Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De Heere zal het voorzien.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Heere zal het voorzien.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 22: 14
„Zie het vuur en het hout, maar Waar is het lam ten brandoffer?” Zoo vraagt Izak zijnen vader Abraham, bij het gaan naar de plaats, door God aangewezen, waar Abraham zijnen zoon, zijn’ eenigen, dien hij liefheeft, moet offeren. Wat in het hart van den vader bij zulk eene vraag van zijn kind moet zijn omgegaan, laat zich, zelfs bij benadering, moeielijk beschrijven. Had niet Abraham, als ziende den Onzienlijken, op hope tegen hope in het geloof zich onvoorwaardelijk aan den Heere overgegeven en toevertrouwd, de sterkste beenen zouden onder den last van zulk eene vraag, onder zulke omstandigheden, zijn bezweken. Niet op Izak, maar op God alleen heeft de vader aller geloovigen het oog gevestigd. Van daar het zoo gepaste, het zoo afdoende antwoord, aan Izak gegeven: „God zal zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn Zoon!” En nadat de Heere op de wondervolste wijze was tusschenbeide gekomen, toen Abraham met het mes in de hand zijnen Izak zou kelen, en de God Abrahams daarenboven in den ram, in de struiken verward, Abraham een offerdier beschikte, noemde Abraham, toen hij zijnen God geofferd had, den naam dier plaats: „De Heere zal het voorzien”. Aan dien naam was voor Abraham eene geschiedenis verbonden van rijke leering en troost voor zijn volgend leven.
En dit niet alleen voor den vader aller geloovigen, maar ook voor allen, die later de voetstappen van Abraham zouden drukken.
In de zoo ernstige beproeving van Abraham, in zake het offeren van Izak, heeft immers de uitkomst geleerd, dat de Heere niet beschaamd doet worden degenen, die op Hem hopen.
Abrahams geloof overwon alle zwaren. Hij wist, wat God omtrent Izak had beloofd. Gods bevel, met het oog op Gods belofte, te verklaren of te begrijpen, was voor Abraham zoo onmogelijk als het voor ieder ander sterveling zou geweest zijn.
Doch voor de uitkomst der belofte heeft Abraham niet in te staan. De Heere zorgt voor zijne eigen zaak, handhaaft zijn eigen woord. In dit geloof en vertrouwen kon Gods zwaar beproefd kind den Heere gehoorzamen, om, „blind voor de uitkomst, maar willig in het gebod”, zonder „ja maar’s”, bewijs te leveren, dat het geloof zonder redeneeren den Heere leert volgen op zijne wenken.
Het geloof is dan ook een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, welke men niet ziet.
Door dit geloof ontving Abraham kracht om ’t bevel des Heeren, dat, van de menschelijke zijde bezien, zoo onoverkomelijk zwaar was, om op te volgen. Een geloof, dat God wil begrijpen, is geen geloof.
Had Abraham vooruit de uitkomst geweten van Gods bevel, dan ware dit geene beproeving geweest. Maar juist dit is het, waardoor de woorden: „de Heere zal het voorzien!” den aard van Abrahams geloof doen kennen. Vol majesteit en heerlijkheid zien we in deze wondervolle leiding des Heeren met Abraham de zorgende liefde Gods schitteren, in de uitkomst, des Heeren gunstgenoot bereid.
Hoofdzaak is in dezen, waar het ook voor Abraham op aankwam, wel bewust en volkomen zeker te zijn, dat we niet op zelf gekozen paden, maar in de wegen des Heeren wandelen.
Al is dan des Heeren weg naar de hoogte van Moria, al staat later Israël voor de Roode zee, al moet een David vluchten voor en langen tijd vervolgd worden door Saul, al heeft Haman door list en sluw overleg naar zijne meening het lot der Joden beslist, de Heere weet in allen weg en in alle omstandigheden te voorzien in de behoefte zijns volks. Trouwens, dit heeft de geschiedenis van Christus’ gemeente door alle eeuwen geleerd en bewezen.
Van zooveel bange worstelingen is deze aarde getuige geweest. Zooveel smeekingen en gebeden klommen in den loop der eeuwen op tot God. Allen, die tot het geestelijk zaad van Abraham behooren, hebben hunne beproevingen en hun eigen leed. Wien wij denken, dat het minste heeft, die kan wel het zwaarste hebben. Doch hoe dit ook zij , voor allen, die als Abraham den Heere gelooven op Zijn woord, is het vast en zeker: de Heere zal het voorzien.
Hoe donker ooit Gods weg mag wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vreezen. Dat is de sterkte en de troost van al des Heeren gunstgenooten. In dat geloof werpen we ons in de grootste smarten, in de moeilijkste wegen, onder de zwaarste beproevingen, ootmoedig neder aan den. troon der genade, pleitende op de beloften, door God aan zijn Sion gedaan.
De weg der gehoorzaamheid aan God is de eenige weg, welke vrede en vreugde waarborgt voor den buiten het paradijs omdoolenden zondaar. De wereld in het algemeen, en het leven van de kinderen der menschen in ’t bijzonder, is vol raadselen , door geen schepsel ter wereld te doorgronden.
De wetenschap en het vernuft van den mensch wil alles onderzoeken en doorgronden; maar Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Wat schijnbaar in ons nadeel is en naar alle menschelijke berekening nooit anders dan tot onze schade kan verstrekken, weet de Heere zoo te leiden en te besturen voor zijn volk, dat, in plaats van tot nadeel, alles tot hun voordeel uitloopt.
