Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Feuerbach en de nieuwere technologie*

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Feuerbach en de nieuwere technologie*

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Feuerbach staat bekend als een radikaal kritikus van de christelijke godsdienst. Hoe komt deze atheïst dan zo in trek bij de theologen van vandaag? Dat Feuerbach behoorde tot de atheïsten van het eerste uur, valt niet te betwijfelen. Weliswaar was in het westerse denken de godsdienst reeds veel vroeger op zijn retour. En toch! Zelfs Voltaire, de kampioen-spotter uit de 18de eeuw, kon nog opmerken: "Als God niet bestond, zouden we hem moeten uitvinden." De godsdienst werd tot laat in de 18de eeuw nog bijna nergens afgewezen. Wel werd het christelijk geloof zeer dikwijls gekritiseerd of als een privé-aangelegenheid afgedaan. Eerst in de 19de eeuw werd deze kritiek radikaal en vernietigend. Dan begint het atheïsme zich baan te breken. Bekende namen van godsdienstkritici in de 19de eeuw zijn: Feuerbach, Strauss, Marx, Nietzsche en Freud. Onder hen was Feuerbach een van de eerste en meest geharnaste bestrijders van godsdienst en theologie. Al met al mag het derhalve toch bevreemding wekken, dat uitgerekend deze Feuerbach zo'n invloed op de nieuwere theologie verkregen heeft. Pleit het misschien tegen de moderne theologie? Pleit het misschien voor de scherpzinnigheid van Feuerbach? Het hoe en waarom van zijn invloed op de moderne theologie, zullen we nog nader bekijken. Eerst iets over de man zelf en over zijn leer.

Feuerbach 1804-1872

Geboren te Landshut, was Feuerbach afkomstig uit een zeer begaafde familie van geleerden en kunstenaars. In de verte moet hij nog verwant zijn geweest aan Goethe. Hij genoot een godsdienstige opvoeding en wilde theoloog worden. Eerst studeerde hij in Heidelberg onder Daub. Kort daarop trok hij, 20 jaar oud, naar Berlijn om de grote Hegel te horen. Onder Hegel ruilde hij de theologie in voor filosofie: een filosofie van het redelijk begrip. In 1828 verscheen zijn dissertatie: De ratione, una, universali, infinita, d.w.z. "Over de ene, universele, oneindige rede". Deze dissertatie is - geheel in Hegels lijn - panlogistisch en pantheïstisch van aard: het hart van de wereld zou de goddelijke rede zijn. Twee jaar lang werkte Feuerbach als privaat-docent in Erlangen. In 1830 verscheen zijn Gedanken über Tod und Unsterblichkeit, waarin de onsterfelijkheid ontkend en het christelijk geloof gehekeld wordt: Feuerbach werd gedwongen zijn docentschap op te geven. De gevolgen waren ondertussen voor hem persoonlijk niet al te ernstig. Onbekommerd kon hij wonen op het slot Bruckberg, alwaar zijn schoonvader een porcelein-fabriek gevestigd had. Aan het eind van de jaren dertig volgde het afscheid van Hegel. De echte werkelijkheid is voor Feuerbach dan niet langer de werkelijkheid van de rede, maar de stoffelijke, zintuiglijk waarneembare werkelijkheid. In die tijd voltrok zich ook een definitieve breuk met het christendom blijkens zijn studie Über Philosophie und Christenthum (1838). In 1841 werd Feuerbach ineens wereldberoemd door Das Wesen des Christenthums, waarin hij het christendom ging interpreteren en ontmaskeren als een projektie van 's mensen verlangens naar geluk en geborgenheid: ik kom zo dadelijk op dit onderwerp terug. Naderhand breidde Feuerbach zijn onderzoekingen uit naar het wezen van de religie (1845, 1848) en naar het ontstaan van 'goden' in het algemeen (1857). Toch geraakte Feuerbach in zijn tijd meer en meer in de vergetelheid. Het slot Bruckberg moest hij verlaten, omdat de fabriek werd opgeheven. Een professoraat was voor hem niet weggelegd net zo min als voor die andere vroege kritici van het christelijk geloof: D. F. Strauss (Das Leben Jesu) en Karl Marx. Min of meer vereenzaamd stierf hij in 1872. Maar hij had geprofeteerd, dat eens zijn tijd zou komen. Hij kreeg warempel nog gelijk ook.

