Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. B. Wentsel, De Heilige Geest, de kerk en de laatste dingen. De persoon en het werk van de Heilige Geest. Dogmatiek deel 4a, Kampen, 1995.


Met een boek van 952 blz. gaat Wentsel in alle stilte voort met het schrijven van zijn dogmatiek. Dit deel 4a handelt over 'De persoon en het werk van de Heilige Geest'. Zijn ingaan op de nieuwste publikaties valt op. Dat betekent dat hij in dezen dikwijls een weg moet banen, want welke gereformeerde gaat op dit pad hem voor?

Actualiteit
Dat de pneumatologie in de branding van het theologische denken staat, is nog lang niet algemeen bekend. Terecht heeft Moltmann gesteld dat in het laatste kwartaal van onze eeuw - in 1968 overleed Karl Barth - in plaats van een 'Geistvergessenheit' een 'Geistbesessenheit' kwam. Daarom alleen al is dit werk een frisse bron om weer helemaal bij te zijn in de boeiende vragen waarmee kerk en christenheid nu worstelen. Heel veel aandacht wordt in dit deel besteed aan de charismatische beweging en de relatie kerk en Israël. Op het tweede plan komen de vragen mbt. de relatie rechtvaardiging - heiliging, het Woord en de ervaring, geloof en de mystiek, en tot viermaal toe wordt de pneumatologische balans opgemaakt; vanaf Nicea tot vaticanum II, van reformatie, radicale reformatie en nadere reformatie, Abraham Kuyper en zijn invloed, en tenslotte krijgen wij een galerij portretten te zien van theologen uit onze en de vorige eeuw. De schildering van deze portretten is m.i. geslaagd.

Charismatische beweging
Pentakostalisten - met deze typering duidt Wentsel de Pinkster- en charismatische beweging aan - leggen de nadruk op de doop met de Heilige Geest als tweede zegen of akte van vervulling nä de eerste akte van wedergeboorte en bekering. Niet de waterdoop, maar de Geestesdoop is van doorslaggevende betekenis. Dat de kerk zich moet bezinnen op het werk van de Heilige Geest is duidelijk, want omstreeks het jaar 2000 zal de Pinksterbeweging ruim 600 miljoen aanhangers hebben, volgens prognose. Wentsel geeft aan dat de pinksterbeweging teruggaat op het methodisme. De stichter van de methodistische kerk John Wesley streefde als student in Oxford met zijn broer Charles en enige vrienden naar een heilig leven. Methodistisch betekent volgens een vaste weg. Wesley die uur en dag van zijn bekering kon aangeven moest van de leer der predestinatie niets hebben. Hij was ervan overtuigd dat God na de rechtvaardiging een tweede verandering of zegen kan schenken, waardoor de zonde in den christen ophoudt te werken. Wesley kon niet instemmen met de lutherse opvatting 'simul iustus et peccator' - tegelijk rechtvaardige en zondaar. De tweede bekering kreeg bij de methodisten veel meer aandacht. Zo stelde William Seymour dat de tongentaai het bewijs was van de doop met de Heilige Geest. De charismatische beweging wil geen streep zetten achter de apostolische heilsperiode. Met deze vraag houdt Wentsel zich diepgaand en uitvoerig bezig. Uit de opzet van zijn studie blijkt dat hij goed luistert en de mening van de ander, die vaak niet strookt met de zijne, heel serieus neemt. Theologische werken vanaf de eerste eeuwen tot aan de laatste publikaties van Moltmann worden in het gesprek betrokken.

De Heilige Geest als Persoon
Wentsel maakt duidelijk dat de Geest Gods in het O.T. en het N.T. dezelfde is. Hij citeert Jes. 63,10 om aan te geven dat de Geest een zelfstandige Persoon is binnen Gods wezen, vgl. Hand. 7,15 en Ef. 4,30. Wentsel pleitervoor de pneumatologie niet uitsluitend onder te brengen in de soteriologie - de leer van de verlossing door Christus. Terecht stelt hij dat in het Duitse idealisme de Ik-Gij-relatie verdwijnt en dat aan de aseitas Dei - dat God op Zich staat - geen aandacht wordt besteed. Beleden dient te worden zowel de immanente als de heilseconomische triniteit; en dat de immanente triniteit ook zuivere kennis geeft.