Wat zal Abraham later nog dikwerf met vreugde gedacht hebben aan hetgeen hem aanleiding gaf om Moria te noemen met den naam: „de Heere zal het voorzien”. En eeuwen later, als de zooveel meerdere dan Izak op Golgotha wordt geofferd, wordt op eene wijze, welke voor de gansche wereld van de grootste beteekenis was, het allergrootste vraagstuk opgelost, namelijk: welk offer alleen voor de zonde gelden kan.
Door de zonde van God vervreemd en gescheiden, ziet de arme mensch op aarde te vergeefs buiten Christus naar redding om. De behoefte aan verlossing doet het gansche schepsel zuchten. Al wat in de wereld is, is ongenoegzaam om ook maar ééne ziel te verlossen van het verderf. Maar hetgeen der wet onmogelijk is, dat heeft God zelf mogelijk gemaakt, die Zijnen eeniggeboren Zoon niet heeft gespaard, maar dien heeft overgegeven, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. De vraag: „wie zal mij verlossen?” zoo duizenden malen in angst en benauwdheid geuit, kan alleen op bevredigende wijze beantwoord met te wijzen op den Heere Jezus, door wiens Middelaarsverdiensten ons verklaard wordt, hoe de Heere zelf voorzien heeft in de behoefte, waarin door engelen noch menschen kan voorzien worden. Wie door Gods genade dit geheim mag vatten, die ziet als Abraham van alle tweede oorzaken af, om het oog eenig en alleen gericht te houden op Hem, die wonderen doet op wonderen hooren. Met eene hoorbare stem riep God tot Abraham, toen deze gereed was om zijn Izak te slachten.
Eerst moest het echter tot het uiterste komen. Toen openbaarde zich de Heere in Zijne almacht, als die God, voor wien niets te wonderlijk is. Zoo weet de Heere juist op Zijn tijd en op Zijne wijze te toonen, dat Zijne wegen en gedachten zooveel hooger zijn dan de onze. Laat het ongeloof dan spotten met al wat heilig is, — laat de wereld afkeerig zijn van de gehoorzaamheid, door God geëischt, — laat men het Woord Gods verachten en verwerpen, het volk Gods beschimpen en verachten, — die gelooven, haasten niet. „Let op den vrome en ziet naar den oprechte; want het einde van dien man zal vrede zijn.”
Voor Zijne gemeente op aarde zal het de Heere voorzien, al is zij klein als een hutje in den wijngaard en als een nachthutje in den komkommerhof, ja, gelijk aan eene belegerde stad.
De poorten der hel zullen de gemeente des Heeren niet overweldigen. Voor ieder Zijner kinderen zal de Heere zorgen, zal de Heere het voorzien, ook al schijnt in bange dagen en in de moeilijkste omstandigheden alles verloren.
God is getrouw. Zijn Woord en Zijne beloften kunnen nooit falen. In dit geloof beklom Abraham den berg, ging Mozes met zijn verzoek voor Israël naar Farao, boog Daniël op zijne gezette tijden zijne knieën voor den Heere.
Door dit geloof grijpt het bekommerde hart moed, en richt de verslagene ziele zich op, zich verlatende op Hem, die voor de uitkomst van Zijn eigen werk zelf instaat.
Zoo heft ge te midden van al uwe beproevingen uw pelgrimslied aan, om het den vromen Israëliet na te jubelen: „De Heere zal het voor mij voleinden”.
In armoede, in krankheid, in smartelijke verliezen, in tegenheden van allerlei aard, in al uw zielestrijd, altijd en in alles zal blijken voor hen, die, als Abraham, slechts wandelen in de wegen des Heeren: „De Heere zal het voorzien.” Dit doet uwe rouwe en droefenis in vreugde veranderen en uwe klachte plaats maken voor een loflied, den Heere gewijd. In dit geloof wordt ge vlug en vaardig om te doen, wat de hand vindt om te doen, zonder te willen indringen in de vraag, wat de toekomst in haren schoot verbergt.
Alleen menschen, die niet gelooven en niet verstaan, wat het zegt, dat de Heere het zal voorzien, blijven in allerlei vragen en redeneeringen zich verdiepen, om telkens weêr bij vernieuwing te toonen hunne ongehoorzaamheid jegens den Heere. Onder dezen zijn ook menschen, die wel gedurig Gods heilig Woord op de lippen nemen, zonder evenwel te doen; wat Abraham deed, gehoorzaam te zijn aan Gods bevel.
Dezulken doen ons gedurig denken aan Bileam, die wel wenschte te sterven gelijk de oprechten, maar die niet leefde naar des Heeren Woord. Alleen aan de gehoorzaamheid des geloofs heeft de Heere Zijne beloften verbonden. Er moge dan beproeving op beproeving volgen; het moge dan, voor een wijle tijds, duister in en om u zijn, — doch al schenen de hemel van koper en de wolken van ijzer te zijn, op des Heeren tijd daagt het licht.
Uw Vader, die in de hemelen is, weet, wat ge behoeft.
Zijnen kinderen zal de Heere gedenken. Zijn verbond wankelt nimmermeer. Voorttrekkende in des Heeren weg, gaat ge over bergen en door dalen, door woestijnen en wildernissen, door goed en kwaad gerucht, naar het Vaderhuis, waar vele woningen zijn, en waar de laatste, maar ook de heerlijkste openbaring Godsgunstgenooten wacht. Op de vraag: hoe zal de Heere het voorzien ? zij het voor het tegenwoordige allen oprechten genoeg, met zekerheid te weten, en zich hier veilig op te kunnen verlaten, dat Abrahams God zal zorgen, dat geen kwaad de Zijnen verderft, geen vijand hen overwint, geen honger hen zal doen omkomen, geene smart hen zal verteren.
Om Zijns Naams en om Zijns zelfs wil zal Hij de Zijnen leiden naar Zijnen raad en daarna opnemen in heerlijkheid.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1895

De Wekker | 4 Pagina's

„De Heere zal het voorzien.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1895

De Wekker | 4 Pagina's