De mens in Ich-Du relatie

We komen nu toe aan de leer van Feuerbach. Twee vragen zijn hier centraal te stellen. 1. Wat is bij Feuerbach de mens? 2. Wat is bij Feuerbach de religie? Allereerst dus: Wat is de mens? Feuerbach is beroemd en berucht geworden vanwege zijn opmerking: "Der Mensch ist was er isst." Met deze uitdrukking moet men echter terdege oppassen. Feuerbach is geen materialist sec. "De mens is wat hij eet" is een polemisch gehanteerde formule, die wil zeggen: de mens behoort niet bij de hemel, maar bij de aarde! Anders dan in het materialisme is de mens voor Feuerbach meer dan een toevallige opeenhoping van materie. De mens is ook meer dan het dier. Feuerbach begint zijn beroemde boek met de woorden: "Die Religion beruht auf dem wesentlichen Unterschiede des Menschen vom Thiere- die Thiere haben keine Religion." Wat is dan het wezenlijke verschil tussen mens en dier? Het zelfbewustzijn! De mens is zich van zichzelf bewust. En dat maar niet enkel als individu. Ik weet niet enkel van mijn 'ik'. Ik weet van mijzelf als mens, als behorend tot het menselijk geslacht. Daarom heeft de mens een innerlijk (naast een uiterlijk leven, zoals het dier). Hij is doende met zichzelf als mens. Hij spreekt met zichzelf: hij verkeert in een Ich-Du relatie. En in dit Du spreekt hij zichzelf aan niet maar als individu, doch als behorend tot een soort, tot de mens, de mensheid. In de Ich-Du relatie is de mens in gesprek met zichzelf, maar ook met de ander. Hij geeft er zich rekenschap van mèt anderen te behoren tot het menselijk geslacht.

Laat ik het nog iets anders formuleren: De mens is zelf-bewust in de zin van soort-bewust, wezens-bewust. Anders dan het dier is hij wezenlijk op zichzelf betrokken. Hij is betrokken op het wezen van de mens. Dat wezen is niet iets partikuliers: het is algemeen, in alle mensen aanwezig. Dit is dus het geheim van de mens: betrokken te zijn niet alleen op eigen individualiteit, maar op de soort, op het universele wezen van de mens. Het menselijk ik is beperkt en eindig. Maar de soort, het wezen is algemeen, oneindig. En zo kun je het geheim van de mens aldus uitleggen: de mens is betrokken op, bewustzijn van het oneindige. Menselijk zelfbewustzijn kan worden omschreven als het bewustzijn van iets oneindigs in de mens: het mens-zijn, dat is en blijft bestaan ook als de enkele mens wegvalt en sterft. Welnu, dit bewustzijn van het oneindige - zo zal straks nader blijken - ziet Feuerbach als het aangrijpingspunt voor de religie. De religie maakt van het oneindige wezen in de mens een oneindig wezen boven de mens, een goddelijke onbeperkte macht. Eerst nog een tussenvraag. Waaruit bestaat eigenlijk het wezen van (in) de mens? Uit de kracht van het denken, de kracht van de wil en de kracht van het hart of de liefde, aldus Feuerbach. De mens wordt bepaald door de volmaakte vermogens van denkkracht, wilsenergie en liefdesdrang. Het zijn algemene, wezenlijke, als het ware 'goddelijke' krachten in de mens, die hem bezielen en bepalen. Soms wordt de mens door dergelijke krachten in zo sterke mate beheerst en meegesleept, dat hij de indruk heeft te worden voortgedreven door machten van buitenaf. Zo ontstaat het grote misverstand inzake de religie