Positie van Israël en het 'teken' van het verbond
Omdat Wentsel meent dat de status volk Gods te zijn niet kan worden herroepen, worstelt hij met de vraag Israël en de kerk. Hij wijst de vervangingsleer, als zou de kerk in de plaats van Israël zijn gekomen, af. Deze leer treffen wij reeds aan in de brief van Barnabas en bij Justinus Martyr. O.i. ziet reeds de kerk in het N.T. zich als het nieuwe Israël, de tempel Gods. Eens niet zijn volk, maar nu door Christus is deze situatie veranderd. Volgens Wentsel "doet de substitutieleer tekort aan de grondstruktuur van het verbond", 173. Wij zijn van mening dat in genoemde vraagstelling, die zeer gevoelig ligt, de persoon van Melchizedek wordt gemist en het vermaan van de schrijver van de brief aan de Hebreeën te weinig aandacht krijgt. Het ene verbond met de beide bedelingen ligt o.i. vast in de testamentmaker Jezus Christus. De twee wegenleer, als zou voor de joden niet gelden het woord van Jezus: "niemand komt tot de Vader dan door Mij", Joh, 14,6b, omdat zij reeds bij de Vader zouden zijn - Franz Rosenzweig - wijst Wentsel af. Dat het christendom geen nieuwe godsdienst is leert Ex. 19,6 en 1 Petr. 2,9. De praedicaten worden niet verplaatst, maar gaan mee omdat de substantie van het verbond gelijk is van het O.T en N.T. Wentsel is van oordeel dat de vraag kinderdoop of volwassendoop niet alleen met het N.T. tot een oplossing moet worden gebracht, maar dat de draagkracht van de kinderdoop ligt in het genadeverbond, gesloten met Abraham en zijn nageslacht, vgl. Gal. 3. Wentsel ontkent de vervangingsleer en spreekt van 'vervullingsleer', zodat volgens hem Israël zijn bijzondere positie ook behoudt, 225. Maar dan komt de vraag wat is het teken van het verbond: de besnijdenis of de doop? Deze vraag raakt de kern. De kinderen der belofte worden gerekend als nageslacht van Abraham. Calvijn stelt in christologische zin dat Christus het fundament is van de doop en ook van de besnijdenis. Het verbond met Abraham heeft nu betrekking op de kinderen van de christenen, vgl. Inst.IV, 16,3-5. J.P. Versteeg: "Voor Paulus is er geen plaats voor de besnijdenis naast de doop. De doop is immers als de christelijke besnijdenis de vervulling van de oudtestamentische besnijdenis". Gen. 12 dient in verband met Gal. 3 te worden gebracht. De algemene gedachtengang van Calvijn is: Zonder de verlichting van de Heilige Geest, werkt het Woord niets uit", Inst.111,2,33. Reeds bij W. ä Brakel treffen we van de verbondskinderen aan het 'houden voor'. "Zo heeft men ze ook voor ware bondgenoten en kinderen te houden als ze opwassen, totdat ze met ter daad vertonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn, en aan de beloften geen deel hebben", 1,978. Barth ontkent het recht van de kinderdoop. Hierop kwam in ons land kritiek van de Hervormde kerk. De questie kerk en Israël spitst zich toe in de vraag naar de verhouding van doop en besnijdenis. Vgls. Haitjema en De Ru - die promoveerde op De kinderdoop en het Nieuwe Testament - is de doop i.p.v. de besnijdenis gekomen, zo spreekt ook het doopsformulier. Maar Van Binsbergen - die promoveerde op de leer van de doop bij Barth - ontkent dit, omdat het z.i. niet waar is dat de kerk van het nieuwe verbond i.p.v. Israël is gekomen, 349. Wij zijn van oordeel dat in het N.T. de kerk zich ziet als het nieuwe Israël, vgl. Gal.6,16; 1 Petr.2,9; Jac. 1,1; Rom.4,1-12. De profetie van Jer.31,30 e.v. over het nieuwe verbond is door de dood van Christus tot stand gekomen, vgl. 1 Cor.11,25; IICor.3,6 ev.; Gal. 4,24; Hebr.8,8, e.v. enz. Vgl. R. Bultmann, Geschichte und Eschatologie, Tübingen 1958, S.39-40 en A. von Harnack, Die Mission und Ausbreitung des Christentums, 4. verm. und verb. Ausg. Wiesbaden, S.259. Voor Wentsel zijn de woorden uit Rom. 11,29: "naar de verkiezing, geliefden om der vaderen" van zo'n fundamentele aard, dat hij de positie van Israël als verbondsvolk wil handhaven. Vandaar zijn spreken over 'vervullingsmotief.

