ook geopenbaard door de last van de oneindige toom van God te verdragen, om mensen die daar eeuwig onder hadden moeten verzinken, daarvan te verlossen. Hij heeft Zijn grootheid getoond, door met ene offerande een volkomen genoegdoening teweeg te brengen, waardoor al de schuld van Zijn volk, de gegevenen des Vaders, volkomen is betaald.

Hij heeft Zijn grootheid getoond door zondaren te trekken uit het rijk der duisternis en ze aan Zijn zegewagen te binden.

Hij heeft daarin wel in het bizonder Zijn Koningsmacht en -heerschappij geopenbaard. Want God de Heere heeft Hem de troon van Zijn vader David gegeven en Hij zou over het huis Jacobs Koning zijn, tot in der eeuwigheid.

Dat Hij op de troon van Zijn vader David zitten zou, moet ook geestelijk worden verstaan. Want David is slechts een type geweest van deze grote Koning Wat door David werd afgeschaduwd is in Hem volle werkelijkheid geworden. Het huis van Jacob strekt zich ook verder uit dan het natuurlijke zaad, wat uit deze aartsvader is voortgekomen. We hebben daaronder te verstaan, het „ware” zaad Abrahams, dat is het geestelijke Israël, wat zich in zijn bestaan als nakomelingen van die „bedrieglijke” Jacob leert kennen.

Daarom wordt het voor die „kinderen van Jacob” zulk een groot wonder, dat Hij nu over hen de scepter zwaaien wil. Dat Hij hen tot Zijn onderdanen maken wil, dat Hij hen regeren wil: Rechtvaardig, wijs en zacht, om al die ellendigen recht te doen op hun klacht. Hij zal hen daarna tot zich trekken, om hen eeuwig met Hem in Zijn heerlijkheid te doen delen, opdat ze eeuwig met Hem als Koning zouden heersen.

De gelovigen hebben Zijn grootheid gezien, door de windselen heen en hebben Hem als Koning vereerd en aangebeden. Ik denk aan Maria, die in haar lofzang haar zoon, haar Heere en Zaligmaker heeft genoemd. Ik denk aan Simeon, die Jezus de Zaligmaker mocht begroeten en daarom in vrede sterven kon. Ik denk aan die oude Anna, die „insgelijks de Heere heeft beleden”. Ik denk ook aan die wijzen uit het Oosten, die van verre waren gekomen, die Hem hebben gekend en beleden als de Zoon van God en als de Koning Israëls.

En waarom hebben zij dat gedaan? Omdat door deze Koning hen de ogen waren geopend, zodat zij meer kregen te zien, dan de natuurlijke mens vermag te zien. Zij hebben ook Zijn Koningsmacht in hun leven ervaren en zich onder Zijn banieren mogen scharen.

Ik denk ook aan u, mijn geliefde lezer. We noemden boven jongeren en ouderen. Jozef en Maria waren nog jong. Simeon en Anna waren oud. De wijzen uit het Oosten zullen in de kracht van hun leven hebben verkeerd. De leeftijd speelt dus geen rol. De grote vraag schiet derhalve voor een „ieder” over: Hoe staan wij tegenover deze „Grote”, Die alle groten der aarde verre achter Zich laat? Hebben wij Zijn grootheid gezien, ook hierin, dat Hij, Die het geen roof behoefde te achten Gode even gelijk te zijn, Zichzelven vernietigd heeft, om de gestalte van een dienstknecht aan te nemen en dat Hij de mensen in alles gelijk geworden is, uitgenomen de Zonde? Dat Hij dit nu gedaan heeft om in de plaats van mensen te kunnen doen al datgene wat tot hun zaligheid van node was. Wie daar oog voor krijgen mag gaat de grootheid des Heeren roemen die zich openbaarde in Zijn lijden en sterven; in Zijn begraven worden en in Zijn opstaan; in Zijn zitten ter rechterhand Gods en in Zijn wederkomen om te oordelen de levenden en de doden.

Hij gaat zich verwonderen over het feit - en ook daarin de grootheid des Heeren roemen - dat Hij arme zondaren, die zich als de slechtsten leren kennen, trekt uit de kuil van grondeloze modder, om hun voeten te zetten op een Rotssteen, Die van geen wankelen of wijken ooit weten zal.

Wie een oog krijgen mag voor deze Zaligmaker gaat Hem als een Koning eren en wil Hem ook als Koning dienen. Want Hij, de Vorst der aard’, Is alle(r) hulde eeuwig waard.

O, ik weet, het oog des geloofs is niet altijd voor deze „Grote” geopend. Menigmaal wordt ook door het huis Jacobs de grootheid van deze Davidszoon, die tevens de Zoon van God is, niet gezien. Dan wordt de troost, die Zijn grootheid geeft aan arme zondaren, die „klein” zijn in zichzelf, gemist. Dan kan vrezen en beven het hart vervullen. Dan ziet men op de vijanden, die machtig vele zijn. Dan ziet men op de omstandigheden, waaraan geen doorkomen schijnt te wezen. Dan schreeuwt men met de discipelen van vrees, ofschoon men de Heere Jezus aan boord had. Doch dan mag ook ervaren worden dat Hij op noodgeschrei, grote wonderen wil doen en ook doet, naar Zijn welbehagen. Hij behoeft dan maar één woord te spreken en alle golven zwijgen stil; de grootste baren zijn dan weer effen op Zijn wil.

Dan gaan de ogen voor Zijn grootheid weer open. Dan wordt vol verwondering gestameld: Wie is toch Deze? Ja, Wie is toch Deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn. Die alle kwalen weet te genezen, Die alle zorgen weet op te heffen, Die alle duivelen verdrijven kan, Die de zonden vergeeft, Die ons ongelovigen vaak, afhoereerders, bondsbrekers, albedervers - eens tot Zich nemen zal in heerlijkheid, om Hem dan gelijk te wezen? -

Wie is toch Deze? Deze zal groot zijn...


Deze God is onze God, zegt het geloof
Hij is ons Deel, ons zaligst Lot.
Voor tijd noch eeuwigheid te scheiden.
Ter dood toe zal Hij ons geleiden.


Zalig wie zo Zijn grootheid heeft mogen leren zien, in Zijn Wezen en in al de werken Zijner handen. Die maakt Hem „groot”.


Komt, maakt God met mij groot;
Verbreidt, verhoogt, met hart en stem,
Den nooit volprezen Naam van Hem,
Die ons behoedt in nood.

Dit artikel werd u aangeboden door: Bewaar het Pand

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1971

Bewaar het pand | 1 Pagina's

De grootheid van de Zaligmaker

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1971

Bewaar het pand | 1 Pagina's