Religie als projektie

Wat nu is bij Feuerbach de religie? Wel - zoals gezegd - de mens verhoudt zich tot zijn eigen, algemene wezen. Maar de mens heeft dit wezen aanvankelijk niet in zich, maar buiten zich gezocht. Hij heeft weet gehad van de volmaakte krachten van rede, wil, liefde en dergelijke, zoals die in de mensheid werkzaam zijn. Maar hij heeft deze krachten misverstaan en ze verzelfstandigd tot uitwendige, goddelijke machten. De religieuze mens projekteert zijn eigen, innerlijke vermogens in een buitenwereld. De religie is een kinderlijke fase van het menselijk zelfbewustzijn. Zoals het kind extravert is, naar buiten gericht, zo is ook de religie extravert. Het menselijk wezen wordt verzelfstandigd tot een goddelijk wezen daarboven, in de hemel. De menselijke vermogens worden opgeblazen tot goddelijke machten, die ons regeren. In de religie verhoudt de mens zich eigenlijk niet tot God, maar tot zichzelf. Het goddelijk wezen = het menselijk wezen = het wezen van de mens. Alle bepalingen, die aan God worden toegeschreven (goedheid, liefde, macht en alomtegenwoordigheid), behoren eigenlijk tot de mens: niet tot de enkele mens, maar tot het mensdom. Christenen geven dit eigenlijk ook grotendeels toe, aldus Feuerbach. Ze erkennen, dat al die predikaten welke ze het goddelijk subjekt toeschrijven- Hij is barmhartig, liefdevol, persoonlijk enz. - slechts menselijke voorstellingen zijn. De bijbel is in mensentaal geschreven. God kan zich slechts menselijk aan de mens openbaren, wil de laatste er iets van begrijpen. Gesteld nu echter, dat al de predikaten waarmee we deze zg. 'God' aanduiden anthropomorf (mensvormig) zijn, dan is óók het subjekt anthropomorf. Immers, in het predikaat druk je toch juist uit, hoe het subjekt is? Christenen zijn inkonsekwent. In heidense goden zien ze wel louter en alleen menselijke voorstellingen: de heidense goden zijn niets dan vrome illusies en inbeeldingen. Alleen ten aanzien van hun eigen God willen ze dit soort menselijke en mensvormige voorstellingen hardnekkig verbinden met een bovenmenselijk wezen. Menselijke predikaten worden gehecht aan een onkenbaar, niet-menselijk subjekt: onkenbaar, en toch spreken ze erover, alsof ze er kennis van hebben. Religie is zo, al met al, voor Feuerbach een soort schizofrenie, een interne splitsing in de mens tussen het individu en zijn eigen algemene wezen. De mens stelt God als wezen tegenover zich. God is niet wat de mens is - de mens is niet wat God is. God is volmaakt, de mens (als individu) is onvolmaakt. God is eeuwig, de mens is tijdelijk. God is almachtig, de mens is machteloos. God is heilig, de mens is zondaar. God en mens zijn uitersten, een bijna ondraaglijke spanning die erom vraagt, opgeheven te worden. Een dergelijke opheffing heeft de christelijke kerk zelf ook nagestreefd, bv. in de leer van de vleeswording van het Woord en de kruisdood van Christus. God is volkomen verstand, volkomen wilsmacht, maar vooral volkomen liefde. "God is liefde", zegt de bijbel. Wij mensen hebben ondertussen van liefde slechts een menselijke voorstelling: liefde als menselijke liefde. Konklusie? God is dus eigenlijk identiek met volkomen menselijke liefde. "God is liefde" is m.a.w. een omkeerbare zin. Met evenveel recht en zonder enig verschil kan gezegd worden: "liefde is goddelijk" of (zoals je ook wel hoort) "liefhebben is zalig". "God is liefde" is dus niet anders dan een huldiging van een voluit menselijke liefde. Welnu, dat liefde door en door menselijk is, wordt reeds op bedekte wijze uitgesproken in de bijbelse leer van de vleeswording. De strekking hiervan toch is, dat goddelijke liefde niet langer goddelijk bleef, maar menselijk is geworden! God, dat is tastbare, konkrete, lichamelijke, aardse liefde. Hiervan spreekt ook het kruis van Christus. Het kruis werd immers opgericht op aarde! Het lichamelijke bloed van Christus reinigt van alle zonden! Verzoening komt tot stand waar mensen door de geweldige macht van aardse, lichamelijke liefde worden aangegrepen. Zo heeft de bijbel zelf reeds naar middelen gezocht om de spanning en tegenstelling tussen God en mens op te heffen. Het christendom heeft de afstand tussen God en de mens vooral ook praktisch willen overbruggen in gebed en geloof. Gebed is niet bidden tot God, maar tot je eigen wezen, je eigen hart. Gebed is een tweegesprek met jezelf, het uiten van een hartewens. Geloof is al evenzeer een menselijke aktiviteit.Het echte, klassieke, bijbelse geloof is wondergeloof. De ware gelovige gelooft in de wonderbaarlijke almacht van God, dat wil zeggen, hij gelooft eigenlijk in de kracht van de Mens, in de ontembaarheid van menselijk verlangen en menselijke inbeeldingskracht. Een wonder doet zich voor, zovaak er een hartewens in vervulling gaat. Alle leerstellingen van de christelijke kerk (over goddelijke genade, hemelse zaligheid enz.) gaan in feite terug op vervulde, althans als vervuld beschouwde behoeften en hartewensen van de mens.