De rechtvaardiging
H. Cremer en G. von Rad vatten het begrip dikaiosune - gerechtigheid - eenzijdig op als heilsgerechtigheid. Dit heeft dogmatisch verstrekkende gevolgen. Dat dit het hoofdaccent is geven we toe, maar de notie van de straffende gerechtigheid verdwijnt daarmee niet. W. a Brakel ontkent de rechtvaardiging van eeuwigheid. Deze werd in zijn tijd geleerd door de spinozist Pontiaan van Hattem. Comrie leert de rechtvaardiging van eeuwigheid en Kuyper volgt hem hierin. Vanuit de leer der rechtvaardiging kan er geen plaats zijn voor een vagevuur. Ook Augustinus wees deze leer niet af, 405. Wentsel meent dat wij niet alleen geoordeeld worden naar wat Christus voor ons heeft gedaan, maar ook naar wat wij voor Hem hebben gedaan en doen, 456. Er is een stringent verband tussen predestinatie en heiliging, vgl. Ef. 1,4. Wesley staat volgens Impeta, die op Wesley promoveerde, onder invloed van de arminiaanse leer van de vrije wil, 462. Op de oude vraag die onder meer zoveel opschudding bracht in Amsterdam door de preken van Arminius, gaat Wentsel ook in. Handelt Rom. 7 over Paulus voor of na zijn bekering? Volgens Wentsel gaat het in Rom. 7 niet over de christen. Hij heeft de meerderheid van de moderne exegeten in dezen achter zich. Wij oordelen met de gereformeerde traditie anders.

