Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lichamelijke opstanding (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lichamelijke opstanding (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

GELOOFSLEER

In een aantal artikelen gaan we nadenken over het belijden van de lichamelijke opstanding. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht gegeven aan het geschrift „Geding over de opstanding - Over de lichamelijke verrijzenis van Christus". Dit geschrift is door de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk medio 1991 aangeboden aan de kerk. Het is te bestellen door overmaking van ƒ 2, 50 op postbankrekeningnummer 50292 t.n.v, Nederlandse Hervormde Kerk te Leidschendam, onder vermelding van , , Opstanding". Met dit geschrift beoogt de synode hulp te bieden bij de doordenking van de vragen die zijn gesteld in recente discussies in onze kerk over de opstanding. Tot nog toe hebben we in ons blad nog niet of nauwelijks aandacht besteed aan dit rapport. We wiUen dit nu alsnog doen. De bezinning gaat immers voort. Er zijn hier vragen aan de orde waarover we in de kerk nooit uitgedacht raken.

Aanleiding

De genoemde discussies ontstonden naar aanleiding van een geruchtmakende uitspraak van een kerkelijk hoogleraar, wijlen prof. dr. F. O. van Gennep. Deze stelde in een artikel in het blad „In de Waagschaal" (april 1989): „Ik geloof niet in de lichamelijke opstanding en evenmin in wonderen". Velen vroegen zich af of het belijden der kerk door zo'n uitspraak niet in de kern werd weersproken. Bij de P.K.V. van Zuid-Holland werd door de classis Delft een leertuchtprocedure in gang gezet. De P.K.V. sprak echter na onderzoek uit dat naar zijn inzicht de fundamenten der kerk door de gewraakte uitspraak niet waren aangetast.

Daarmee was de onrust echter niet weggeno- men. Vandaar dat de Raad voor de Zaken van Kerk en Theologie de opdracht kreeg een studie voor te bereiden, waarin nader zou worden ingegaan op vragen als: „Welke betekenis heeft de opstanding van Christus? Hoe kan aan haar realiteit worden vastgehouden, ook waar haar , , lichamelijkheid" wordt betwijfeld? Welke rol speelt de lichamelijkheid in het evangeUe van Pasen"? Het heeft nog wel wat voeten in de aarde gehad voordat de beoogde nota gereed was en door de synode, in herschreven versie, was aanvaard. Maar inmiddels is het geschrift de kerk ingegaan en op vele kerkeraadsvergaderingen en wellicht ook gemeenteavonden onderwerp van bespreking geweest of zal het dat nog zijn.

De vraag is nu of dit rapport de gemeente verder helpt bij haar visie op de lichamelijkheid van de opstanding van Christus zelf in de eerste plaats en dan ook van de gelovigen. Het is immers duidelijk dat hier vele vragen liggen. Hoe moeten we ons de verheerlijkte Uchamelijkheid voorstellen? Wat is een geestelijk lichaam dat opgewekt wordt (1 Kor. 15 : 44)? Zullen gelovigen elkaar herkennen in de hemel en op de nieuwe aarde? Zo vermenigvuldigen de vragen zich en staan we voor diepe verborgenheden.

Aansluiting bij Van Gennep

Om een globaal overzicht te krijgen van het genoemde synodale geschrift maken we twee dwarsdoorsneden. Eerst vanuit het gezichtspunt: waar wordt aangesloten bij de inzet, het diepste bedoelen van prof. Van Gennep en hoe wordt deze als het ware nog posthuum in bescherming genomen tegenover hen die zijn woorden heftig bekritiseerd hebben? Vervolgens zullen we dan bezien op welke wijze er kritiek wordt geleverd op de beschouwingen van wijlen prof. Van Gennep.

Bij herhaling wordt gesteld: het gaat bij de uitspraken van Van Gennep niet om de vraag of Christus op de Paasmorgen wel opgestaan is. Dat de Heere waarlijk is opgestaan, staat niet ter discussie en is ook door hem geen ogenblik in twijfel getrokken. De gemeente van Jezus Christus belijdt zonder meer dat haar Heere uit de dood is opgestaan. In die zin is, ondanks de titel van het synodale rapport, de opstanding helemaal niet in het geding geweest! Maar bedoeld werd, naar de inschatting van de opstellers van het rapport, niet meer en niet minder dan het aan de orde stellen van de vraag of het nu ook wezenlijk is voor ons geloof dat Christus , , lichamelijk" is opgestaan. Is de notie van , , lichamelijke opstanding" een onmisbaar onderdeel van ons belijden, of gaatj^ het hier alleen maar om een bepaalde voorsteip ling, die als een obstakel voor het geloof oi zelfs als , , een absurde bijzaak" kan wordenf beschouwd?