De ontsporing van de theologie

Duidelijk is wel, dat de religie voor Feuerbach bepaald niet enkel een negatieve waarde heeft. Anders dan Marx scheldt Feuerbach zelden of nooit op de religie of op het christelijk geloof. Hij onderscheidt tussen "das wahre, d.i. anthropologische Wesen der Religion" en "das unwahre, d.i. theologische Wesen der Religion". Waar is de religie als anthropologie, dus omdat en voorzover ze iets zegt over de mens. God is liefde, wil zeggen: liefde is iets volkomens, iets goddelijks. God kent medelijden, wil zeggen: lijden met de ander is van supreem gehalte. God is een persoon, wil zeggen: de persoonlijkheid van de mens heeft oneindige waarde. Kortom: God is de spiegel die de mens zich voorhoudt. Religie is op zich kinderlijk-onschuldig, de weg - zo u wilt: de omweg - waarlangs de mens tot zichzelf, tot zelfbewustzijn en zelfverwerkelijking komt. Religie is geen theorie, geen wetenschappelijke leer over God. Ze is praktisch en streeft praktisch naar het heil en geluk van de mens. Maar de theologie is een bewuste poging om dit praktische, onwillekeurige onderscheid tussen God en mens, dat door nadenken gedoemd is langzaam af te sterven, pseudo-wetenschappelijk te fixeren. Waar is de religie, omdat en voorzover ze op haar wijze iets beweert over het bestaan van de mens. Onwaar wordt de religie, omdat en voorzover ze iets gaat beweren over het bestaan van een goddelijk opperwezen. Maar de Aufklärung van de 18de eeuw is niet voor niets geweest! Sindsdien is de verlichting van het denken doorgebroken en ontpopt de religie zich als macht van onbestemde verlangens en ingebeelde verwachtingen. De theologie evenwel blokkeert dit proces. Zij pretendeert met een air van wetenschappelijkheid, dat God op zich bestaat en zelfs als zodanig bewezen kan worden, enz. Kinderwijsheid in de mond van volwassenen wordt de grootste dwaasheid. Gevolg? De theologie verstrikt zich in uitspraken die onderling tegenstrijdig zijn. Laat ik enkele voorbeelden van Feuerbach aanhalen. I. Gods Zijn is werkelijk, het meest werkelijke, konkrete zijn dat er is. En ondertussen ook: Gods Zijn is slechts iets geestelijks. 2. Gods openbaring is goddelijk. En ondertussen ook: De bijbel zit vol menselijke uitlatingen en faktoren. 3. Gods wezen is boven-menselijk, alomvattend, universeel. En tegelijk: Hij is menselijk begaan met ons, persoonlijk, individueel. 4. Het brood en de wijn van het avondmaal zijn brood en wijn, iets natuurlijks. En tegelijk: het vlees en het bloed van Christus zijn iets heiligs en bovennatuurlijks. Kortom, de theologische stellingen vertonen een voortdurende mengeling van het natuurlijke en menselijke mèt het boven-natuurlijke en goddelijke. Tweeërlei faktoren worden gepropt in God, in de bijbel, in de sakramenten enz. De theologie zit dus boordevol innerlijke tegenspraak en bewijst zodoende haar eigen onhoudbaarheid. In de religie heeft de mens God nodig gehad als een omweg om tot zichzelf te komen. Dat is te billijken. De nadien ingetreden reflektie heeft tot doel de mens rechtstreeks bij zichzelf en deze aardse werkelijkheid terug te brengen. De theologie klemt zich echter vast aan de religieuze omweg en maakt hem tot een doodlopend slop.