De stopstreep-theologie
De stopstreep-theologie gaat er vanuit dat met het verdwijnen van de apostelen ook de aan hun geschonken charismata en wonderwerken tot het verleden behoren. Door Wentsel wordt deze opvatting in zoverre aanvaard dat de ontplooiing van het gemeenteleven daaronder niet valt; hij verwijst naar I Kor. 12-14. De gemeentelijke charismata zouden zijn gebleven. Als Jezus spreekt over "Stromen van levend water", Joh. 7,37- 38, laat Wentsel "uit zijn binnenste" met vele exegeten slaan op de gelovige. O.i. pleit er meer voor om "Zijn binnenste" te lezen en dit te laten slaan op het heil dat van Christus uitgaat naar de gelovige. Welke exegese men soms kiest, hangt samen met de persoon die men is. Wentsel maakt duidelijk onderscheid tussen de charismata en de vruchten van de Geest. Hij wijst er met nadruk op dat de agapè - de liefde - de hoogste gave is. Het piëtisme dient z.i. gezien te worden als een uiting van levend christendom. Wentsel spreekt over "het personalistisch waarheidsbegrip van de ethische theologie", 604. Met Hebr. 11 als voorbeeld geeft hij aan dat in het geloof ook het aspect van moed zit. In de omschrijving die Calvijn geeft van het geloof valt het element van de kennis op. Dit zou z.i. samenhangen met Calvijns mensleer, waarin aan het verstand het primaat wordt toegekend en de wil een secundaire plaats krijgt, 643. De woorden met Christus gekruisigd, met Hem gestorven, met Hem begraven, met Hem opgestaan en met Hem in de hemel gezet vat hij heilshistorisch op; "deze representatie is wel in zeer sterke mate een diepgaand gebeuren". Van New Age verwacht Wentsel weinig goeds. Hij zegt terecht dat de God van de Bijbel een 'Gij' en geen 'Het' is. De mystica Hildegard van Bingen stelt dat Christus ook zonder zondeval mens was geworden. Interessant is zijn opmerking dat vrouwen weigerden zich soms aan mannelijke theologen te onderwerpen, omdat volgens hen dezen geen begrip zouden hebben van mystieke ervaring. Wentsel brengt terecht onderscheid aan in de soorten mystiek. Bernard van Clairvaux heeft met de Jezus-mystiek de vroomheid sterk beïnvloed. In de speculatieve mystiek (Eckhardt e.a.) dringt het christocentrisch element op de achtergrond. De meditatieve mystiek gaat terug op Augustinus. Augustinus onderscheidde in het beeld Gods: het geheugen (de ziel), de rede (logos) en de wil (amor) als een geschapen drieenheid en reflectie of analogie van de Vader (de ziel), de Zoon (rede) en de Heilige Geest (liefde). Eckhardt leert dat ieder mens, geschapen in God als oerbeeld, tot God terug wil keren en zich met Hem wil verenigen. Het Pentakostalisme heeft belangrijke elementen van de spiritualiteit der R.K.-kerk overgenomen, zoals het accent op de heiliging en de charismata. Wentsel spreekt van een zwarte bladzijde in de kerkgeschiedenis dat de vertegenwoordigers van de reformatie elkaar in de 16e eeuw niet vonden. Tegen de pneumatologie van Luther heeft Wentsel bezwaren: le) De mortificatie - de dodelijke werking - van de wet krijgt een te zwaar accent. 2e) Luther vereenzelvigt woord en Geest te zeer. 3e) Luthers verzet tegen het verschijnsel van de bijzondere charismata van de Geest in het midden der gemeente. Dit vanwege zijn verzet tegen het spiritualisme van de dwepers en de eenzijdigheid van de dopers. 4e) Ambtelijke versmalling. Alles draait om de predikant. Wentsel kan beter met Calvijn uit de voeten, want bij deze reformator krijgt de Geest een bredere actieradius. Toch getuigen bijv. W. Krusche, D.G. Molenaar, C. Graafland van een charismatisch manco in de pneumatologie van Calvijn en de latere gereformeerden. Tongentaai is voor Calvijn een tijdgebonden gebeuren. Maar in tijden van nood kan dit terugkeren.

Nadere reformatie
De nadere reformatie is de opdracht die de gereformeerde kerk geldt, want, aldus J. Koelman: "Ecclesia reformata, semper reformanda" - Een gereformeerde kerk moet steeds weer gereformeerd worden. Voor iemand met een vrijgemaakte achtergrond is dit citaat in dit verband heel bijzonder. W. Teellinck maant aan tot zelfonderzoek. Als een der eerste Nederlandse piëtisten geldt Jean Taffin, hofprediker van Willem van Oranje. De werken van Perkins hebben grote invloed gekregen in Engeland en Amerika. Opvallend is dat de aandacht zich sterk gaat richten op het trapsgewijze werk van de Heilige Geest. Perkins Armilla aurea - De gouden keten - werd vele malen vertaald. Hoe Kuyper de lijn ziet lopen, blijkt uit een zin als: "Wie op de lijn van Augustinus - Calvijn - Voetius - Comrie gaat, gaat veilig", Het werk van den Heiligen Geest,1,256. Calvijn geeft ook openingen naar het piëtisme in zijn leer van 'de vereniging met Christus' en zijn 'meditatio futurae vitae' - 'overdenking over het toekomende leven', Inst.III, IX. Vlgs. S. van der Linde is Calvijn de geestelijke vader van het piëtisme. Velen zien in deze positie veeleer Beza of Martin Bucer staan. De vraag blijft of de reformatie en de nadere reformatie wezenlijk van elkaar verschillen. Wentsel bekent aangaande de nadere reformatie: "Tijdens mijn opleiding aan de Theologische Hogeschool te Kampen I hoorden we over deze spiritualiteit weinig of niets".