Door die voorstelling toch te willen handha-o ven, verbreekt men volgens Van Gennep on-k nodig de communicatie met de moderne mens, Je zou die voorstellen moeten laten vallen om zo in staat te zijn aan de mens van deze tijd duidelijk te maken wat opstanding nu wezen-1 lijk inhoudt. Het rapport acht dit een legitieme|jg vraagstelling. Het zou illegitiem zijn geweestiiy wanneer Van Gennep de opstanding vaii!^ Christus als zodanig discutabel had gesteld, maar volgens het synodale rapport heeft hij terecht aandacht gevraagd voor de moeite diei^ veel mensen van deze tijd, inclusief hijzelf, hebben met de voorstelling van een lichamelij ke opstanding.

Theologische achtergronden

Begrip is er ook voor de diepere theologi-k sche achtergronden van de moeite die Van Gennep had met de notie van lichamelijke op-j standing. Op blz. 9 van het rapport wordt dcv^ moeite omschreven: , , Een zekere verlegenheiü " met het lichamelijke karakter van de verrijze-d nis van Christus komt bij vele gelovigen en theologen voort uit de gedachte dat de noticig van de , , lichamelijke opstanding" voor hun s besef te zeer in de buurt komt van een , , mira-s kei", in de buurt dus van een machtsdaad of o een fysiek ingrijpen van God, waardoor Hij de natuurwetten, de statistische regelmaat van de natuur of de gang van zaken in de geschiedenis zou verbreken of opheffen". Van Gennep kon niet geloven in een almachtige God die van tijd e tot tijd ingrijpt in de geschiedenis. Dit geloof j was voor hem stuk gebroken op de gruwelijke realiteit van Auschwitz. Als God had kunnen ingrijpen, zou Hij het toen en daar zeker hebben gedaan. Maar Hij kon dat niet. Toch is P God geen onmachtige veriiezer. Zijn liefde zal t uiteindelijk de overwinning behalen. Dat is de , , terugkeer van de verloren Vader" (zoals de titel van zijn grote, na zijn overlijden verschenen boek luidt). Ook op de Paasmorgen is er' dus volgens Van Gennep geen sprake geweest van een fysiek-mirakuleus ingrijpen van God, j waardoor een dood lichaam weer tot leven zou zijn gewekt. Vanuit zijn Gods-leer kon ^^"|i Gennep met geen mogelijkheid aanvaarden dat het graf van Jezus op de Paasmorgen inderdaad leeg is aangetroffen. Het rapport.

vindt dat Van Gennep in deze vraagstelling er-^stig genomen dient te worden. Er is immers ^^ grote spanning tussen enerzijds een voortelling van de opstanding als een fysiek ingrijpen van God en anderzijds de ervaring van afschuwelijke en verbijsterende momenten van nze eeuw, die met de naam „Auschwitz" kunnen worden benoemd,

Betrekkelijkheid van onze voorstellingen

Verder wijst het rapport erop dat de schrik en verontrusting van vele gelovigen over zo'n | uitspraak als gedaan door Van Gennep deels iteruggaat op een te kritiekloos hanteren van jeen bepaalde voorstelling van de opstanding van Christus. Moet zo'n voorstelling niet veel 'meer gerelativeerd worden? Er is immers in het Nieuwe Testament nergens directe informatie te vinden over de toedracht van de opstanding. Er is niemand getuige geweest van het feit van de opstanding zelf. Daarom kunnen gelovigen heel uiteenlopende beelden hebben van de verrijzenis van Jezus Christus. Er kunnen gemakkelijk allerlei misverstanden en communicajtiestoornissen ontstaan tussen gelovigen onlderling, doordat zij uiteenlopende voorstellin-^en hebben van de opstanding. Verschil van "lening over het „hoe" van Pasen sluit niet uit dat er toch eenheid is in het belijden van het |»dat" van Pasen. Wordt dit weinig of in het 'geheel niet beseft, dan ervaart men het weerspreken van een bepaald aspect van onze voortelling, bijv. de lichamelijkheid van Jezus' opstanding, als een aanval op het gehele belijden dat Jezus leeft. Vandaar de verontwaardigde reactie van veel kerkmensen. Begrijpejlijk maar volgens het rapport in feite onnodig. iEr is immers niet zoveel aan de hand. Slechts een bepaalde voorstelling is in het geding, i'^aar zeker niet de centrale waarheden van de bijbelse verkondiging (blz. 12).

Het rapport valt Van Gennep bij in de stelling dat de prediking gemeenteleden moet helpen om allerlei traditionele beelden wat te relativeren en dat de prediking niet , , als een kat op de hete brij" heen moet lopen. De predil^ing moet de gemeente opvoeden tot kritisch denken, zodat zij ook niet meer zo erg schrikt ' ^an prikkelende uitspraken zoals gedaan door /an Gennep.

Een volgende keer meer over het begrip dat in 'ift synodale rapport getoond wordt voor de uitspraken van Van Gennep.

V.

J.H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Lichamelijke opstanding (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1992

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's