De goddelijke Medemens, de heilige Natuur

De diepste intentie van Feuerbach's meeslepende uiteenzettingen is deze, dat de mens terug moet keren tot zich, tot de mensen. Hij moet een direkte, persoonlijke, natuurlijke relatie hervinden tot de medemensen, de relatie van Ich en Du, die nergens zo direkt, zo persoonlijk, zo natuurlijk is als de sexuele gemeenschap. Had Hobbes eens gezegd: "De mens is den mens een wolf", Feuerbach stelt: "De mens is den mens een God en Heiland". De mens moet een heilzame relatie hervinden tot zijn medemens. Hij moet ook het direkte kontakt hervinden met de zinlijke natuur, waaruit hij is voortgekomen en waaruit hij zich voedt. (In die zin kan gezegd worden dat de mens is wat hij eet). In de viering van doop en avondmaal getuigt de christenheid in diepste wezen van dankbaarheid jegens een natuur die water, brood en wijn oplevert. De natuur moet ons dierbaar en heilig zijn. Niet alleen de dienst aan de medemens maar ook het gewone eten en drinken is (en moet meer en meer voor ons worden) een gewijde, religieuze handeling, van dankbaarheid doortrokken. Feuerbach besluit dan ook Das Wesen des Christenthums met de woorden: "Heilig sei uns darum das Brot, heilig der Wein, aber auch heilig das Wasser! Amen."

Feuerbach en het marxisme

Wij hebben nu voldoende materiaal in handen om ons te bezinnen op Feuerbachs invloed op het moderne denken en de nieuwere theologie. In de 19de eeuw werd Feuerbach door de theologen nauwelijks aangehoord, zo verontwaardigd was men. Zijn stem werd wel gehoord in de filosofie en in de psychologie. In de psychologie werd de projektietheorie - overigens reeds duizenden jaren oud - opgenomen door Freud. Invloed van Feuerbach is later ook merkbaar bij Sierksma en Vestdijk. In de filosofie werd Feuerbach gehoord door Marx, Engels en Lenin. En ook de neo-marxisten van vandaag zijn door Feuerbach gestempeld. Eerst iets over de invloed van Feuerbach in de richting van het marxisme. Hierbij valt op, dat de neomarxisten vaak nog meer gemeen hebben met Feuerbach dan Marx zelf, al noemde deze zich aanvankelijk 'feuerbachiaan'. Marx heeft naderhand zijn vermaarde Thesen über Feuerbach opgesteld om Feuerbach te kritiseren en te korrigeren. Hij valt Feuerbach bij voorzover deze de godsdienst heeft herleid tot een door en door menselijke en aardse aangelegenheid. Hij ruilt echter Feuerbachs psychologische verklaring van de godsdienst in voor een historische en sociaal-ekonomische interpretatie. Godsdienst moet niet primair vanuit het menselijk bewustzijn, maar vanuit de maatschappelijke situatie van de mens verklaard worden. Eerst de maatschappelijke uitbuiting maakt de religieuze projektie en het hemelverlangen in het menselijk bewustzijn wakker. Religie is niet zonder meer behoeftebevrediging. Zij is de bevrediging van de behoefte aan 'opium', gedoseerd door de bezittende klasse, gekonsumeerd door de bezitsloze klasse om onrecht en onderdrukking te vergeten. Marx stempelt derhalve de religie tot een maatschappelijk kwaad, omdat zij de mensen murw maakt en de klassenstrijd in de weg staat. Religie is geen kinderlijke fantasie, maar een vergeten en verdoezelen van maatschappelijk onrecht. Religie is zo zonder meer verwerpelijk. Een sociaal-ekonomische interpretatie is veelal ook te vinden bij de neomarxisten. Toch vertonen de neomarxisten menigmaal zélf een religieuze inslag, een gerichtheid op het 'ganz Andere' (Horkheimer). Voor hun besef kan de religie een negatieve, maar ook een positieve waarde hebben, nog positiever misschien dan Feuerbach meende. Religie kan een bevrijdend, inspirerend uitzicht op de werkelijkheid geven, zij blikt heen over de horizonten van de bestaande orde, zij kan de wereld een nieuwe wijding verlenen. Als ik dat hoor, moet ik denken aan Feuerbach, die immers eveneens in religieuze termen wist te spreken over de mens en zijn natuurlijke werkelijkheid. Denk maar aan het lyrisch slot van Das Wesen des Christenthums. Feuerbach was eigenlijk een religieuze atheïst, op zoek naar wat Ernst Bloch genoemd heeft 'Atheismus im Christentum'. Feuerbach en de neomarxisten vinden elkaar in een sterk horizontalistische waardering van de bijbel. In dit licht valt te verstaan de hardnekkige poging van ettelijke theologen, om niet alleen tot een dialoog met het neomarxisme te komen, maar om een gemeenschappelijke gespreksbasis te vinden. Zo is óók te verstaan, dat waar de nieuwere theologie zelf horizontalistisch en marxistisch georiënteerd is, ook Feuerbach voortdurend ter tafel komt.