Abraham Kuyper
Kuyper schreef De gemeene gratie na Het werk van den Heiligen Geest. Hij wilde niet dat de gereformeerde zich terugtrok en beperkte tot het eigen zieleleven. Volgens Kuyper gaat de wedergeboorte vooraf aan het geloof. Hij stelde: de kerk doopt ook op grond van de veronderstelde wedergeboorte. Kuyper ging eerst in de lijn van Appelius: doopt op grond van de belofte. Appelius was van mening dat de sacramenten de beloften objectief verzegelden. Later, omstreeks zijn 50e levensjaar, gaat Kuyper in de lijn van Voetius. De sluimerende wedergeboorte is nooit als officiële kerkleer aanvaard. Kuyper noemde Voetius "de grootste Godgeleerde" uit de bloeitijd van het calvinisme. "Tussen de binnenste kern van de wedergeborene en de omtrek daarvan blijft levenslang een spanning bestaan". Kuyper stelt: "Dat verborgenste, binnenste ik is geheel heilig en dus onzondig geworden", G.G.,II,312. Dit ik vormt de grondslag voor de volharding der heiligen. Zo kan Kuyper met teksten uit de voeten die stellen "dat een ieder die uit God geboren is, niet meer zondigt", 1 Joh. 3,9. Kuyper kan de dood, die voor de gelovige is 'een doorgang tot het eeuwige leven' omschrijven als "voltooiing van de wedergeboorte". De pneumatologie treft de mens in zijn aardse verbanden en zweeft niet boven de werkelijkheid. Het pelgrim-zijn van de christen is volgens Wentsel volstrekt in de verdrukking gekomen door Kuypers conceptie van de gemene gratie. Aan de andere kant kan met even veel recht opgemerkt worden, dat Kuyper voor alles stelde Dat de genade particulier is. Kuyper wist de Schrift te actualiseren, want "de Heilige Geest spreekt door de Heilige Schrift actueel tot onze ziel". A.D.R. Polman concludeert van Kuyper: "De tijd voor grondige exegese heeft hem blijkbaar vaak ontbroken", 838. Pro Rege ziet Wentsel als het grondmotief van Kuypers levensbeschouwing. Hierin sluit hij zich aan bij J. Stellingwerff. Wij menen dat in dezen het oordeel van C. Augustijn had moeten worden betrokken. Deze meende dat Kuyper met het verschijnen van dit werk de greep op het volk aan het kwijt raken was. Tussen beider visie ligt o.i. de waarheid.

Serie portretten
Achtereenvolgens geeft hij in het slothoofdstuk een tekening van de pneumatolgie van een aantal theologen. Van Noordmans geeft hij het citaat: "De vleeswording kan nooit in het verlengde van de schepping liggen, want Christus kwam in de gelijkheid van het zondige vlees", 858. Een van de diepste zinnen m.i. uit het hele boek. Alleen - en zo interessant is theologie - dan niet verklaard in de zin van Noordmans, de schrijver van Herschepping. Noordmans stelt dat zonder de werking van de Heilige Geest de heilsfeiten alleen historische gebeurtenissen blijven en slechts informatie geven. Noordmans hanteert een dynamisch mystiek beginsel bij de uitleg van de Bijbel. Noordmans: "De historische Christus en Christus-in-ons vormen geen tegenstelling als bij de vrije spiritualisten, maar ze vallen samen". Naar het woord van Paulus in 2 Kor. 5,16, 861. Noordmans heeft de persoon van de Heilige Geest centraal gesteld. Hij onderscheidde zich daarin van Barths christocentrische concentratie. M.i. een juiste analyse. Terecht stelt Wentsel: Noordmans toont een grote gevoeligheid voor de mystieke zin van de
Heilige Schrift, voor typologie en allegorese, 869. Bij het portret van Van Ruler stelt Wentsel: Pneumatologie in de breedte, zoals dat bij Kuyper het geval is. Niet gaat hij in op de schrapping van de woorden uit art. 36 van de NGB. Ik vraag het me af of'de waarheid theocratisch is', in de zin van Van Ruler. Berkhof schreef in 1964 zijn De leer van de Heilige Geest. Hij had toen al oog voor de snelgroeiende Pinksterbeweging. Dat hij niet bij de tijd was, kan niemand hem ontzeggen. De trek die Woelderink zo sterk typeert is dat hij de pneumatologie verdiept vanuit de praxis pietatis - de praktijk der godzaligheid. Woelderink is volgens Wentsel een verbondsmatig pneumatoloog. Ook Graafland treffen we aan in de galerie. Hij wil de rechtvaardiging breder uitbouwen. En ook hij aanvaardt de stop-streep-theologie niet. In het portret van Barth valt toch iets merkwaardigs op. Ja, hij handhaaft de triniteitsleer. Hem kan geen modalisme verweten worden, al spreekt hij over 'Seinsweisen' i.p.v. personen. Maar opvallend is dat Barth in de Kirchliche Dogmatik aan de Heilige Geest een grote plaats geeft. Dat in zijn sacramentsleer de pneumatologie te weinig ontvangt, geven we toe. Het laatst staan we voor Moltmann. Het is bekend hoe hij doorgaat met schrijven. Hij getuigt zelf van zijn ontmoeting met figuren als Barth, Van Ruler en Ernst Bloch, de man van het onderhoudende werk Das Prinzip Hoffnung.

De balans
Wat is de winst van het doorwerken van dit boek? Ten eerste heb ik veel opgestoken en gezien. Ten tweede mijn vragen zijn enorm uitgebreid en weer levend geworden met het oog op dit onderwerp. Dit klinkt ontmoedigend, maar het is bemoedigend. De theologie is veel boeiender dan velen denken. De verbanden door en over de eeuwen heen lichten voor mij op. De gids weet in het gebied waarin hij je brengt goed de weg. Dat het ook hier gaat over wegen en niet over de paden en de paadjes zal ieder duidelijk zijn. Het meest de gids zelf nog. Een gids kun je tot vervelends toe ondervragen, daarvoor moetje tijd - in dit geval ruimte - hebben, maar de tocht was op zich boeiend en fascinerend. Dat het een moeilijk begaanbaar gebied is voor een gids is duidelijk. Reeds Berkhof schreef in 1964: "Het onderwerp brengt, meer dan welk ander ook, elke theoloog die het waagt erover na te denken in grote verlegenheid". Ik voel me na de confrontatie met dit boek wat meer in een positie geplaatst om op een eerlijke manier het gesprek te voeren met mensen die de accenten zoeken van de nadere reformatie, maar ook met hen die neigen tot het charismatische. En ook wordt Kuyper vanuit bepaalde hoeken belicht, dat ik me afvraag: wat heeft deze man allemaal in zich? Maar ook de attitude van de schrijver heb ik beter leren kennen. Zo zie ik dat hij zich meer verwant voelt met Kuyper dan met Barth, meer met Van Ruler dan met Noordmans. De belezenheid vooral van de moderne theologische literatuur dwingt diep respect af, daarom ook is het gesprek dat hij voert met de ander op niveau; en krijgt tenslotte het boek de omvang die het heeft. Op het eerste gezicht te dik, maar bij nader inzien: zoveel bieden in deze omvang is een kunst. Dit werk over de persoon en het werk van de Heilige Geest kan afzonderlijk gelezen worden, zonder de overige delen erbij te halen, al wordt er ook regelmatig naar verwezen. Het boek is goed leesbaar, want de stijl is helder. Om een lang verhaal kort te houden: heel hartelijk dank voor deze gedegen, onderhoudende en fascinerende studie.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Radix | 68 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Radix | 68 Pagina's