Feuerbach en de dialektische theologie

Er is ook invloed van Feuerbach aanwijsbaar in geheel andere richting. Dan denk ik vooral aan Feuerbachs invloed op de aanvankelijk sterk vertikalistische dialektische theologie. Karl Barth heeft zich - vooral sedert de jaren twintig - indringend met Feuerbach bezig gehouden. Hoe lag deze relatie? De jonge Barth nam Feuerbach in de arm om zijn banvloek te laten horen over alle vormen van religie. Ondertussen stelde hij het christelijk geloof als van goddelijke oorsprong tegenover de religie. Hij keerde zich dan ook scherp tegen de vrijzinnige theologie van de 19de eeuw, die immers was uitgelopen op een vergelijkende Religionswissenschajt en die daarmee z.i. het uitzonderlijke karakter van het christelijk geloof had verkracht. Het valt mijns inziens sterk te betwijfelen of het christelijk geloof als van goddelijke oorsprong geplaatst kan worden tegenover de (niet-christelijke) religies als van menselijke oorsprong - zo eenvoudig ligt deze tegenstelling niet - . Maar goed, wil iemand mèt Barth aannemelijk maken dat de niet-christelijke godsdiensten van puur menselijke oorsprong zijn, dan kan hij bij Feuerbach terecht (als we maar niet vergeten, dat Feuerbachs projektieleer geen halt hield voor het christelijk geloof, maar zich daar juist op toespitste). Barths liberale kollega, Bultmann, heeft eigenlijk nog meer met Feuerbach gemeen dan Barth zelf. De vrijzinnigen van de 19de eeuw schiftten de bijbel, het evangelie: "dat is waar; dat is een onecht stuk evangelie enz." Feuerbach daarentegen schiftte niet! Hij wilde juist het klassieke christendom overeind laten. Hij wilde het alleen nieuw interpreteren als betrekking hebbend op de mens. Welnu, dat is ook de strekking van Bultmanns programma van ontmythologisering. De bijbel, het evangelie, moet je niet letterlijk nemen als een serie objektieve, wetenschappelijke uitspraken. Dan krijg je een mythologisch wereldbeeld met een God daarboven, die door mirakels op bovennatuurlijke wijze in deze wereld ingrijpt enz. Een letterlijke bestudering van de bijbel leidt dus tot een kritische schifting van echte en onaanvaardbare stukken. Bultmann wil daarentegen de bijbel geheel laten staan, maar nieuw interpreteren. Je moet het evangelie interpreteren als betrekking hebbend op de mens, als appellerend op de menselijke existentiële beleving: Wat heb ik aan dit bijbelwoord? Wat doet deze boodschap mij? Hoe bevrijdt ze mij? Zoals Feuerbach eraan herinnerde, dat de religie geen objectieve, theoretische uitspraken, maar subjektieve, praktische belevingen doorgeeft (anders krijg je theologie), zo herinnert Bultmann eraan, dat de bijbel geen theoretische, maar existentiële uitspraken doet (anders krijg je mythologie). Deze verenging van de bijbelse openbaring tot de existentiële vraag - wat doet deze boodschap mij? - nadert Feuerbachs opvattingen. De existentiële interpretatie van Bultmann kan men vergelijkbaar noemen met de psychologische interpretatie, door Feuerbach gegeven.

Feuerbach en Bonhoejjer-Robinson

Naast invloed op de marxistische en dialektische theologie heeft Feuerbach ten slotte ook invloed gekregen op een denker als Dietrich Bonhoeffer en tevens op de moderne angel-saksische theologie. Ik denk hierbij aan bisschop Robinson met zijn boekje Honest to God en aan de zogenaamde 'Godis- dood-theologen', m.n. aan William Hamilton. Al dezen zoeken naar zoiets als een religieloos christendom, evenals Barth. Dit uit zich dan echter vooral in verzet tegen een boven-natuurlijke wereld boven de wereld van alledag: een projektie van menselijke behoeften, een opvulling van menselijke tekorten. Bij Bonhoeffer is er de afwijzing van alle religie als 'Bedürfnisreligion'. Wij zijn mondig geworden. Je moet God niet zoeken als degene die de gaten opvult in onze wetenschappelijke theorieën, maar ook niet als 'Liickenbiisser' van onze dagelijkse behoeften. Religieloos christendom! Als het heilige ergens aanwezig zal zijn, dan is het in het gewone. In de minste der broederen is Christus aanwezig. Toch kende Bonhoeffer Christus nog terdege ook als Heer der wereld! Veel vrijzinniger is Robinson. Robinson is Feuerbach openlijk hierin bijgevallen, dat religieuze beweringen aangaande God niet beweringen zijn aangaande een Opperwezen 'up there' (ergens daarboven), maar dat ze zien op het diepste wezen van de mens, op de diepste persoonlijke relaties van de mensen onderling. In dit verband wijst Robinson duidelijk naar Feuerbach. God is persoonlijk wil zeggen: in de persoonlijke relatie naderen we de diepste zin van ons bestaan. God is liefde, wil zeggen: in de daad van liefde en opoffering, in welk verband ook, komt zelfs een atheïst met het goddelijke 'deep down things' in aanraking. Van God blijft met andere woorden niets anders over dan de vage formulering van Paul Tillich: "God is the Ground of our Being". Radikaler nog zijn Hamilton, Altizer en de andere God-is-dood-theologen. In 1961 verscheen van Hamilton: The New Essence of Christianity, een rechtstreekse verwijzing naar Feuerbachs hoofdwerk. God is verdwenen, misschien zelfs voorgoed, zo luidt het hier. Er is hier ook geen sprake meer van God als 'the Ground of our Being'. De uitdaging van het christendom kan nog slechts hierin gelegen zijn: godloze vormen van het heilige te zoeken en 'God' bv. te beleven in de sex of in het sterven. Zoals bisschop Robinson wel eens gezegd schijnt te hebben: "Iedere geslachtsgemeenschap heeft iets van een heilige communie".

Mogelijkheid en grenzen van de religieuze projektie

Het is nodig, met een beroep op de bijbel en het allerheiligst christelijk geloof Feuerbach ondubbelzinnig af te wijzen. Het is nodig, maar het is niet voldoende. Nodig is immers ook, aan Feuerbachs bedoelingen recht te doen. En dan past ons als christenheid een woord van schuldbelijdenis. Want Feuerbach heeft de kerk en de godsdienst in zijn tijd leren kennen als 'Bedürfnisreligion'. Het piëtisme en de theologie van een Hegel en een Schleiermacher legden de godsdienst uit als een subjektieve behoefte, een subjektieve gevoelsdrang naar het oneindige. Als het eigenlijke van de godsdienst wordt verstaan en uitgelegd als een innerlijke gevoelsdrang dan moet men ook de konsekwentie inkasseren: God als gevoelsprojektie. Zo rijst de vraag: Zijn wij anders dan de christenen uit de 19de eeuw? In hoeverre rijst bij ons geloof uit boven een reeks gerationaliseerde gevoelens? In hoeverre is ons gebed een standaardlijst van geprevelde behoeften? Geven wij ook geen aanleiding tot de veronderstelling, dat het in al dat vrome, christelijke gedoe enkel en alleen om de mens zelf draait? Feuerbach had stellig gelijk in zijn ontmaskering van de 'Bedürfnisreligion': daarin zat en zit inderdaad een stuk projektie. Feuerbach had evenzeer gelijk op een tweede punt: in zijn verzet tegen de dubbele wereld van natuur en bovennatuur. Die leer van de dubbele wereld (het supranaturalisme) is een uitvinding geweest van de middeleeuwse scholastiek. Feuerbach kan gelijk gehad hebben, dat juist in die bovennatuurlijke wereld de onvervulde verlangens van de natuurlijke wereld geprojekteerd worden. Ook hier moeten wij onszelf en onze theologie onderzoeken. In hoeverre leven wij met het scholastieke dualisme? Zien, beleven en erkennen wij de eenheid van Gods werken, de macht van Jezus over hemel èn aarde? Is ons leven een getuigenis, dat Gods rijk baan breekt in deze wereld en wij hem ter beschikking staan en niet omgekeerd? Feuerbach noopt niet alleen tot praktisch zelf-onderzoek, hij konfronteert ons ook met een principieel probleem. Als het waar is, dat veel godsdienst projektie is, hoe valt dan de mogelijkheid hiertoe principieel te verklaren? Ik zie het graag als volgt. De bijbel zegt reeds in Gen. i, dat de mens is geschapen naar het beeld van God. De mens is m.a.w. in deze wereld geroepen Gods liefde en grootheid in eigen existentie te weerspiegelen. Dat is zijn wezen èn bestemming, zijn kleinheid èn grootheid, dat hij een beeld en afspiegeling van God is en moet zijn. Dat hij mag laten zien en aan anderen vóórleven, wie God is. Door de zonde is dit beeld versluierd en toch blijft de mens op God betrokken, van Hem afhankelijk. Door de zonde slaat deze betrokkenheid echter om in een zelfbewerkte onafhankelijkheid. In Rom. i staat, dat goddeloze mensen in hun dwaasheid God vervangen hebben door het beeld van een vergankelijk mens of een aards schepsel. Wat wil dit zeggen? Is het beeld van God in de mens versluierd, dan richt hijzelf - bewust of onbewust - een ideaal-beeld op om de betrokkenheid op God (als afgod) te handhaven. Beeldt het schepsel de Schepper niet meer af, dan moet het schepsel de Schepper gaan verbeelden! Dan ontstaat projektie. Niet alleen in de vorm van afgodendienst, maar in alle vormen van eigen-willige godsdienst. Ook temidden van het christendom. Feuerbach zag dit. Helaas zag hij in het christendom niets dan projektie. De vraag is niet alleen, hoe begint projektie. De vraag is ook waar houdt projektie op! In de bijbel staat meermalen, dat in Jezus Christus het ware beeld van God hersteld is. Hij is volgens Hebr. i de ware afdruk van Gods wezen. Daarom ligt in de ontmoeting met Hem de kritische toets. Eerst in de waarachtige overgave aan Hem, houdt de zondige motoriek van de projektie op. Dan wordt de bedekkende sluier van de zonde weggerukt en worden wij weer zelf beelddragers van God. De beeldmakers worden beelddragers. Dan gaan de woorden van 2 Cor. 3 : 18 in vervulling: "En wij allen die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid."

* Voordracht gehouden voor de G.S.V.A. "Petrus Plancius" te Amsterdam, 30 oktober 1973.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1975

Radix | 56 Pagina's

Feuerbach en de nieuwere technologie*

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1975

Radix | 56 Pagina's